ECLI:NL:OGHACMB:2023:144

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
AUA2022H00225
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan casinovergunninghouder wegens overtredingen van de Lwtf

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 2 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een bestuurlijke boete die was opgelegd aan Aruba Hotel Enterprises N.V. (AHE) wegens overtredingen van de Landsverordening voorkoming en bestrijding witwassen en terrorismefinanciering (Lwtf). De zaak betreft de vraag of AHE, als houder van de casinovergunning, kan worden aangemerkt als overtreder van de Lwtf, terwijl de feitelijke exploitant van het casino, WRS International N.V., verantwoordelijk was voor de dagelijkse gang van zaken.

De Centrale Bank van Aruba (CBA) had AHE in 2020 een bestuurlijke boete opgelegd van Afl. 722.500,- voor verschillende overtredingen van de Lwtf, waaronder het niet uitvoeren van cliëntenonderzoek en het niet melden van ongebruikelijke transacties. Na bezwaar van AHE verlaagde CBA de boete tot Afl. 605.250,-. Het Gerecht in eerste aanleg vernietigde deze beschikking en stelde de boete vast op Afl. 600.250,-. AHE ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Het Hof oordeelde dat AHE als vergunninghouder normadressaat is en dat de overtredingen ernstig en verwijtbaar zijn. Het Hof bevestigde dat de regelgeving van de Lwtf zich richt tot de houder van de casinovergunning en niet tot de feitelijke exploitant. Het Hof oordeelde dat AHE niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij geen verwijt treft en dat de opgelegde boete passend en geboden is. De boete werd verder gematigd vanwege verminderde verwijtbaarheid en de impact van de COVID-19-pandemie. Het hoger beroep van AHE werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

AUA2022H00225
Datum uitspraak: 2 augustus 2023
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
Aruba Hotel Enterprises N.V., gevestigd in Aruba (hierna: AHE),
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 24 augustus 2022 in zaak nr. AUA202101945, in het geding tussen:
AHE
en
de Centrale Bank van Aruba (hierna: CBA)
Procesverloop
Bij beschikking van 3 juni 2020 heeft CBA aan AHE bestuurlijke boetes opgelegd van in totaal Afl. 722.500,- (hierna: de boetebeschikking).
Bij beschikking van 1 juni 2021 heeft CBA het door AHE daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de boete vastgesteld op Afl. 605.250,- (hierna: de bestreden beschikking).
Bij uitspraak van 24 augustus 2022 heeft het Gerecht het door AHE daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beschikking vernietigd voor zover deze ziet op de hoogte van de boete wegens overschrijding van de redelijke termijn, de boetebeschikking herroepen voor zover deze ziet op de hoogte van de boete en de boete vastgesteld op Afl. 600.250,-.
Tegen deze uitspraak heeft AHE hoger beroep ingesteld.
CBA heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Het Hof heeft de zaak, tegelijkertijd met zaak nr. AUA2022H00224, ter zitting behandeld op 31 maart 2023. AHE werd vertegenwoordigd door mr. R.A. Wix en mr. L.J. Pieters, beiden advocaat. CBA werd vertegenwoordigd door mr. A.A.D.A. Carlo, advocaat, vergezeld door [werknemer 1] en [werknemer 2], beiden werkzaam bij CBA.
Daartoe ter zitting door het Hof in de gelegenheid gesteld heeft AHE op 4 mei 2023 het betoog dat haar geen enkel verwijt treft met stukken onderbouwd. Op 1 juni 2023 heeft CBA daarop gereageerd.
Met toestemming van partijen is een nieuwe zitting achterwege gebleven en is het onderzoek gesloten.
Overwegingen

Inleiding

De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die daarvan deel uitmaakt.
AHE exploiteert het hotel Riu Palace Antillas, gelegen bij Palm Beach. In het hotel was het casino 'Orchid Casino' gevestigd. Daarvoor beschikte AHE sinds 1 augustus 1977 over een vergunning (hierna: casinovergunning) als bedoeld in artikel 1 van de Landsverordening hazardspelen (hierna: Lh). Feitelijk exploiteerde WRS International N.V. (hierna: WRS) het casino. Daartoe huurde WRS van AHE een ruimte in het hotel en maakte zij gebruik van de casinovergunning van AHE.
2.1.
In het kader van haar taak als toezichthouder heeft CBA in november 2017 een onderzoek verricht bij 'Orchid Casino' naar de naleving van de voorschriften in de Landsverordening voorkoming en bestrijding witwassen en terrorismefinanciering (hierna: Lwtf), zoals het doen van een cliëntenonderzoek en het melden van ongebruikelijke transacties. Geconstateerd is dat AHE in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 oktober 2017 verschillende overtredingen van de Lwtf heeft begaan. Bij brief van 29 januari 2020 heeft CBA aan AHE te kennen gegeven dat zij voornemens is voor die overtredingen een bestuurlijke boete van in totaal Afl. 722.500,- op te leggen. Op 19 februari 2020 heeft AHE haar zienswijze schriftelijk en mondeling naar voren gebracht.
2.2.
Bij de boetebeschikking heeft CBA met toepassing van artikel 37, tweede lid, van de Lwtf en het Landsbesluit grondslagen bestuurlijke handhaving Lwtf aan AHE een bestuurlijke boete opgelegd wegens overtreding van:
- artikel 6, tweede lid, onder e, in samenhang gelezen met artikel 8, eerste lid, van de Lwtf, omdat AHE in twee cliëntendossiers niet over identificatiedocumenten beschikte;
- artikel 3, eerste lid, onder d, van de Lwtf, omdat AHE geen doorlopende controle heeft verricht;
- artikel 11, onder a, van de Lwtf, omdat AHE in 13 transacties geen verscherpt cliëntenonderzoek van niet-ingezetenen heeft verricht;
- artikel 26, eerste lid, van de Lwtf, omdat AHE in totaal 18 ongebruikelijke transacties niet heeft gemeld aan het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.
Aan de boetebeschikking heeft CBA ten grondslag gelegd dat AHE door haar casinovergunning dienstverlener is als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Lwtf en daarmee aan de voorschriften bij of krachtens de Lwtf gesteld, moet voldoen. Het al dan niet uitbesteden van de feitelijke exploitatie van het casino aan WRS doet daar niet aan af. De door AHE gepleegde overtredingen zijn ernstig en verwijtbaar, zodat het opleggen van een bestuurlijke boete opportuun is. Bij het bepalen van de hoogte van de boete is rekening gehouden met het feit dat AHE geen toezichthistorie heeft en heeft meegewerkt aan het onderzoek.
2.3.
In de bestreden beschikking heeft CBA haar beslissing om over te gaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete gehandhaafd, maar is de hoogte van de basisboetebedragen verder verlaagd met Afl. 100.000,- wegens verminderde verwijtbaarheid. Ook is een verlaging van 10% toegepast in verband met de COVID-19-pandemie.

Aangevallen uitspraak

3. Het Gerecht heeft overwogen dat de overtreden voorschriften zich richten tot een dienstverlener in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Lwtf, waaronder de houder van een casinovergunning zoals die van AHE. Daaruit volgt dat de houder van een casinovergunning ook als normadressaat voor de Lwtf wordt aangemerkt. De totstandkomingsgeschiedenis van de Lwtf geeft geen aanleiding om de feitelijke exploitant als normadressaat aan te merken. In de Lwtf wordt immers een uitdrukkelijk verband gelegd met de houder van een casinovergunning. Verder volgt uit de door AHE aangehaalde passages in de totstandkomingsgeschiedenis niet uitdrukkelijk dat in geval van een casino de feitelijke exploitant de aangewezen nietfinanciële dienstverlener is. CBA heeft AHE terecht aangemerkt als overtreder van de Lwtf. Over het betoog dat er sprake is van ongeoorloofde risicoaansprakelijkheid en dat AHE niets te verwijten valt, heeft het Gerecht overwogen dat het niet in strijd met de in artikel 6, tweede lid, van het EVRM neergelegde onschuldpresumptie als een wettelijke regeling uitgaat van verwijtbaarheid, mits die veronderstelling weerlegbaar is en met de betrokken belangen van de overtreder rekening wordt gehouden. AHE heeft niet aannemelijk gemaakt dat en waarom zij beperkt is in het weerleggen van de verwijtbaarheid. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat haar geen verwijt treft. Met het uitbesteden van de exploitatie van het casino via een privaatrechtelijke overeenkomst met een derde, neemt AHE het risico dat deze derde normen overtreedt waarvan AHE normadressaat is. AHE is zich bewust geweest van dit risico omdat in de huurovereenkomst met WRS is opgenomen dat WRS de geldende wettelijke regelingen in acht neemt.
3.1.
Over de evenredigheid van de hoogte van de boete heeft het Gerecht onder meer het volgende overwogen. CBA heeft in de verminderde verwijtbaarheid al aanleiding gezien om het basisboetebedrag afzonderlijk met gemiddeld 50% te verlagen en daarbovenop nog eens met Afl. 100.000,-. De door AHE aangevoerde omstandigheden heeft CBA in de besluitvorming betrokken. CBA had geen aanleiding hoeven zien om de boete verder te verlagen dan zij heeft gedaan. De overtredingen zijn alle ernstig. Dat enkele van de overtredingen ongedaan zijn gemaakt en dat deze niet hebben geleid tot een strafrechtelijk onderzoek, doet aan de ernst niet af. Wat de draagkracht betreft had het op de weg van AHE gelegen om haar financiële draagkracht deugdelijk te onderbouwen. Dat heeft zij niet voldoende gedaan om op grond van verminderde draagkracht tot verdere matiging dan 10% over te gaan.
3.2.
Ten slotte heeft het Gerecht wat de overschrijding van de redelijke termijn betreft aansluiting gezocht bij de uitspraken van het Hof van 18 januari 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:64, en 4 januari 2019, ECLI:NL:OGHACMB:2019:4, en uitgangspunten gegeven voor de vermindering van een boete wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met ruim zeven maanden is overschreden, zodat het boetebedrag met Afl. 5.000,- moet worden verminderd.

Hoger beroep

Is AHE overtreder?
4. AHE betoogt dat zij als casinovergunninghouder niet kan worden beschouwd als overtreder van de Lwtf in het casino van WRS. Daarover voert zij ten eerste aan dat uit de memorie van toelichting bij de Lwtf blijkt dat de wetgever heeft bedoeld dat het casino – en niet per se de casinovergunninghouder – een niet-financiële dienstverlener is. Uit de Lwtf volgt daarom niet voldoende duidelijk dat AHE aansprakelijk is. Daarom kan AHE ook niet aansprakelijk worden gehouden. Ook kan zij niet verantwoordelijk worden gehouden voor de overtredingen van de Lwtf.
Indien AHE wel verantwoordelijk is, dan is dat onder de omstandigheden van dit geval in strijd met de onschuldpresumptie uit artikel 6, tweede lid, van het EVRM. De op AHE rustende risicoaansprakelijkheid staat niet in redelijke verhouding tot het legitieme doel dat met de Lwtf wordt nagestreefd. Niet valt in te zien welk redelijk belang wordt gediend met de bestraffing van de vergunninghouder die niets van doen heeft met de exploitatie van het casino, terwijl de daadwerkelijke overtreder vrijuit gaat. Dat geldt te meer nu de verouderde Lh slechts toelaat dat casinovergunningen aan een hotel worden gegeven en niet aan casino-exploitanten. Bovendien is de identiteit van de overtreder in dit geval wel bekend, namelijk WRS. Daar komt bij dat AHE zwaar wordt getroffen in haar verdediging tegen de aansprakelijkstelling omdat zij het casino feitelijk niet exploiteerde en dus niets kan zeggen over de overtredingen van de Lwtf.
4.1.
Het Hof stelt vast dat niet in geschil is dat de in 2.2 genoemde bepalingen uit de Lwtf zijn overtreden. Deze bepalingen richten zich alle tot een dienstverlener. Dat is op grond van artikel 1 van de Lwtf onder meer een aangewezen niet-financiële dienstverlener. Daaronder wordt, eveneens gelet op artikel 1 van de Lwtf, onder meer verstaan een casino als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Lh. Op grond van die bepaling kan vergunning worden verleend tot het exploiteren van hazardspelen in daartoe met name aan te wijzen en speciaal daarvoor ingerichte hotels. Aldus is degene aan wie een casinovergunning is verleend, een dienstverlener in de zin van de Lwtf en niet de feitelijke exploitant van een casino, niet zijnde de casinovergunninghouder. Zoals het Gerecht ook heeft overwogen, geeft de memorie van toelichting bij de Lwtf geen grond voor een ander oordeel. De passage waar AHE op wijst luidt:
"conform de Aanbevelingen 12 en 16 worden ook casino's genoemd als één van de aangewezen niet-financiële dienstverleners waarop het onderhavige ontwerp van toepassing zal zijn. Deels is dit geen novum: casino's vallen al sinds begin 2001 onder de werking van zowel de LID als de LMOT. Onder casino's dient te worden verstaan gelegenheden als bedoeld in artikel 1 van de Landsverordening hazardspelen en internetcasino's."
In deze passage is eveneens verwezen naar artikel 1 van de Lh, waarmee dus gedoeld wordt op de casinovergunninghouder, zijnde AHE. Ook is gewezen op de Landsverordening identificatie bij financiële dienstverlening (AB 1995, no. 86; hierna: LID) en de Landsverordening meldplicht ongebruikelijke transacties (AB 1995, no. 85; hierna: LMOT). Niet is gebleken dat in die landsverordeningen, anders dan in de Lwtf, onderscheid wordt gemaakt tussen een casinovergunninghouder en een feitelijke exploitant van een casino. Zo wordt blijkens de Regeling indicatoren casino's (AB 2001, no. 98), die op grond van artikel 10, eerste lid, van de LMOT is vastgesteld, onder casino verstaan de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Lh. Voorts is ook in de Landsverordening uitbreiding identificatie- en meldplicht (AB 2009, no. 14), waarbij de LID en de LVMOT zijn uitgebreid, bepaald dat onder dienstverlener moet worden verstaan een casino waarvoor een vergunning is afgegeven als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Lh. Daar komt bij dat een casinovergunning niet overdraagbaar is.
4.2.
Het voorgaande betekent dat AHE als casinovergunninghouder dienstverlener is in de zin van de Lwtf. Nu de overtreden normen in de Lwtf zich richten tot een dienstverlener dan wel specifiek een aangewezen nietfinanciële dienstverlener, is AHE normadressaat en niet WRS. Het betoog dat WRS niet onderworpen is aan de Lwtf en dat dus de Lwtf niet kan zijn overtreden, ziet eraan voorbij dat AHE, en dus niet WRS, zich moet houden aan de voorschriften van de Lwtf. Niet valt in te zien waarom dat onvoldoende duidelijk volgt uit de Lwtf. Artikel 1 van de Lwtf wijst immers de houder van een casinovergunning als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Lh aan als dienstverlener. Bovendien blijkt uit de vergunning zelf dat de vergunninghouder verplicht is alle op hem van toepassing zijnde wet- en regelgeving na te leven. Dat AHE hiervan ook op de hoogte was, blijkt al uit het feit dat zij op 19 oktober 2015 de Financial Intelligence Unit of Aruba (hierna: FIU) heeft gevraagd om een formulier voor het melden van een ongebruikelijke transactie binnen 'Orchid Casino'
.Gelet hierop is AHE terecht als overtreder aangemerkt en was CBA bevoegd aan haar een bestuurlijke boete op te leggen. Van strijd met de onschuldpresumptie in artikel 6, tweede lid, van het EVRM is, zoals het Gerecht ook al heeft overwogen, geen sprake. Het Hof onderschrijft de overwegingen van het Gerecht in 3.3.1 en 3.3.2 van de aangevallen uitspraak. Het betoog slaagt niet.
Heeft CBA gebruik mogen maken van de bevoegdheid om aan AHE een bestuurlijke boete op te leggen?
5. AHE betoogt dat in dit concrete geval van beboeting had moeten worden afgezien omdat zij alles heeft gedaan wat van haar kon worden verwacht om de overtredingen te stoppen. Zo heeft AHE audits laten uitvoeren bij WRS en heeft zij op eigen initiatief al in 2016 contact gezocht met CBA en CBA gewezen op (mogelijke) overtredingen door WRS. Zij voert verder aan dat de bestuurlijke boete niet geschikt is om het beoogde doel, te weten nakoming van de Lwtf door WRS, te bereiken omdat alleen aan AHE een boete is opgelegd. Het opleggen van de boete was ook niet noodzakelijk om nakoming van de Lwtf te bewerkstelligen. CBA had minder belastende maatregelen kunnen en daarom moeten kiezen, zoals een last onder dwangsom of een waarschuwing waarmee AHE kan worden gedwongen intensiever toezicht te houden op WRS.
5.1.
Het Hof ziet met het Gerecht geen aanleiding voor het oordeel dat AHE ten aanzien van de vastgestelde overtredingen geen enkel verwijt treft. Uit de stukken die AHE ter onderbouwing van haar betoog heeft ingebracht, blijkt dat zij zich al sinds 8 augustus 2014 bewust is geweest van het risico dat de Lwtf binnen 'Orchid Casino' niet werd nageleefd omdat WRS het casino liet managen door [manager], die in de Verenigde Staten van Amerika is veroordeeld voor strafbare feiten. Pas op 4 november 2015 heeft AHE WRS gesommeerd de samenwerking met deze persoon binnen tien dagen te beëindigen op straffe van ontbinding van de huurovereenkomst. Deze sommatie is bij de brief van 3 oktober 2016 herhaald. Onduidelijk is of WRS aan de sommaties gevolg heeft gegeven. Verder blijkt uit de stukken dat Deloitte in opdracht van AHE in de periode 1 april 2015 tot en met 15 april 2016, en aanvullend in juli 2016, een audit heeft uitgevoerd bij 'Orchid Casino'. Uit e-mailcorrespondentie uit augustus en september 2016 komt naar voren dat de audit zo lang heeft geduurd omdat aanvullende documenten benodigd waren die WRS niet wilde verstrekken. Naar aanleiding daarvan heeft AHE bij brief van 6 oktober 2016 WRS gesommeerd de documenten binnen tien dagen te verstrekken, wederom op straffe van beëindiging van de huurovereenkomst. Bij emailbericht van 17 oktober 2016 heeft AHE WRS een laatste kans gegeven voor het verstrekken van de documenten waar al maandenlang om wordt gevraagd. In de tussentijd heeft AHE CBA op 9 oktober 2016 ingelicht over de weigerachtige houding van WRS. Daarbij is ook opnieuw gewezen op het feit dat [manager] de feitelijke manager is van 'Orchid Casino'. Naar aanleiding van deze inlichtingen hebben AHE en CBA op 13 oktober 2016 overleg gehad. Blijkens het daarvan opgestelde verslag is toen besproken dat AHE de aanwezigheid van [manager] in het casino had moeten melden. Ook heeft AHE verklaard dat CBA zal constateren dat WRS niet handelt overeenkomstig de voorschriften van de Lwtf. Er zijn geen stukken ingebracht waaruit blijkt dat AHE daarna nog actie heeft ondernomen om de overtredingen van de Lwtf te stoppen, terwijl in het definitieve rapport van Deloitte van 10 februari 2017 inderdaad is geconstateerd dat de voorschriften van de Lwtf nog steeds niet worden nageleefd en dat dit hoge risico's met zich brengt. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat CBA niet van haar bevoegdheid om een boete op te leggen gebruik heeft mogen maken. Het betoog slaagt niet.
Evenredigheid van de hoogte van de boete
6. AHE voert aan dat de opgelegde boete onredelijk bezwarend is omdat zij aansprakelijk wordt gesteld voor het handelen van een derde. Er is onvoldoende rekening gehouden met het feit dat AHE regelmatig audits heeft laten uitvoeren bij WRS. Ook is onvoldoende rekening gehouden met de COVID-19-pandemie.
6.1.
Het Hof stelt vast dat CBA in de omstandigheid dat AHE stappen heeft ondernomen om verdere overtreding van de Lwtf te voorkomen, reden heeft gezien om de in de boetebeschikking opgelegde boete te verlagen met Afl. 100.000,- wegens verminderde verwijtbaarheid. Ook heeft CBA het boetebedrag met nog eens 10% verlaagd in verband met de gevolgen van de COVID-19-pandemie. CBA heeft geen reden gezien om over te gaan tot verdere verlaging in verband met de pandemie omdat AHE ondanks herhaalde verzoeken geen jaarcijfers heeft verstrekt. Het Hof is, alle omstandigheden van dit geval in aanmerking genomen, van oordeel dat de aan AHE opgelegde boete passend en geboden is. Het betoog slaagt niet.
Overschrijding van de redelijke termijn
7. Het Hof volgt AHE ten slotte niet in haar betoog dat het Gerecht ten onrechte heeft aangesloten bij de Nederlandse rechtspraak over matiging van een bestuurlijke boete bij overschrijding van de redelijke termijn. Het Gerecht heeft in lijn met die jurisprudentie de boete terecht met Afl. 5.000,- gematigd.

Slotsom

8. Het hoger beroep is ongegrond, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
9. CBA hoeft geen proceskosten in hoger beroep te vergoeden.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2023.
BIJLAGE
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
[…]
Artikel 6
[…]
2. Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.
[…]

Landsverordening voorkoming en bestrijding witwassen en terrorismefinanciering

Artikel 1
1. In deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder
-aangewezen niet-financiële dienstverlener:
[…]
5°. een casino als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Landsverordening hazardspelen (AB 1990 no. GT 44);
[…]
-dienstverlener: een financiële of een aangewezen niet-financiële dienstverlener;
[…]
Artikel 3
1. Ter voorkoming en bestrijding van witwassen, terrorismefinanciering en proliferatiefinanciering verrichten dienstverleners een cliëntenonderzoek dat in ieder geval het navolgende omvat:
[…]
d. de verrichting van doorlopende controle op de zakelijke relatie en de tijdens de duur van deze relatie verrichte transacties, teneinde te verzekeren dat deze overeenkomen met de kennis die de dienstverlener heeft van de cliënt en de uiteindelijke belanghebbende, van hun risicoprofiel, met, in voorkomend geval, een onderzoek naar de bron van het bij de transactie of zakelijke relatie gemoeide vermogen, en e. de verrichting van doorlopende controle op de zakelijke relatie en de tijdens de duur van deze relatie verrichte transacties, teneinde te verzekeren dat deze overeenkomen met de kennis die de dienstverlener heeft van de cliënt en de uiteindelijk belanghebbende, hun zakelijke activiteiten en hun risicoprofiel, met, in voorkomend geval, een onderzoek naar de bron van het vermogen van de cliënt en van de uiteindelijk belanghebbende en de herkomst van de gelden, effecten, edele metalen of andere waarden die bij de transactie betrokken zijn.
[…]
Artikel 6
[…]
2. Een aangewezen niet-financiële dienstverlener verricht een cliëntenonderzoek in de navolgende gevallen:
[…]
e. indien het een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap betreft die beroeps- en bedrijfsmatig handelt in edele metalen, edelstenen, juwelen, voertuigen, vaartuigen niet zijnde registergoederen, kunstvoorwerpen of antiquiteiten, het verrichten van contante transacties met een waarde van Afl. 25.000,- of meer;
[…]
Artikel 8
1. Een dienstverlener verricht een cliëntenonderzoek voordat de zakelijke relatie wordt aangegaan of een incidentele transactie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdelen b of c, dan wel een transactie als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onderdelen a tot en met g, wordt uitgevoerd.
[…]
Artikel 11
1. Een dienstverlener verricht een verscherpt cliëntenonderzoek, indien en naar gelang een zakelijke relatie of transactie naar hun aard een hoger risico op witwassen, terrorismefinanciering of proliferatiefinanciering met zich brengt. Het verscherpte cliëntenonderzoek wordt zowel voorafgaand aan de zakelijke relatie of de transactie, als gedurende de zakelijke relatie verricht in ieder geval in de navolgende situaties:
a. behoudens de gevallen genoemd in artikel 10, indien een cliënt of uiteindelijk belanghebbende geen ingezetene van Aruba is, respectievelijk niet in Aruba gevestigd is; b. indien een cliënt niet fysiek aanwezig is voor identificatie;
[…]
Artikel 26
1. Een dienstverlener meldt een verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie hem bekend is geworden, aan de FIU-Aruba.
[…]
Artikel 37
1. Ter zake van de overtreding van de bij of krachtens de artikelen 3 tot en met 7, 8, eerste lid, 9, 10, tweede en derde lid, 11 tot en met 19, 26, 26a, 27, tweede lid, 28, tweede lid, 28a, 31, 33, 34, 35, zesde lid, 36, derde en vierde lid, 45 tot en met 47, 48, tweede en derde lid, tweede volzin, 50, eerste, tweede en vierde lid, en 54 gestelde voorschriften kan de Toezichthoudende instantie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder ten 1° van de definitie van het begrip "Toezichthoudende instantie" een last onder dwangsom opleggen.
2. Ter zake van de in het eerste lid bedoelde feiten kan de desbetreffende Toezichthoudende instantie ook een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste Afl. 1.000.000,- per afzonderlijke overtreding.
3. Overtredingen kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. Artikel 1:127, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht van Aruba is van overeenkomstige toepassing.
[…]
Landsbesluit grondslagen bestuurlijke handhaving Lwtf
Artikel 1
In dit landsbesluit wordt verstaan onder:
[…]
Bestuurlijke boete: de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 37, tweede lid, van de Landsverordening voorkoming en bestrijding witwassen en terrorismefinanciering;
Artikel 2
Ten behoeve van de oplegging van een last onder dwangsom en een bestuurlijke boete geldt de volgende categorierangschikking:
[…]
Artikel
Categorie
3
2
6, eerste, tweede of vierde lid
2
8, eerste lid
1
11
2
26, eerste lid
2
[…]
Artikel 4
Ten aanzien van de basisbedragen, minimumbedragen en maximumbedragen voor de bestuurlijke boete geldt de volgende indeling:
Categorie
Basisbedrag
Minimumbedrag
Maximumbedrag
1
Afl. 50.000,-
Afl. 0,-
Afl. 1.000.000,-
2
Afl. 500.000,-
Afl. 0,-
Afl. 1.000.000,-
[…]
Artikel 5
1. De Bank stelt een bestuurlijke boete vast op het basisbedrag.
2. De Bank verlaagt of verhoogt het basisbedrag, bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste 100%, indien een dergelijke verlaging of verhoging gerechtvaardigd wordt door:
a. de ernst of de duur van de overtreding, of
b. de mate van verwijtbaarheid van de overtreder.
3. De Bank houdt bij het vaststellen van de bestuurlijke boete rekening met de draagkracht van de overtreder. Daarbij kan de Bank de op te leggen bestuurlijke boete verlagen met ten hoogste 100%.
[…]