In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 28 juni 2023 uitspraak gedaan op een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van 30 november 2022. Het verzoeker, wonend in Curaçao, had verzocht om herziening van de uitspraak waarin zijn verzoek om teruggave van een in bewaring gegeven vuurwapen was afgewezen. De aanleiding voor het verzoek tot herziening was een brief van de hoofdofficier van justitie van 22 oktober 2022, waarin werd bevestigd dat het Openbaar Ministerie had besloten om van vervolging af te zien.
Het Hof heeft vastgesteld dat het feit dat het OM de zaak had geseponeerd, weliswaar een nader gebleken feit betreft dat vóór de uitspraak van 30 november 2022 heeft plaatsgevonden, maar dat dit feit al vóór die uitspraak bekend was bij de verzoeker. Hierdoor was niet voldaan aan de voorwaarden voor herziening zoals gesteld in artikel 96 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Het Hof heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van nova, en heeft het verzoek om herziening afgewezen.
Ten overvloede heeft het Hof opgemerkt dat, zelfs als de brief van 22 oktober 2022 vóór de uitspraak was overgelegd, dit niet tot een andere uitkomst had geleid, omdat uit de brief niet bleek dat het OM ten tijde van de beschikking van de korpschef al had besloten om van strafrechtelijke vervolging af te zien. De korpschef hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door een collegiaal Hof, met mr. W.H. Bel als voorzitter en mr. R.M.C.S. van der Heide als griffier.