ECLI:NL:OGHACMB:2022:154

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
CUR2022H00126
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep teruggave in bewaring gegeven vuurwapen afgewezen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin zijn verzoek om teruggave van een in bewaring gegeven vuurwapen werd afgewezen. Het vuurwapen, een Beretta pistool, kaliber .25, was in beslag genomen na een incident op 18 juni 2020, waarbij [appellant] werd verdacht van bedreiging. De korpschef van het Korps Politie Curaçao had in een brief van 22 januari 2021 aan [appellant] meegedeeld dat zijn verzoek om teruggave niet kon worden ingewilligd, in afwachting van het strafrechtelijk onderzoek. Het Gerecht verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond, waarop hij hoger beroep instelde.

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft de zaak op 19 oktober 2022 behandeld. Tijdens de zitting werd duidelijk dat [appellant] op 18 juni 2020 niet beschikte over een geldige bijzondere machtiging voor het vuurwapen, aangezien zijn machtiging tot 31 december 2019 geldig was. Het Hof oordeelde dat de korpschef het vuurwapen op goede gronden in bewaring had gegeven, omdat [appellant] de voorwaarden van zijn machtiging had overtreden. Het Hof bevestigde de aangevallen uitspraak, zij het met verbetering van de gronden.

Het Hof merkte op dat het onwenselijk was dat er nog geen beslissing was genomen op de machtigingsaanvragen van [appellant] van 25 en 27 februari 2020, en ging ervan uit dat hier vóór 1 januari 2023 op beslist zou worden. De uitspraak werd gedaan op 30 november 2022, waarbij de korpschef geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

CUR2022H00126
Datum uitspraak: 30 november 2022
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Curaçao,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 12 april 2022 in zaak nr. CUR202100745, in het geding tussen:
appellant
en
de korpschef van het Korps Politie Curaçao (hierna: de korpschef)
Procesverloop
Bij brief van 22 januari 2021 heeft de korpschef aan [appellant] bericht dat zijn verzoek om teruggave van een Beretta pistool, kaliber .25, (vooralsnog) niet ingewilligd kan worden en dat iedere verdere beslissing over de teruggave in afwachting van het strafrechtelijk onderzoek wordt aangehouden.
Bij uitspraak van 12 april 2022 heeft het Gerecht het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
De korpschef heeft nadere stukken ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 oktober 2022. [appellant], bijgestaan door mr. C.A. Peterson, advocaat, en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. L. Davelaar, advocaat, zijn verschenen.
Overwegingen

Inleiding

1. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die daarvan deel uitmaakt.
1.1. [
[appellant] had op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder 5, van de Vuurwapenverordening (hierna: de Vwv) de bijzondere machtiging om tot uiterlijk 31 december 2019 op de openbare weg of een voor het publiek toegankelijke plaats in Curaçao een Beretta pistool, kaliber .25 (hierna: het vuurwapen), bij zich te hebben. Op 27 februari 2020 heeft [appellant] de minister van Justitie verzocht om zijn bijzondere machtiging voor het vuurwapen te verlengen voor het kalenderjaar 2020. Eerder, op 25 februari 2020, heeft hij de minister van Justitie verzocht om machtigingen voor het voorhanden hebben van twee andere pistolen voor het beoefenen van de schietsport. Op 18 juni 2020 heeft zich een incident voorgedaan waarbij [appellant] zijn vuurwapen heeft getrokken. De politie heeft [appellant] later die dag aangehouden op verdenking van bedreiging en het vuurwapen in beslag genomen. Het Openbaar ministerie (hierna: OM) is een strafrechtelijk onderzoek gestart naar de vermeende bedreiging door [appellant]. Het strafrechtelijk in beslag genomen vuurwapen is op grond van artikel 9, eerste lid, van de Vwv in administratiefrechtelijke bewaring gegeven aan de Unit Bijzondere Wetten (hierna: UBW).
1.2.
Bij brief van 4 december 2020 heeft [appellant] de UWB erop gewezen dat zijn op 25 en 27 februari 2020 aangevraagde machtigingen nog steeds niet zijn afgegeven. Hij verzoekt de machtigingen met de nodige spoed af te geven. Dat het vuurwapen in beslag is genomen, kan geen reden meer zijn om de machtiging niet te verlenen omdat het OM aan de UWB heeft opgedragen het vuurwapen aan [appellant] terug te geven. Bij brief van 22 december 2020 heeft [appellant] de brief van 4 december 2020 in herinnering gebracht.
1.3.
Bij brief van 22 januari 2021 heeft de korpschef gereageerd op de brieven van [appellant]. Volgens de korpschef kan het verzoek om teruggave van het vuurwapen (vooralsnog) niet ingewilligd worden gelet op de inhoud van de stukken in het strafdossier en het feit dat de aanvraag van de machtiging over het jaar 2020 gaat. Iedere verdere beslissing over de teruggave van het vuurwapen wordt in afwachting van het resultaat van het strafrechtelijk onderzoek aangehouden.

Aangevallen uitspraak

2. Het Gerecht heeft overwogen dat in de brief van 22 januari 2021 niet kan worden gelezen dat de door [appellant] aangevraagde machtigingen worden afgewezen. Er is alleen meegedeeld dat geen beslissing zal worden genomen over het vuurwapen totdat het strafrechtelijk onderzoek is afgerond. Deze mededeling over de voortzetting van de bewaring is niet gericht op enig rechtsgevolg. Hoewel de brief niet als beschikking kan worden aangemerkt, zal het Gerecht dit uit het oogpunt van rechtsbescherming toch doen. Er is immers geen andere mogelijkheid om tegen de beslissing tot het in bewaring houden van het vuurwapen op te komen. Vervolgens heeft het Gerecht overwogen dat [appellant] op 18 juni 2020 niet beschikte over een geldige bijzondere machtiging en dus niet bevoegd was het vuurwapen bij zich te houden. Uit het feit dat te laat op machtigingsaanvragen voor opvolgende jaren wordt beschikt, volgt niet dat de afgegeven machtiging langer geldig blijft. De korpschef mocht het vuurwapen daarom in bewaring nemen, aldus het Gerecht.

Hoger beroep

Is de brief van 22 januari 2021 een beschikking?
3. [appellant] betoogt dat de brief van 22 januari 2021 wel een beschikking is omdat daarin uitdrukkelijk is beslist dat het verzoek om teruggave van het vuurwapen niet kan worden ingewilligd. Dit betreft dus een afwijzing van zijn verzoek en dit is op rechtsgevolg gericht. Verder heeft hij in zijn brieven verzocht om te beslissen op zijn machtigingsaanvragen van 25 en 27 februari 2020. Volgens [appellant] moet de mededeling dat iedere verdere beslissing zal worden aangehouden, worden gezien als een afwijzing van zijn machtigingsaanvragen. Indien de mededeling niet zo kan worden gezien, moet deze in ieder geval worden gezien als een weigering om op de machtigingsaanvragen te beslissen.
3.1.
Met het Gerecht is het Hof van oordeel dat de brief van 22 januari 2021 geen afwijzing behelst van de door [appellant] op 25 en 27 februari 2020 aangevraagde bijzondere machtigingen. Daarin kan ook geen weigering worden gelezen om op de machtigingsaanvragen te beslissen. In de brief heeft de korpschef uitsluitend beslist dat het op grond van artikel 9, eerste lid, van de Vwv in administratiefrechtelijke bewaring gegeven vuurwapen vooralsnog niet aan [appellant] zal worden teruggegeven. Dat betekent dat de korpschef heeft besloten dat het in bewaring gegeven vuurwapen in bewaring zal worden
gehouden. Anders dan het Gerecht heeft overwogen, is een dergelijk besluit niet slechts een mededeling over de voortzetting van de bewaring, maar een besluit van de korpschef om een in bewaring gegeven vuurwapen in bewaring
te houden. Dat is een op rechtsgevolg gericht besluit dat ook overigens voldoet aan de definitie van een beschikking in artikel 3, eerste lid, van de Lar. Het Gerecht heeft de brief van 22 januari 2021 daarom, zij het op andere gronden, terecht als beschikking aangemerkt en zich bevoegd geacht om van het beroep van [appellant] kennis te nemen.
Mocht het in bewaring gegeven vuurwapen in bewaring worden gehouden?
4. Het hoger beroep spitst zich toe op de vraag of de korpschef heeft mogen besluiten het in bewaring gegeven vuurwapen in bewaring te houden. [appellant] voert daarover aan dat het vuurwapen nooit in bewaring had mogen worden gegeven omdat hij op grond van zijn bijzondere machtiging bevoegd was het vuurwapen voorhanden te hebben, ook ten tijde van het incident op 18 juni 2020. Dat de bijzondere machtiging formeel tot en met 31 december 2019 geldig was, is niet relevant omdat de UBW een gedoogbeleid voert. Machtigingen die in een bepaald jaar zijn toegekend, blijven volgens [appellant] geldig totdat op een verlengingsaanvraag van die machtiging voor het daaropvolgende jaar is beschikt. [appellant] was dus wel bevoegd om het vuurwapen op 18 juni 2020 bij zich te hebben.
4.1.
Het Hof overweegt dat ter zitting namens de korpschef is toegelicht dat de UBW achterstanden heeft bij de verlening van bijzondere machtigingen. Als gevolg daarvan wordt in de meeste gevallen een bijzondere machtiging pas verleend aan het einde van het jaar waarvoor de desbetreffende machtiging is aangevraagd. Om die reden behoudt in de praktijk een machtiging haar gelding voor het opvolgende jaar wanneer iemand voor dat opvolgende jaar een verlengingsaanvraag heeft ingediend. De voorwaarden van de eerder verleende machtiging blijven dan voor het opvolgende jaar van kracht. Gelet op dit gedoogbeleid kan niet aan [appellant] worden tegengeworpen dat hij voor het jaar 2020 niet over een bijzondere machtiging beschikte.
4.2.
Daarmee is echter nog niet gezegd dat [appellant] op 18 juni 2020 bevoegd was het vuurwapen voorhanden te hebben. De korpschef stelt zich namelijk op het standpunt dat [appellant] artikel 2, onder b, en artikel 5, onder i, van de voorwaarden van zijn bijzondere machtiging heeft overtreden. Alleen al om die reden was [appellant] volgens de korpschef niet bevoegd het vuurwapen voorhanden te hebben en mocht de korpschef het vuurwapen in bewaring doen geven en in bewaring houden. Het Hof overweegt daarover het volgende.
4.3.
Vaststaat dat de voorwaarden die aan de bijzondere machtiging van [appellant] voor het jaar 2018 zijn verbonden, ook gelden voor de bijzondere machtiging voor het jaar 2019. Op grond van artikel 2, onder b, van de voorwaarden moet de machtiginghouder de algemene wettelijke bepalingen, principes en uitgangspunten ten aanzien van noodweer, waaronder de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit, grondig naleven.
Op grond van artikel 5, onder i, is het de machtiginghouder ten strengste verboden het vuurwapen dan wel munitie, anders dan in de bewaarplaats bij zich te hebben dan wel deze af te schieten, indien hij inwendig alcohol heeft gebruikt of onder de invloed van enig geest beïnvloedend middel verkeert.
Op grond van artikel 8 wordt de machtiginghouder geacht zonder machtiging te hebben gehandeld of niet in het bezit van een machtiging te zijn geweest indien hij nalaat de aan de machtiging gestelde voorwaarden na te leven.
4.4.
Niet kan worden vastgesteld dat [appellant] ten tijde van het incident op 18 juni 2020 onder invloed van alcohol verkeerde. Weliswaar heeft de verbalisant in het proces-verbaal van bevindingen bij voorgeleiding vermeld dat hij constateerde dat [appellant] onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerde, maar op het proces-verbaal van de aanhouding op heterdaad is het vakje "Verdachte was kennelijk onder invloed van alcohol of verdovende middelen/medicijnen" niet aangekruist. Bovendien ontkent [appellant] met klem onder invloed te zijn geweest van alcohol ten tijde van het incident dat in de ochtend heeft plaatsgevonden. Het Hof onderschrijft daarom niet dat [appellant] artikel 5, onder i, van de voorwaarden heeft overtreden. Dat ligt anders voor wat betreft artikel 2, onder b, van de voorwaarden. Vaststaat dat [appellant] ervan wordt verdacht op 18 juni 2020 twee mannen met het vuurwapen te hebben bedreigd. [appellant] beroept zich op noodweer omdat de twee mannen hem met een grote tuinschaar en een buis zouden hebben bedreigd. Hij voelde zich daarom genoodzaakt zichzelf te verdedigen met het vuurwapen. Het Hof is er op voorhand op grond van de gedingstukken niet van overtuigd dat [appellant] zonder meer een geslaagd beroep op noodweer kan doen. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat het strafrechtelijk onderzoek nog steeds gaande is en het OM vooralsnog geen aanleiding heeft gezien de zaak te seponeren omdat er sprake is van noodweer. De korpschef heeft zich dan ook redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat [appellant] de uitgangspunten ten aanzien van noodweer niet grondig heeft nageleefd en dus artikel 2, onder b, van de voorwaarden heeft overtreden. Gelet op artikel 8 van de voorwaarden moet [appellant] daarom worden geacht op 18 juni 2020 zonder machtiging te hebben gehandeld en dus was hij niet bevoegd het vuurwapen voorhanden te hebben. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat de korpschef niet heeft mogen besluiten het in bewaring gegeven vuurwapen in bewaring te houden. Het Gerecht is terecht, maar op andere gronden, tot dezelfde conclusie gekomen.
De machtigingsaanvragen van 25 en 27 februari 2020
5. Het Hof overweegt ten overvloede dat het onwenselijk is dat nog steeds niet is beslist op de machtigingsaanvragen van [appellant] van 25 en 27 februari 2020. Dat er een strafrechtelijk onderzoek loopt tegen [appellant] kan geen reden zijn om niet te beslissen. Het Hof gaat ervan uit dat vóór 1 januari 2023 zal worden beslist op de machtigingsaanvragen.

Slotsom

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, worden bevestigd.
7. De korpschef hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2022.
BIJLAGE

Landsverordening administratieve rechtspraak

[…]
Artikel 3
1. In deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder beschikking: een schriftelijk besluit van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling die niet van algemene strekking is.
[…]

Vuurwapenverordening

[…]
Artikel 3
1. Het is verboden een vuurwapen of munitie voorhanden te hebben, behoudens de uitzonderingen in het volgend lid genoemd.
2. De bevoegdheid om een vuurwapen voorhanden te hebben, komt enkel toe:
[…]
5. aan hem, die het wapen voorhanden heeft met algemene of bijzondere machtiging van het betrokken Plaatselijk Hoofd van Politie. Aan de machtiging kunnen voorwaarden worden verbonden. Zij wordt alleen verleend voor zover enig redelijk belang dat vordert en misbruik van de machtiging of van het vuurwapen niet is te vrezen. Zij kan tot bepaalde tijden en plaatsen worden beperkt.
[…]
Artikel 9
1. Het Plaatselijk Hoofd van Politie is bevoegd te bevelen, dat personen, die zonder daartoe bevoegd te zijn, vuurwapens of munitie voorhanden hebben, deze binnen een daarvoor te stellen termijn, op daartoe aan te wijzen plaatsen of in handen van daartoe aan te wijzen personen in bewaring zullen geven. Na daartoe bekomen machtiging van de Gouverneur kan het bevel ook tot andere personen worden gericht.
[…]