ECLI:NL:OGHACMB:2023:107

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
5 juni 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
AUA2021H00168 t/m AUA2021H00177
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van belastingaanslagen en verzoek om schadevergoeding door belanghebbende

In deze zaak heeft belanghebbende op 27 januari 2021 een verzoek tot herziening ingediend van eerdere uitspraken van de Raad van Beroep voor Belastingzaken (RvBB) van 24 oktober 2013. Deze uitspraken betroffen aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing voor de jaren 1998 tot en met 2001. Het Gerecht in eerste aanleg heeft het verzoek tot herziening afgewezen, omdat belanghebbende geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die een herziening konden rechtvaardigen. Tevens heeft het Gerecht zich onbevoegd verklaard om te oordelen over het verzoek om schadevergoeding, omdat de belastingrechter niet bevoegd is om hierover te oordelen en er geen schadebepalingen in de belastingwetgeving zijn opgenomen.

Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Het Hof heeft geoordeeld dat het Gerecht het herzieningsverzoek niet-ontvankelijk had moeten verklaren, omdat de gronden voor het verzoek reeds in 2013 bekend waren bij belanghebbende. Het Hof heeft de uitspraak van het Gerecht vernietigd en het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing is op 5 juni 2023 in het openbaar uitgesproken. Het Hof heeft geen termen aanwezig geacht voor het vergoeden van griffierecht of proceskosten aan belanghebbende.

Uitspraak

Uitspraak

AUA2021H00168 t/m AUA2021H00177
Datum uitspraak: 5 juni 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Belanghebbende]woonachtig
te Aruba,
appellant in hoger beroep (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (het Gerecht) van 9 juli 2021 in de zaken BBZ nr. AUA202100322 en AUA202100324 t/m AUA202100331 en AUA202101862, in het geding tussen belanghebbende
en
de inspecteur der belastingen zetelend in Aruba,
verweerder in hoger beroep (hierna: de Inspecteur).

1.Procesverloop

1.1.
Belanghebbende heeft op 27 januari 2021 bij het Gerecht een verzoek tot herziening van de uitspraak van 24 oktober 2013 van de Raad van Beroep voor Belastingzaken (hierna: RvBB) betreffende de definitieve aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 1998 tot en met 2001 en premieheffing AOV/AWW en AZV voor de jaren 1999 tot en met 2001 ingediend. Tevens heeft belanghebbende het Gerecht verzocht om toekenning van een schadevergoeding ten laste van het land Aruba.
1.2.
Het Gerecht heeft het verzoek bij uitspraak van 21 juli 2021 afgewezen en zich met betrekking tot het verzoek om toekenning van schadevergoeding onbevoegd verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft op 10 september 2021 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht.
1.4.
Daarvoor is een bedrag aan griffierecht betaald van Afl.75.
1.5.
De Inspecteur heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
1.6.
Belanghebbende heeft ter zitting zonder bezwaar van de Inspecteur een nader stuk overgelegd.
1.7.
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van het Gerecht ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.8.
De zaak is ter zitting te Oranjestad behandeld op 26 oktober 2022. De zaak is gezamenlijk behandeld met de zaak met de nummers AUA2021H00238 t/m AUA2021H00246 betrekking hebbend op [X] N.V. te Aruba. Verschenen en gehoord zijn belanghebbende, bijgestaan door [A] en [B], alsmede [C] en [D] namens de Inspecteur.
1.9.
Aan het eind van de zitting is het onderzoek gesloten.
1.10.
Na de zitting is – op dezelfde dag – door de Inspecteur een brief gezonden aan belanghebbende waarvan een kopie aan het Hof is toegezonden.

2.Feiten

2. Het Hof gaat uit van de navolgende feiten.
2.1.
Vanaf 1987 exploiteerde belanghebbende een lokale bouwonderneming in de vorm van een eenmanszaak. Medio 1999 is [KAS] N.V. (KAS NV) opgericht en vanaf dat moment werden de activiteiten van het bouwbedrijf in deze N.V. uitgeoefend. Belanghebbende is vanaf de aanvang bestuurder en grootaandeelhouder van KAS NV.
2.2.
Aan belanghebbende is op 4 oktober 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd voor het jaar 1998. Met dagtekening 8 april 2002 zijn aan hem aanslagen in de premieheffing AOV/AWW en AZV opgelegd voor het jaar 1999 en op 16 april 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1999. Aan belanghebbende zijn voorts met dagtekening 19 juli 2007 aanslagen in de inkomstenbelasting, alsmede aanslagen premieheffing AOV/AWW en AZV, voor de jaren 2000 en 2001 opgelegd.
2.3.
Bij uitspraak van 24 oktober 2013 (nrs. 2012/58209 tot en met 58211, nrs. 2012/57658 tot en met 57660 en nrs. 2012/57655 tot en met 57657) heeft de RvBB over de in 2.2 bedoelde aanslagen geoordeeld:
“De Raad:
- verklaart het beroep betreffende de aanslag inkomstenbelasting 1998 ongegrond;
- verklaart het beroep betreffende de aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing 1999 gegrond,
vernietigt de desbetreffende beschikkingen waarvan beroep, verklaart belanghebbende alsnog ontvankelijk in zijn bezwaren tegen de aanslagen en handhaaft de aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing 1999;
- verklaart het beroep betreffende de aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing 2000 en 2001
gegrond, vernietigt de desbetreffende beschikkingen waarvan beroep, verklaart belanghebbende alsnog ontvankelijk in zijn bezwaren tegen de aanslagen en vernietigt de aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing 2000 en 2001.”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In geschil is de vraag of het verzoek van belanghebbende kan leiden tot een herziening van de uitspraken van de RvBB van 24 oktober 2013 en of daarbij recht bestaat op een schadevergoeding. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
3.2.
Belanghebbende stelt dat de Arubaanse Belastingdienst sinds oktober 2000 erin heeft volhard om de jaarrekeningen over de belastingjaren 1999, 2000 en 2001 niet te accepteren, doch in plaats daarvan aan hem ambtshalve aanslagen op te leggen, met als reden, dat de handelingen van belanghebbende als ondernemer niet voldeden aan de door Belastingdienst gestelde vereisten. Dit had tot gevolg dat het voor de betrokken bouwonderneming onmogelijk werd om haar bouwactiviteiten voort te zetten, zulks mede vanwege het feit dat Belastingdienst geen “fiscaal betalingsgedrag verklaring” aan belanghebbende wilde verstrekken, waardoor het bouwbedrijf, volledig kwam stil te liggen. Ook in de jaren na 2001 heeft de Belastingdienst ten onrechte aanslagen aan belanghebbende opgelegd en hem een “fiscaal betalingsgedrag verklaring” onthouden in verband met vermeende openstaande belastingschulden van belanghebbende, zo stelt hij. Als gevolg van het jarenlange onrechtmatige handelen van de Belastingdienst van het Land Aruba, waarin zij ook na de uitspraak van de RvBB van 24 oktober 2013 heeft volhard, heeft belanghebbende schade geleden doordat hij respectievelijk KAS NV een omzet van minimaal Afl 60 miljoen per jaar aan bedrijfsomzet heeft misgelopen, aldus belanghebbende.
3.3.
De Inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat het verzoek tot herziening dient te worden afgewezen. Er is niet voldaan, aldus de Inspecteur, aan de voorwaarden die daaraan in de – hier analoog toe te passen – artikelen 135 tot en 137 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak worden gesteld, namelijk dat het gaat om nader gebleken feiten en omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht, die bij de verzoekende partij redelijkerwijs niet bekend waren en die – zouden die feiten en omstandigheden wel bekend zijn geweest – tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. Subsidiair stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat het verzoek van belanghebbende wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding merkt de Inspecteur op dat belanghebbende en KAS NV in het verleden een schadevergoedingszaak hebben aangespannen tegen het Land Aruba die volledig is uitgeprocedeerd. Het lijkt erop, aldus de Inspecteur, dat belanghebbende middels de rechtsingang van herziening, die niet uitdrukkelijk in de Landsverordening Beroep in belastingzaken is geregeld, zijn schadevergoeding opnieuw aan de orde wil stellen.

4.Oordeel van het Gerecht

Met inachtneming van de uitspraak van dit Hof van 10 februari 2021 inzake de herzieningsregels met betrekking tot een Curaçaose zaak (ECLI:NL:OGHACMB:2021:64), heeft het Gerecht geoordeeld dat, ondanks het ontbreken van een wettelijke regeling in de Arubaanse belastingwetgeving daarvoor, herziening van uitspraken van de Arubaanse belastingrechter mogelijk zijn met analoge toepassing van de in de artikelen 135 tot en met 137 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak.
Het Gerecht heeft, geoordeeld dat belanghebbende geen omstandigheden heeft gesteld en aannemelijk heeft gemaakt, die kunnen leiden tot een gegrond verzoek tot herziening en heeft het herzieningsverzoek van belanghebbende daarom afgewezen. Met betrekking tot het verzoek tot toekenning aan belanghebbende van een schadevergoeding wegens onrechtmatige (overheids) daad heeft het Gerecht geoordeeld dat de belastingrechter niet bevoegd is daarover te oordelen en in de formele belastingwetgeving geen schadebepalingen zijn opgenomen. Het Gerecht heeft daarop het verzoek tot herziening afgewezen en zich onbevoegd verklaard met betrekking tot het verzoek om schadevergoeding.

5.Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Ter zitting van het Hof is namens belanghebbende verklaard dat indien door de Inspecteur een verklaring kan worden verstrekt dat voor belanghebbende over de jaren 2002-2017 geen belastingschulden van belanghebbende openstaan, het hoger beroep zou kunnen worden ingetrokken. Na de zitting van het Hof van 26 oktober 2022 is door de Inspecteur op dezelfde dag een brief aan belanghebbende, met kopie aan het Hof, gezonden, waarin de Inspecteur en de Ontvanger der Belastingen van Aruba gezamenlijk verklaren:
“Zoals vanmorgen op de zitting van het hoger AUA2021H00168BBZ is afgesproken, kunnen wij de volgende verklaring afgeven.
Op naam van [belanghebbende] persoonsnummer [0000] staan per heden, 26 oktober 2022, geen openstaande (geformaliseerd) belastingschulden over de
belastingjaren 2002 tot en met 2017.”
Belanghebbende heeft zijn hoger beroep tot op heden niet ingetrokken, zodat het Hof thans uitspraak zal doen.
5.2.
Op grond van proceseconomische redenen zal hierna ervan worden uitgegaan dat het binnen het kader van het Arubaanse stelsel van formeel belastingrecht mogelijk is, om onherroepelijk vaststaande uitspraken van de belastingkamer(s) van het Gerecht en het Hof te herzien, en daartoe verzoeken in te dienen, analoog aan de regeling voor herziening van uitspraken zoals bedoeld in de artikelen 135 tot en met 137 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak.
5.3.
Artikel 135 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak luidt:
“1. Ieder die partij was in een geding, is bevoegd, binnen drie maanden nadat van enige omstandigheid als in het tweede lid bedoeld, is gebleken, de herziening van een onherroepelijke of onherroepelijk geworden uitspraak te verzoeken.
2. Zij wordt verzocht op grond dat gebleken is van enige omstandigheid die bij de behandeling van het bezwaar en/of het beroep aan het gerecht en/of de raad niet bekend was, en die op zichzelf of in verband met andere feiten of omstandigheden ernstige twijfel doet ontstaan aan de juistheid van de uitspraak van het gerecht en/of de raad.
3. Van uitspraken die niet zijn einduitspraken, kan de herziening slechts tegelijk met die van de einduitspraak worden verzocht.”
5.4.
Belanghebbende voert als grond voor herziening onder meer aan:
8. De openstaande rekeningen in het interne systeem bij de Belastingdienst op naam van ARENDS beliepen per november 2009 tussen de AWG 500.000,00 en AWG 13 miljoen, doch betroffen allen absoluut niet reële c.q. fictieve cijfers, waar ambtshalve aanslagen op gebaseerd waren. Uit de beschikkingen van de Raad van Beroep voor Belastingzaken van 24 oktober 2013 nrs. 2012/57652 t/m 57654 blijkt, dat de Belastingdienst geen enkel bewijsstuk had voor zijn als zodanig opgelegde aanslagen op ARENDS.
9. Vast staat dat de Raad van Beroep voor Belastingzaken in haar beschikkingen van 24 oktober 2013[, nrs. 2012/57652 t/m 57654] onomstotelijk heeft vastgesteld dat de Belastingdienst destijds onterecht aanslagen, dan wel naheffingen heeft opgelegd, aan zowel het bouwbedrijf van Arends als aan hem persoonlijk. Op grond van Artikel 21 ALB dient de Belastingdienst dan over te gaan tot overgaan teruggaven van inhouding belasting, dus mijn zaak netjes opruimen.
5.5.
Uit het eerste lid van artikel 135 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak volgt dat onder de Arubaanse wetgeving het indienen van een herzieningsverzoek aan een wettelijke termijn, van in dit geval drie maanden na bekendwording met de voor de voor herziening vereiste omstandigheden (de zogenoemde nova), is gebonden. Uit hetgeen is opgenomen onder 5.4 hiervoor volgt dat de door belanghebbende aangevoerde gronden voor zijn herzieningsverzoek reeds in 2013 bij hem bekend waren. Nu het verzoek tot herziening eerst op 27 januari 2021 bij het Gerecht is ingediend, is van een tijdig herzieningsverzoek geen sprake. Het Gerecht had het herzieningsverzoek niet-ontvankelijk dienen te verklaren. Alsdan wordt aan behandeling van het verzoek om toekenning van een schadevergoeding niet meer toegekomen. Ten overvloede wordt opgemerkt dat de rechter in belastingzaken van Aruba niet bevoegd is te oordelen over een mogelijke schadevergoeding wegens onrechtmatige daad.
5.6.
Anders dan belanghebbende kennelijk stelt kan het onderhavige herzieningsverzoek geen betrekking hebben op andere jaren dan waarover de RvBB in de uitspraak van 24 oktober 2013 heeft geoordeeld. Dat nog andere herzieningsverzoeken zijn gedaan door belanghebbende is niet of onvoldoende aannemelijk geworden.
Slotsom
Gelet op al het voorgaande is het hoger beroep gegrond doch uitsluitend omdat het Gerecht het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk had moeten verklaren.

6.Griffierecht en proceskosten

Gelet op het voorgaande zijn geen termen aanwezig voor het vergoeden van het griffierecht aan belanghebbende dan wel voor een veroordeling van de Inspecteur in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het (hoger) beroep heeft moeten maken

7.Beslissing

Het Hof:
-
vernietigtde uitspraak van het Gerecht,
-
verklaarthet verzoek tot herziening niet-ontvankelijk.
De uitspraak is gedaan door mr. drs. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. J. Snitker en mr. drs. P.J.J. Vonk, leden, in tegenwoordigheid van M. Faro MSc, als griffier. Wegens ontstentenis van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door de oudste raadsheer.
De beslissing is op 5 juni 2023 in het openbaar uitgesproken.
Afschriften zijn per post/per e-mail op (
datum-stempel) aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.