In deze zaak heeft belanghebbende op 27 januari 2021 een verzoek tot herziening ingediend van eerdere uitspraken van de Raad van Beroep voor Belastingzaken (RvBB) van 24 oktober 2013. Deze uitspraken betroffen aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing voor de jaren 1998 tot en met 2001. Het Gerecht in eerste aanleg heeft het verzoek tot herziening afgewezen, omdat belanghebbende geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die een herziening konden rechtvaardigen. Tevens heeft het Gerecht zich onbevoegd verklaard om te oordelen over het verzoek om schadevergoeding, omdat de belastingrechter niet bevoegd is om hierover te oordelen en er geen schadebepalingen in de belastingwetgeving zijn opgenomen.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Het Hof heeft geoordeeld dat het Gerecht het herzieningsverzoek niet-ontvankelijk had moeten verklaren, omdat de gronden voor het verzoek reeds in 2013 bekend waren bij belanghebbende. Het Hof heeft de uitspraak van het Gerecht vernietigd en het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing is op 5 juni 2023 in het openbaar uitgesproken. Het Hof heeft geen termen aanwezig geacht voor het vergoeden van griffierecht of proceskosten aan belanghebbende.