ECLI:NL:OGHACMB:2022:54

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
CUR2021H00199
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake wijziging tenaamstelling huurboek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin zijn beroep tegen de fictieve weigering van de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning om de tenaamstelling van het huurboek van zijn overleden vader te wijzigen, kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. De uitspraak van het Gerecht vond plaats op 26 mei 2021, na een eerdere uitspraak op 24 februari 2021 waarin het beroep van [appellant] eveneens niet-ontvankelijk werd verklaard. Het Hof heeft de zaak behandeld op 6 april 2021, waarbij [appellant] werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. A.I. Martis.

Het Hof oordeelt dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was. De reden hiervoor is dat de wijziging van de tenaamstelling van een huurboek een privaatrechtelijke rechtshandeling betreft, waarvoor geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld. Het Hof stelt vast dat de uitspraak van het Gerecht van 24 februari 2021 niet met toepassing van artikel 50 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) is gedaan, maar met artikel 79, dat enkel de mogelijkheid biedt om een beroep niet-ontvankelijk te verklaren als daar kennelijk grond voor is. Dit betekent dat [appellant] niet in zijn verdediging is geschaad.

Het Hof vernietigt de uitspraak van het Gerecht en verklaart het verzet van [appellant] gegrond. Het Gerecht wordt onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep tegen de fictieve weigering. Het Hof stelt vast dat [appellant] zijn vordering bij de burgerlijke rechter moet instellen, aangezien de Lar geen mogelijkheid biedt om een ingesteld beroep bij de bestuursrechter door te verwijzen naar de burgerlijke rechter. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden, maar moet wel het door [appellant] betaalde griffierecht terugbetalen.

Uitspraak

CUR2021H00199
Datum uitspraak: 18 mei 2022
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Curaçao,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 26 mei 2021 in zaak nr. CUR202100762, in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning (hierna: de minister)

Procesverloop

Bij uitspraak van 24 februari 2021 in zaak nr. CUR202004240 heeft het Gerecht het door [appellant] in die zaak ingestelde beroep met toepassing van artikel 79 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar) nietontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 26 mei 2021 heeft het Gerecht het door [appellant] daartegen op grond van artikel 80 van de Lar gedane verzet ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2021. [Appellant], vertegenwoordigd door mr. A.I. Martis, advocaat, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

De toepasselijke regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die daarvan deel uitmaakt.
Op 12 februari 2020 heeft [appellant] de minister verzocht om de tenaamstelling van het huurboek van wijlen zijn vader te wijzigen. Daarop heeft [appellant] geen reactie ontvangen. Op 29 oktober 2020 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beschikking op zijn verzoek (hierna: de fictieve weigering).
2.1.
Het Gerecht heeft het beroep tegen de fictieve weigering kennelijk nietontvankelijk verklaard omdat het wijzigen van een tenaamstelling van een huurboek van louter privaatrechtelijke aard is en daartegen op grond van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder f, van de Lar geen beroep kan worden ingesteld. Bij een oordeel over de fictieve weigering heeft [appellant] dan ook geen belang omdat hij daarmee slechts kan bereiken dat hij een inhoudelijke beschikking over zijn verzoek tot wijzigen van de tenaamstelling verkrijgt en die inhoudelijke beschikking niet aan de bestuursrechter kan worden voorgelegd. Het door [appellant] gedane verzet heeft het Gerecht ongegrond verklaard.
Het hoger beroep
3. [Appellant] betoogt dat het Gerecht in het procesverloop van de aangevallen uitspraak ten onrechte het woord kennelijk niet heeft vermeld. Daarmee wordt [appellant] in zijn verdediging geschaad omdat hij in zijn verzetschrift heeft betoogd dat artikel 50, eerste lid, van de Lar geen mogelijkheid biedt om het beroep kennelijk nietontvankelijk te verklaren. Verder betoogt hij dat de huurovereenkomst van de domeingrond niet van louter privaatrechtelijke aard is, maar gemengd van aard. Het betreft immers een overeenkomst met een publiekrechtelijke rechtspersoon. Er kan daarom wel beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter. In het geval hij toch bij de burgerlijke rechter moet zijn, had de bestuursrechter hem moeten doorverwijzen. De overweging van het Gerecht dat artikel 50, tweede lid, van de Lar geen verplichting tot doorverwijzing naar de burgerlijke rechter inhoudt, past volgens hem niet binnen het systeem van de Lar.
3.1.
Het Hof stelt voorop dat de uitspraak van het Gerecht van 24 februari 2021 met toepassing van artikel 79, eerste lid, van de Lar is gedaan en niet met toepassing van artikel 50 van de Lar. Omdat artikel 79 uitsluitend de mogelijkheid biedt om een beroep niet-ontvankelijk te verklaren als daar kennelijk grond voor is, volgt reeds uit de vermelding van dat artikel in het procesverloop dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. [appellant] is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad. Het betoog slaagt niet.
3.2.
Het sluiten van een huurovereenkomst en het daarmee verband houdende wijzigen van de tenaamstelling behelst niet een uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid, maar een verrichting van een privaatrechtelijke rechtshandeling. Dat die rechtshandeling door een publiekrechtelijke rechtspersoon wordt verricht, doet daar niet aan af. Een dergelijke beslissing van de minister is daarom een beschikking ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling als bedoeld in artikel 7, tweede lid, aanhef en onder c, van de Lar. Daarom staat daartegen geen beroep open bij de bestuursrechter.
Dat is niet anders bij een beschikking waarbij het verzoek wordt afgewezen. Zoals het Hof eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 12 augustus 2021, ECLI:NL:OGHACMB:2021:221) is met 'goedkeuring' als bedoeld in de tweede volzin van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder c, van de Lar gedoeld op wettelijk vereiste goedkeuring in het kader van toezicht door een hoger bestuursorgaan op beschikkingen van een lager bestuursorgaan. Die situatie is in dit geval niet aan de orde.
Verder is dat ook niet anders bij een beroep tegen het uitblijven van een beschikking op een verzoek om de tenaamstelling van een huurovereenkomst te wijzigen. Het uitblijven van een dergelijke beschikking wordt immers op grond van artikel 3, tweede lid, van de Lar met een beschikking gelijk gesteld. Dit betekent dat de bestuursrechter onbevoegd is om kennis te nemen van het beroep van [appellant] tegen de fictieve weigering. Het Gerecht heeft het beroep dan ook ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Dat is in verzet niet onderkend. Het betoog slaagt.
Slotsom
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal het Hof het door [appellant] gedane verzet gegrond verklaren en het Gerecht onbevoegd verklaren om van het door [appellant] ingestelde beroep tegen de fictieve weigering kennis te nemen. Gelet op artikel 50, tweede lid, van de Lar stelt het Hof vast dat ter zake van het geschil dat partijen verdeeld houdt, uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld. Deze vordering zal [appellant] desgewenst zelf moeten instellen; de Lar biedt niet de mogelijkheid om een ingesteld beroep bij de bestuursrechter door te verwijzen en/of door te zenden naar de burgerlijke rechter.
5. De minister hoeft onder deze omstandigheden geen proceskosten te vergoeden. Op grond van artikel 17, zevende lid, in samenhang gelezen met artikel 77, eerste lid, van de Lar dient de minister wel het door [appellant] betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 26 mei 2021, zaak nr. CUR202100762;
II.
verklaarthet verzet
gegrond;
III.
verklaarthet Gerecht
onbevoegdte oordelen op het door [appellant] op 29 oktober 2020 ingestelde beroep;
IV.
gelastdat de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van NA
f300,- vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Saleh, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. B.J. van Ettekoven, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Saleh
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2022.

BIJLAGE

Landsverordening administratieve rechtspraak

Artikel 3
1. In deze landsverordening en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder beschikking: een schriftelijk besluit van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling die niet van algemene strekking is.
2. Met een beschikking wordt een weigering om een beschikking te geven gelijk gesteld.
3. Wanneer de wettelijk gestelde termijn voor het geven van een beschikking is verstreken zonder dat een beschikking is gegeven of – bij het ontbreken van zulk een termijn – wanneer niet binnen redelijke tijd een beschikking is gegeven, geldt dat als het weigeren van het geven van een beschikking.
Artikel 7
[…]
2. Geen beroep staat open tegen een beschikking:
[…]
f. ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling, met uitzondering van een beschikking houdende weigering van de goedkeuring van een dergelijke beschikking;
[…]
Artikel 17
[…]
7. Bij gegrondverklaring van het beroepschrift houdt de uitspraak van het Gerecht tevens in dat aan de indiener van het beroepschrift het door hem gestorte griffierecht wordt vergoed ten laste van het bij de uitspraak aangewezen overheidslichaam.
[…]
Artikel 50
1. De uitspraak van het Gerecht strekt tot:
a. onbevoegdverklaring van het Gerecht
b. niet-ontvankelijkverklaring van het beroep;
c. ongegrondverklaring van het beroep;
d. gegrondverklaring van het beroep.
2. Voor zover uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld, wordt dat in de uitspraak vermeld. De burgerlijke rechter is aan die uitspraak gebonden.
[…]
Artikel 77
1. Op de behandeling van het hoger beroep en de uitspraak van het Hof is hoofdstuk 3 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het verschuldigde griffiegeld het tweevoud bedraagt van dat bedoeld in artikel 17, eerste lid.
[…]
Artikel 79
Het Gerecht kan onmiddellijk uitspraak doen indien verdere behandeling van het beroep hem niet nodig voorkomt, omdat:
a. het Gerecht onbevoegd is;
b. het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is;
c. het beroep kennelijk ongegrond is;
d. de bestreden beschikking kennelijk niet in stand kan blijven; of
e. de bestreden beschikking door het bestuursorgaan is ingetrokken of gewijzigd en daarmee kennelijk aan de bezwaren van de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen.
[…]
Artikel 80
1. Tegen een uitspraak, bedoeld in artikel 79, kunnen alle partijen binnen twee weken na de dag van verzending schriftelijk verzet doen bij het Gerecht. De indiener van het verzetschrift dient gemotiveerd aan te geven met welke overwegingen in de uitspraak hij zich niet kan verenigen. De artikelen 15, eerste tot en met derde lid, 20 en 22 zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Alvorens uitspraak te doen op het verzet stelt het Gerecht de indiener van het verzetschrift die daarom vraagt, in de gelegenheid om in een openbare zitting te worden gehoord en de schrifturen, ambtsberichten en bewijsstukken in te zien, tenzij het aanstonds van oordeel is dat het verzet gegrond is. De artikelen 41, 42 en 46 zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Is het Gerecht van oordeel dat het verzet gegrond is, dan vervalt de uitspraak, bedoeld in artikel 79, en wordt het beroepschrift in verdere behandeling genomen door het Gerecht.
4. Op de uitspraak zijn de artikelen 49 tot en met 53 van overeenkomstige toepassing.
[…]