ECLI:NL:OGHACMB:2022:44

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
AUA2021H00195
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een afgewezen verblijfsvergunning en procesbelang in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 11 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek om herziening van een afgewezen verblijfsvergunning. De appellant, verblijvend in Venezuela, had eerder een verzoek ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf, welke op 13 september 2019 door de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie was afgewezen. Na een verzoek tot herziening van deze afwijzing, dat door de minister als een te laat ingediend bezwaarschrift werd aangemerkt, heeft de appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 11 oktober 2021, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.

Het Hof heeft overwogen dat de appellant wel degelijk procesbelang heeft bij zijn beroep, omdat een positieve beslissing op zijn herzieningsverzoek kan leiden tot het vaststellen dat de eerdere afwijzing onterecht was. Het Hof heeft vastgesteld dat het Gerecht ten onrechte het beroep van de appellant niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat de minister inhoudelijk op het herzieningsverzoek had moeten beslissen. De uitspraak van het Gerecht is vernietigd, en de minister is opgedragen om binnen drie maanden opnieuw te beslissen op het herzieningsverzoek van de appellant, waarbij nieuwe feiten en omstandigheden in overweging moeten worden genomen.

De minister is ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, die in totaal Afl. 2.800,- bedragen. Dit vonnis benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de verplichting van de minister om op verzoeken om herziening adequaat te reageren.

Uitspraak

AUA2021H00195
Datum uitspraak: 11 mei 2022
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], verblijvend in Venezuela,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van
11 oktober 2021 (hierna: het Gerecht) in zaak nr. AUA202002500, in het geding tussen:
appellant,
en
de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, thans de minister van Arbeid, Integratie en Energie (hierna: de minister)

Procesverloop

Bij beschikking van 13 september 2019 heeft de minister het verzoek van [appellant] om aan hem een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen met als doel arbeid in loondienst afgewezen.
Op 27 mei 2020 heeft [appellant] de minister verzocht om terug te komen van de beschikking van 13 september 2019.
Op 5 september 2020 heeft [appellant] bezwaar gemaakt tegen het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op zijn verzoek van 27 mei 2020.
Bij de beschikking van 23 september 2020 heeft de minister het verzoek van 27 mei 2020 aangemerkt als een bezwaar en dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard (hierna: de bestreden beschikking).
Bij uitspraak van 11 oktober 2021 heeft het Gerecht het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak gevoegd met zaak nr. AUA2021H00255 ter zitting behandeld op 8 april 2022. [Appellant], vertegenwoordigd door M.L. Hassel, rechtsbijstandverlener, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M. van Wilgen, werkzaam bij Departamento di Integracion, Maneho y Admision di Stranhero, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1. [Appellant] is geboren op 13 oktober 1988 in Venezuela en heeft de Venezolaanse nationaliteit. Op 11 juli 2019 heeft hij de minister verzocht zijn vergunning tot tijdelijk verblijf voor de tweede keer te verlengen met als verblijfsdoel arbeid in loondienst bij Mika N.V. - Taco Bell (hierna: het verlengingsverzoek). Dat verzoek is bij de beschikking van 13 september 2019 afgewezen omdat [appellant] niet (meer) voldoet aan de voorwaarden van het verblijfsdoel. Uit het register van de SVB is namelijk gebleken dat hij tegelijkertijd bij twee ondernemingen staat ingeschreven.
1.1.
Bij brief van 27 mei 2020 heeft [appellant] de minister gemotiveerd verzocht om terug te komen van de inmiddels in rechte onaantastbare afwijzende beschikking van 13 september 2019 (hierna: het herzieningsverzoek). Tegen het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op zijn herzieningsverzoek heeft hij bezwaar gemaakt. Bij de bestreden beschikking heeft de minister het herzieningsverzoek aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de beschikking van 13 september 2019 en dit bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
1.2.
Het Gerecht heeft overwogen dat [appellant] geen procesbelang heeft bij zijn beroep omdat het verzoek betrekking heeft op arbeid in loondienst en gebleken is dat hij vóór 13 september 2019 al niet meer werkzaam was bij de onderneming waarvoor hij de aanvraag had gedaan. [appellant] heeft dan ook geen belang bij een vernietiging van de beschikking van 23 september 2020.
Het hoger beroep
2. [Appellant] betoogt dat hij wel procesbelang heeft. Als namelijk achteraf komt vast te staan dat zijn verlengingsverzoek ten onrechte is afgewezen, kan het daardoor ontstane verblijfsgat worden gedicht. Hij kan dan een naturalisatieverzoek indienen. Daarnaast heeft dat ook gevolgen voor de duur van de periode van niet-toelating die aan hem is opgelegd.
2.1.
Het Hof overweegt dat het Gerecht de kans van slagen van het verlengingsverzoek van [appellant] ten onrechte heeft betrokken bij de vraag of hij procesbelang heeft bij zijn beroep. [appellant] wil met deze procedure bereiken dat de minister alsnog beslist op zijn herzieningsverzoek. Met een positieve beslissing op dat verzoek hoopt hij te bewerkstelligen dat alsnog komt vast te staan dat de minister zijn verlengingsverzoek ten onrechte heeft afgewezen. Bij een oordeel over die vraag heeft [appellant] belang omdat hij daardoor in een betere positie zou kunnen geraken. Een positieve beslissing op zijn verlengingsverzoek heeft immers gevolgen voor het ontstane verblijfsgat en de naar aanleiding daarvan opgelegde uitzettingsbevelen van 19 maart 2020 en 6 januari 2021. Of het beroep kansrijk is, is daarbij niet van belang. Het Gerecht heeft het beroep van [appellant] dan ook ten onrechte nietontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Het betoog slaagt.
3. Het Hof zal aansluitend de door het Gerecht onbesproken gelaten beroepsgrond van [appellant] over het herzieningsverzoek bespreken.
Het beroep
4. [ [Appellant] betoogt dat zijn herzieningsverzoek ten onrechte is aangemerkt als een te laat ingediend bezwaarschrift. Uit zijn verzoek kan duidelijk worden opgemaakt dat de minister is verzocht om op grond van nieuwe feiten en omstandigheden terug te komen van de beschikking van 13 september 2019.
4.1.
Zoals het Hof eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 7 oktober 2020, ECLI:NL:OGHACMB:2020:232) is het vaste rechtspraak van het Hof dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om, ambtshalve dan wel op verzoek, terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden beschikking en die beschikking in te trekken of te wijzigen. Dat de bevoegdheid daartoe niet uitdrukkelijk in een wettelijk voorschrift is neergelegd, doet daar niet aan af. Die bevoegdheid wordt geacht te berusten op dezelfde wettelijke grondslag als die waarop het bestuursorgaan de eerdere beschikking heeft gebaseerd.
De minister stelt zich ten onrechte op het standpunt dat een bezwaarschrift gericht tegen een afwijzende beschikking op een verzoek om heroverweging of herziening van die afwijzende beschikking als een bezwaarschrift tegen de afwijzende beschikking moet worden beschouwd. Dat zal per geval dienen te worden beoordeeld. Gelet op het verzoek van [appellant] van 27 mei 2020, zowel wat betreft de vorm als de inhoud daarvan, kan er geen twijfel over bestaan dat hij geen bezwaar heeft willen maken tegen de beschikking van 13 september 2019, maar dat hij de minister heeft willen verzoeken om terug te komen van deze inmiddels in rechte onaantastbaar geworden beschikking. De minister heeft het herzieningsverzoek dan ook ten onrechte aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de beschikking van 13 september 2019. Dat er volgens de minister geen aanleiding was om terug te komen van de beschikking van 13 september 2019 en dat het herzieningsverzoek om die reden als bezwaarschrift is aangemerkt, doet er niet aan af dat de minister inhoudelijk op het herzieningsverzoek had moeten beslissen. Het betoog slaagt.
Slotsom
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen zal het Hof het beroep gegrond verklaren, de bestreden beschikking vernietigen en de minister opdragen opnieuw te beschikken op het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op zijn herzieningsverzoek. In de nieuwe beschikking moet de minister beoordelen of er op grond van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aanleiding is om terug te komen van de beschikking van 13 september 2019.
6. De minister moet de proceskosten vergoeden. Het Hof stelt de proceskosten in beroep vast op een bedrag van Afl. 1.400,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en in hoger beroep op een bedrag van Afl. 1.400,- (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 11 oktober 2021 in zaak nr. AUA202002500;
II.
verklaarthet in die zaak ingestelde beroep
gegrond;
III.
vernietigtde beschikking van de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie van 23 september 2020, kenmerk BI 261/2020;
IV.
draagtde minister van Arbeid, Integratie en Energie
opom met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen binnen drie maanden een nieuwe beschikking te geven op het door [appellant] op 27 mei 2020 ingediende verzoek om herziening;
V.
veroordeeltde minister van Arbeid, Integratie en Energie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Afl. 2.800,-, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand;
VI.
gelastdat het Land Aruba aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Afl. 100,- vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. B.J. van Ettekoven, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2022.