ECLI:NL:OGHACMB:2020:232

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
CUR2019H00406
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het Hof in hoger beroep tegen ontbindingsbeschikking van een rechtspersoon

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van Trustmoore Corporate Services Ltd. tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin het Gerecht zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van het beroep van Trustmoore Ltd. tegen het uitblijven van een besluit van de Kamer van Koophandel en Nijverheid Curaçao op een verzoek tot intrekking van een ontbindingsbeschikking. De ontbindingsbeschikking was genomen op basis van artikel 2:25, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, omdat er gedurende meer dan een jaar geen bestuurders in het Handelsregister waren ingeschreven en de jaarlijkse bijdrage niet was voldaan.

Het Hof heeft de zaak behandeld op 19 augustus 2020, waarbij Trustmoore Ltd. werd vertegenwoordigd door mr. E.R. de Vries en mr. P. Blom, en de Kamer door mr. E. van der Plank. Het Hof overweegt dat op grond van artikel 2:25a van het BW geen hoger beroep mogelijk is tegen het uitblijven van een beschikking op een verzoek tot intrekking van een ontbindingsbeschikking. Het Hof concludeert dat het onbevoegd is om van het hoger beroep kennis te nemen, omdat de wet geen mogelijkheid biedt voor hoger beroep in deze situatie.

De uitspraak van het Hof bevestigt dat de bevoegdheid van de Kamer om een ontbindingsbeschikking in te trekken niet expliciet in de wet hoeft te zijn opgenomen, maar dat dit een ongeschreven bevoegdheid betreft. Het Hof wijst erop dat de ontbindingsbeschikking zelf niet vatbaar is voor hoger beroep, en dat dit ook geldt voor de beslissing van de Kamer op een verzoek tot intrekking. De conclusie van het Hof is dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt en dat het griffierecht aan Trustmoore Ltd. wordt terugbetaald.

Uitspraak

CUR2019H00406
Datum uitspraak 7 oktober 2020
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de naamloze vennootschap Trustmoore Corporate Services Ltd., gevestigd in Malta (hierna: Trustmoore Ltd.),
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, van 23 oktober 2019 in zaak nr. CUR201901863, in het geding tussen:
Trustmoore Ltd.
en
de Kamer van Koophandel en Nijverheid Curaçao (hierna: de Kamer).

Procesverloop

Trustmoore Ltd. heeft beroep ingesteld bij het Gerecht tegen het niet tijdig door de Kamer nemen van een besluit op haar verzoek van 11 januari 2019 tot intrekking van de beschikking van 25 april 2017 waarbij de naamloze vennootschap KEK Investment N.V. op grond van artikel 2:25, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW) is ontbonden.
Bij uitspraak van 23 oktober 2019 (ECLI:NL:OGEAC:2019:245) heeft het Gerecht zich onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft Trustmoore Ltd. hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2020, waar Trustmoore Ltd., vertegenwoordigd door mr. E.R. de Vries en mr. P. Blom, en de Kamer, vertegenwoordigd door mr. E. van der Plank, zijn verschenen.
Overwegingen
Bij de beschikking van 25 april 2017 is KEK Investment N.V. ontbonden omdat gedurende meer dan een jaar geen bestuurders in de inschrijving van KEK Investment N.V. in het Handelregister waren opgenomen, terwijl ook geen opgaaf van inschrijving daarvan is gedaan en de jaarlijkse bijdrage voor de inschrijving in het Handelsregister ten minste een jaar na de datum waarop betaald had moeten worden, niet is voldaan. Tegen deze beschikking heeft Trustmoore Ltd., als bestuurder van KEK Investment N.V., beroep ingesteld. Bij uitspraak van 12 april 2018 heeft het Gerecht het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare overschrijding van de beroepstermijn. Op 11 januari 2019 heeft Trustmoore Ltd. de Kamer verzocht de ontbindingsbeschikking in te trekken. Op 24 mei 2019 heeft Trustmoore Ltd. beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op dat verzoek.
Het Gerecht heeft overwogen dat de Kamer op grond van het wettelijk stelsel niet bevoegd is om terug te komen van een ontbindingsbeschikking. Het heeft daaraan de conclusie verbonden dat het verzoek van Trustmoore Ltd. niet is gericht op het nemen van een voor beroep vatbare beschikking en vervolgens dat het beroep aldus niet is gericht tegen het uitblijven van een voor beroep vatbare beschikking.
Trustmoore Ltd. bestrijdt het oordeel van het Gerecht dat de Kamer niet bevoegd is om de beschikking van 25 april 2017 in te trekken. Volgens Trustmoore Ltd. miskent het Gerecht dat de bevoegdheid om een eerder genomen beschikking in te trekken niet expliciet hoeft te zijn opgenomen in de wet, maar betreft dit een ongeschreven bevoegdheid. Daarbij wijst het Gerecht volgens Trustmoore Ltd. ten onrechte op artikel 2:25a van het BW, op grond waarvan geen bezwaar en hoger beroep mogelijk is tegen een ontbindingsbeschikking. Dit artikel maakt volgens Trustmoore Ltd. echter niet dat intrekking van de beschikking niet mogelijk is. Trustmoore Ltd. wijst voorts op artikel 2:7, tweede lid, van het BW, op grond waarvan de Kamer die beschikkingsruimte volgens haar wel heeft. Dat de beschikking formele rechtskracht heeft, staat evenmin in de weg aan intrekking ervan, aangezien een bestuursorgaan volgens Trustmoore Ltd. altijd de bevoegdheid heeft om in te grijpen in de materiele rechtskracht van een beschikking. Bovendien zijn er geen derden-belanghebbenden betrokken bij het besluit, zodat daarin evenmin een belemmering gevonden kan worden, aldus Trustmoore Ltd.
3.1.
Het Hof ziet zich allereerst, ook ambtshalve, gesteld voor de vraag of het bevoegd is om van het hoger beroep kennis te nemen.
3.2.
Op grond van artikel 2:25, eerste lid, van het BW wordt een in het handelsregister ingeschreven naamloze vennootschap, besloten vennootschap, coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij, vereniging, stichting of stichting particulier fonds, door een beschikking van de Kamer van Koophandel en Nijverheid ontbonden, indien de Kamer is gebleken dat ten minste één van de navolgende omstandigheden zich voordoet:
a. gedurende ten minste een jaar staan geen bestuurders van de rechtspersoon in het register ingeschreven, terwijl ook geen opgaaf tot inschrijving is gedaan;
b. blijkens de administratie van de Kamer heeft de rechtspersoon gedurende ten minste een jaar niet voldaan aan de verplichting om het voor inschrijving in het handelsregister verschuldigde bedrag te voldoen.
Op grond van artikel 2:25a, eerste lid, van het BW zijn ten aanzien van een beschikking tot ontbinding van de rechtspersoon als bedoeld in artikel 2:25, eerste lid, van het BW de artikelen 55 en 75 van de Landsverordening administratieve rechtspraak niet van toepassing.
3.3.
Uit het voorgaande volgt dat een ontbindingsbeschikking wordt genomen op grond van artikel 2:25, eerste lid, van het BW. Op grond van artikel 2:25a, eerste lid, van het BW staat tegen die beschikking - rechtstreeks - beroep open bij het Gerecht en kan tegen de uitspraak van het Gerecht geen hoger beroep worden ingesteld.
3.4.
Volgens vaste rechtspraak (ook) van het Hof is een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd om, ambtshalve dan wel op verzoek, terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit en dat besluit in te trekken of te wijzigen, ook als de bevoegdheid daartoe niet uitdrukkelijk in een wettelijk voorschrift is neergelegd. Die bevoegdheid wordt dan geacht te berusten op dezelfde wettelijke grondslag als die waarop het bestuursorgaan het eerdere besluit heeft gebaseerd. Dit laat onverlet, dat als aan een verzoek om terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd, het bestuursorgaan het verzoek op die grond kan afwijzen. Als de bestuursrechter bij de toetsing van zo’n afwijzing tot het oordeel komt dat het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat die afwijzing in beginsel dragen, tenzij de bestuursrechter tot het oordeel komt dat de afwijzing evident onredelijk is. Bij die laatste beoordeling kan onder meer het belang van de rechtszekerheid (van de verzoeker of van derden) worden betrokken.
3.5.
Anders dan het Gerecht ziet het Hof in de - bijzondere - regeling van artikel 2:25a, tweede lid, van het BW geen grond om hierover met betrekking tot een ontbindingsbeschikking anders te oordelen. Een beschikking op een verzoek om terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden ontbindingsbeschikking moet dus, net als de ontbindingsbeschikking zelf, worden aangemerkt als een beschikking op grond van artikel 2:25, eerste lid, van het BW. Daaruit volgt, dat ook tegen een uitspraak van het Gerecht op het beroep tegen (het uitblijven van) zo’n beschikking, geen hoger beroep kan worden ingesteld.
4. De conclusie is dat het Hof onbevoegd is om van het hoger beroep kennis te nemen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
verklaartzich
onbevoegdom van het hoger beroep kennis te nemen;
verstaatdat de griffier van het Hof aan Trustmoore Ltd. het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van NA
f300,- terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Saleh, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. J.E.M. Polak, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Donner-Haan, griffier.
w.g. Saleh
voorzitter
w.g. Donner-Haan
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2020