ECLI:NL:OGHACMB:2022:252

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
CUR2021H00056
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over schuldbekentenis en vordering tot betaling in faillissement

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], die in eerste aanleg was veroordeeld tot betaling van een bedrag van NAf 73.108,49 aan de curator van Rectour Corporation N.V. De appellant was in dienst van Rectour en werd op staande voet ontslagen wegens verduistering van gelden. De ontslagreden was gebaseerd op verschillende onregelmatigheden, waaronder het plaatsen van onterecht bestellingen en het maken van privé-aankopen ten laste van Rectour. De appellant heeft een schuldbekentenis ondertekend waarin zij erkent het bedrag verschuldigd te zijn aan Rectour. In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat de vordering verjaard is en dat de schuldbekentenis niet geldig is. Het Hof heeft geoordeeld dat de grieven van de appellant niet opgaan, omdat de verjaring niet is ingetreden en de schuldbekentenis dwingende bewijskracht ontbeert. Het Hof bevestigt het vonnis van de eerste aanleg en veroordeelt de appellant in de kosten van de curator.

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN OVER 2022 VONNIS NO.
UITSPRAAK: 26 april 2022
ZAAKNRS: CUR201904669 – CUR2021H00056
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in de zaak van:
[Appellant],
wonend te Curacao,
in eerste aanleg gedaagde, thans appellante,
procederend in persoon,
- tegen -
mr. Arnold HUIZING in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
RECTOUR CORPORATION N.V.,
wonend te Curacao,
in eerste aanleg eiser, thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. N.J.M. Huizing en E.J.J. Huizing.
Partijen worden hierna (ook) [appellant] en de curator genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht), wordt verwezen naar het vonnis van 18 januari 2021.
1.2 [
Appellant] is in hoger beroep gekomen van dat vonnis door indiening op 12 februari 2021 van een daartoe strekkende akte ter griffie van het Gerecht. Bij een op 25 maart 2021 per e-mail op 3 juni 2021 in hardcopy ter griffie ingediende memorie van grieven heeft zij vier grieven aangevoerd, deze toegelicht en geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en haar vordering alsnog integraal zal toewijzen (het Hof begrijpt: de vordering van Rectour alsnog integraal zal afwijzen), met veroordeling van de curator in de kosten van eerste aanleg en hoger beroep.
1.3
Bij memorie van antwoord, ingediend 27 juli 2021, heeft de curator de grieven bestreden en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis al dan niet onder verbetering van gronden zal bevestigen, met veroordeling van [appellant] in de kosten.
1.4
Op de (digitale) rolzitting van 23 november 2021 hebben partijen schriftelijke pleitnota’s overgelegd.
1.5
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.Ontvankelijkheid

[Appellant] heeft tijdig en op de juiste wijze appel ingesteld, zodat zij daarin kan worden ontvangen.

3.Grieven

Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.Beoordeling

4.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten, die deels reeds door het Gerecht waren vastgesteld (zie rov. 2.1. t/m 2.7. van het bestreden vonnis).
4.1.1 [
Appellant] is van 1 januari 2006 tot 24 juli 2014 in dienst geweest van Rectour. Sinds begin 2007 was [apppellant] procuratiehouder van Rectour.
4.1.2
Bij brief van 24 juli 2014 is [appellant] meegedeeld dat zij op 23 juli 2014 op staande voet is ontslagen wegens verduistering van gelden in dienstbetrekking. Deze brief houdt het volgende in:
Naar aanleiding van ons gesprek dat plaatsvond op 16 juli 2014, alsmede naar aanleiding van uw e-mail met brief van 17 juli 2014, berichten wij u als volgt.
Omstreeks 16 juli 2014 hebben wij onregelmatigheden in onze boekhouding aangetroffen.
Wij zijn ermee bekend geworden dat u sinds het jaar 2011 tot zeer recentelijk op grote schaal orders heeft geplaatst bij het bedrijf The Stitch. U heeft daar goederen besteld als gordijnen, banners en tafelkleden, die zijn betaald met middelen van Rectour Corporation N.V. ("Rectour Corporation"), maar nooit aan Rectour Corporation zijn geleverd. Wij vermoeden dat de goederen zijn geleverd aan uzelf, danwel (bedrijven van) familieleden.
Voorts is ons omstreeks 16 juli 2014 ook bekend geworden dat u het niet zo nauw neemt met de uitvoering van de sponsorovereenkomst tussen Rectour Corporation N.V. en Torbed, op grond waarvan Rectour Corporation zich op 4 november 2013 heeft verbonden om Torbed financieel te ondersteunen voor het bedrag van USD 10.000,00. Onze administratie wijst uit dat om onduidelijke redenen het bedrag van NAf 44.267,64 is betaald aan Torbed.
Daarnaast hebben wij transacties aangetroffen van Rectour Corporation met het bedrijf J.K. Promotion waarvan een familielid van u, [familielid appellant], eigenaar is. Wij hebben u in het verleden - toen u ook orders plaatste bij J.K. Promotion - expliciet verboden om nog zaken te doen met dit bedrijf. Desalniettemin heeft u - nog in 2014 - aankopen gedaan bij J.K. Promotion.
Wij hebben u hiermee geconfronteerd op 16 juli 2014 en u om opheldering gevraagd. Bij dit gesprek was [naam 1] aanwezig namens de directie van Rectour Corporation. Daarnaast was [naam 2] aanwezig. U heeft ons tijdens dat gesprek geen verklaring gegeven voor uw handelen. Derhalve hebben wij u op dat moment medegedeeld dat u met onmiddellijke ingang was geschorst, waarbij u de toegang tot het terrein van Campo Alegre Resort is ontzegd. Retour Corporation zou het onderzoek voortzetten en zich beraden over vervolgstappen.
Inmiddels is uit de administratie ook gebleken dat u in de jaren 2010 tot en met 2014 betalingen heeft verricht voor goederen en diensten ten behoeve van uw eigen huishouding. Het gaat dan om goederen en diensten als de aankoop en installatie van airco's, benodigdheden voor de badkamer, insectenbestrijding en ga zo maar door.
Tot onze grote teleurstelling is het einde nog lang niet in zicht. Wij stuiten op steeds meer onregelmatigheden en zullen dit tot op de bodem uitzoeken. Op dit moment kunnen wij al wel tot de conclusie komen dat u zonder toestemming goederen heeft aangekocht ten behoeve van uzelf en/of anderen en daarvoor middelen van Rectour Corporation heeft aangewend en u voorts zonder toestemming en om onduidelijke redenen geld van Rectour Corporation heeft overgeboekt aan Torbed. U heeft zich derhalve schuldig gemaakt aan diefstal danwel verduistering tijdens dienstbetrekking.
Rectour Corporation heeft daarom al het vertrouwen in u verloren. Gezien het voorgaande – waarbij ook uw persoonlijke omstandigheden zijn meegewogen – kan van Rectour Corporation niet langer worden gevergd om de dienstbetrekking voort te laten duren in de zin van artikel 7A:1615p. U wordt hierbij medegedeeld dat u per vandaag - 23 juli 2014 - op staande voet bent ontslagen. Daarmee wordt ook uw aanstelling als procuratiehouder met onmiddellijk ingang ingetrokken. Mocht u nog bedrijfsgoederen van Rectour Corporation in bezit hebben, dan dient u onmiddellijk een afspraak met ons te maken teneinde deze in te leveren. Vanzelfsprekend wordt u verder de toegang tot Campo Alegre Resort verboden. Uw eindafrekening zal u per post warden toegestuurd.
4.1.3 [
Appellant] heeft een vordering tegen Rectour ingediend uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag, wegens een valse of voorgewende reden. Bij beschikking van dit Gerecht van 18 november 2014 is haar vordering afgewezen. Deze beschikking is inmiddels onherroepelijk geworden. Rov. 8 tot en met 19 van deze beschikking luiden als volgt:
“8. Rectour heeft aangevoerd dat de in de ontslagbrief vermelde redenen voor het ontslag op staande voet juist zijn en dat deze redenen worden bevestigd door de verschillende overgelegde getuigenverklaringen.
9. [Appellant] heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist dat – nagenoeg – alle bestellingen en betalingen van Rectour door haar als procuratiehouder werden verzorgd, zodat dit als vaststaand wordt aangenomen en zulks in de hierna volgende beoordeling voorop wordt gesteld.
The Stitch
10. [Appellant] heeft gesteld dat de goederen die aan The Stitch zijn betaald, wel degelijk aan Rectour zijn afgeleverd. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [appellant] daaraan toegevoegd dat zij aanvankelijk de bestellingen van de gordijnen verzorgde, maar dat dit later werd overgenomen door de technische dienst van Rectour. Volgens [appellant] kocht The Stitch zelf het materiaal in en kreeg Rectour de gordijnen op maat afgeleverd. Overigens bestond elke gordijn uit drie lagen, zulks om de privacy van de dames te waarborgen, aldus [appellant].
Volgens Rectour is over de periode oktober 2011 tot en met juni 2014 een totaalbedrag van NAf 8.784,25 aan The Stitch betaald, te weten:
NAf 1.181,25 op 19 oktober 2011 met omschrijving '15 stuks gordijnen tbv kamers'; NAf 390,00 op 22 oktober 2012 met omschrijving '10 meter gordijnen';
NAf 1.165,00 op 21 januari 2013 met omschrijving '10 meter gordijnen voor de k...';
NAf 3.024,00 op 8 april 2014 met omschrijving '16 gordijnen';
NAf 3.024,00 op 12 juni 2014 met omschrijving '16 gordijnen'.
Rectour heeft aangevoerd dat [appellant] de goederen zelf heeft besteld bij The Stitch, het bedrijf van haar broer. [Appellant] heeft de goederen gecontroleerd en vervolgens zelf de betalingen uitgevoerd. Volgens Rectour komen op de facturen van The Stitch veel meer gordijnen voor dan er in feite is geleverd aan Rectour. Rectour kocht de gordijnstoffen in bij derden en leverde de gordijnstoffen bij The Stitch of voor het verzorgen van het naaiwerk, maar The Stitch factureerde ook voor de (reeds betaalde) gordijnstof, aldus Rectour. Rectour heeft dit verweer nader onderbouwd aan de hand van getuigenverklaringen van [getuige 1], supervisor huishoudelijke dienst van Rectour en van [getuige 2]), handyman bij Rectour. [Getuige 1] heeft op 7 oktober 2014 schriftelijk verklaard dat zij als supervisor huishoudelijke dienst op de hoogte is van alles wat te maken heeft met — onder meer — het vernieuwen van gordijnen van de kamers. Gedurende de laatste 3 à 4 jaren zijn er nagenoeg geen gordijnen vernieuwd in de kamers. Vorig jaar zijn er in totaal 24 stuks nieuwe gordijnen aangebracht in de verschillende kamers van het complex. In het magazijn zijn er helemaal geen nieuwe gordijnen in voorraad. De gordijnen die het laatste jaar geleverd zijn, hebben een lengte van 1.60 meter en een breedte van 0.90 meter. De kosten voor de aanschaf van zo'n gordijn zijn ongeveer NAf 50,00 a NAf 60,00 inclusief naaistof, aldus [getuige 1]. [Getuige 2] heeft op 8 oktober 2014 schriftelijk verklaard dat gedurende de laatste twee jaren ongeveer 10 paar roze en paarse gordijnen zijn geleverd aan Rectour, dat de geleverde gordijnen in de kamers zijn opgehangen en dat in het magazijn geen voorraad gordijnen ligt.
11. Weliswaar heeft [appellant] gesteld dat zij in het begin de bestelling van de gordijnen verzorgde, maar dat dit later werd overgenomen door de technische dienst van Rectour, middels [naam 3]; deze stelling is echter weinig concreet. Een tijdsaanduiding ontbreekt, terwijl het op de weg van [appellant] had gelegen deze stelling nader te onderbouwen. Gelet op het verweer van Rectour dat op de facturen veel meer gordijnen voorkomen dan er in feite is geleverd aan Rectour, alsmede op de inhoud van de schriftelijke verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] in onderling verband en samenhang beschouwd, is het Gerecht voorts van oordeel dat in voldoende mate is komen vast te staan dat The Stitch meer gordijnen in rekening heeft gebracht dan daadwerkelijk is geleverd aan Rectour. Dit is door [appellant] onvoldoende gemotiveerd betwist. In de gegeven omstandigheden had het immers op de weg van [appellant] gelegen haar stellingen op dit punt nader te onderbouwen aan de hand van verificatoire bescheiden, bijvoorbeeld middels de administratie en schriftelijke verklaringen van The Stitch, waaruit kan worden opgemaakt welke bestellingen Rectour bij The Stitch heeft geplaatst en welke goederen The Stitch vervolgens naar aanleiding daarvan aan Rectour heeft geleverd, hetgeen zij heeft nagelaten.
Torbed
12. [Appellant] heeft gesteld dat de onderhandelingen tussen Rectour en Torbed hebben plaatsgevonden in aanwezigheid van één van de economische eigenaren van Rectour, waarbij duidelijk is afgesproken dat alle reis- en verblijfkosten en reparaties voor rekening zouden komen van Rectour. Ter zitting heeft [appellant] aan haar stellingen op dit punt toegevoegd dat met Torbed inderdaad een bedrag van US$ 10.000,00 ter zake van sponsorship is afgesproken, maar dat dit slechts was in verband met een reis van Torbed in november 2013. Aan Torbed is daarna (door [naam 4], één van de economische eigenaren van Rectour) de toezegging gedaan door Rectour dat al zijn kosten vergoed zouden worden.
13. Rectour heeft aangevoerd dat al hetgeen tussen Rectour en Torbed is afgesproken, in een schriftelijke overeenkomst is vastgelegd. Anders dan [appellant] heeft gesteld, blijkt uit de door Rectour overgelegde overeenkomst niet dat het door Rectour gesponsorde bedrag van US$ 10.000,00 slechts betrekking had op een reis van Torbed in november 2013. Uit artikel 8 van de overeenkomst blijkt immers dat de overeenkomst geldt voor de duur van 1 jaar, te weten vanaf 1 januari 2014 tot 1 januari 2015. Verder heeft Rectour als door [appellant] onweersproken aangevoerd dat Rectour door de directeur wordt vertegenwoordigd en niet door ‘een van de economische eigenaren’. Niet alleen hield [appellant] zelf de administratie bij, maar zij verrichtte zelf ook alle betalingen, aldus Rectour. Blijkens de administratie van Rectour heeft Torbed ten onrechte beduidend meer dan US$ 10.000,00 van Rectour ontvangen, aldus Rectour. Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen heeft [appellant] naar het oordeel van het Gerecht onvoldoende gemotiveerd haar stelling gehandhaafd dat zij bevoegd was namens Rectour voor meer dan US$ 10.000,00 betalingen aan Torbed uit te voeren in het kader van de sponsorovereenkomst tussen Rectour en Torbed.
J.K. Promotion
14. Rectour heeft verder als reden voor het ontslag gegeven dat zij transacties heeft aangetroffen van Rectour met het bedrijf J.K. Promotion waarvan een andere broer van [appellant] de eigenaar is. [appellant] heeft gesteld dat J.K. Promotion de bokswedstrijden promoveerde die in het resort werden georganiseerd. Het resort kreeg een speciaal tarief van de radiostations die gelieerd waren met J.K. Promotion. Voorts promoveerde J.K. Promotion het resort in diverse lokale dagbladen. J.K. Promotion is betaald voor de diensten die zij heeft geleverd en een deel van de facturen is
verrekend met een lening die de eigenaar van J.K. Promotion had bij Rectour, aldus [appellant].
15. Volgens Rectour heeft J.K. Promotion enkele diensten voor maximaal NAf 3.000,00 aan Rectour geleverd, met name de promotie van bokswedstrijden. De vergoeding voor de promotie van bokswedstrijden is reeds in 2013 aan J.K. Promotion betaald. Volgens Rectour heeft J.K. Promotion veel meer gefactureerd aan diensten, dan er daadwerkelijk geleverd zijn aan Rectour. Volgens Rectour werkte de broer van [appellant] bij een radiostation, dat Rectour voor de promotie factureerde, maar dat de broer van [appellant] vervolgens ook aan Rectour factureerde – zo begrijpt het Gerecht: — voor dezelfde diensten. Deze valse facturen werden verrekend met de openstaande lening, terwijl er geen werkzaamheden door J.K. Promotion is verricht ten behoeve van Rectour, aldus Rectour. Ter zitting heeft Rectour, als door [appellant] niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist, verder aangevoerd dat [appellant] zonder toestemming van de directie ten laste van Rectour een lening van NAf 54.147,00 aan haar eigen broer heeft gegeven, waarvoor overigens geen documentatie voorhanden is. [Appellant] heeft evenmin betwist dat haar in het verleden expliciet is verboden om nog zaken te doen met J.K. Promotion, maar dat zij desalniettemin nog in 2014 aankopen heeft gedaan bij dit bedrijf.
Goederen en diensten ten behoeve van eigen huishouding
16. Ter zitting is in voldoende mate komen vast te staan dat [appellant] in de periode november 2009 tot en met juni 2014 voor een totaalbedrag van NAf 27.973,80 ten behoeve van zichzelf en ten laste van Rectour aankopen heeft gedaan bij Benetton. Ook bij Furla is dat het geval geweest, te weten een totaalbedrag van NAf 14.000,91 in de periode mei 2009 tot en met juli 2012. [Appellant] heeft gesteld dat zij ten laste van de rekening van Rectour kleding heeft gekocht bij Benneton en Furla omdat zij er representatief uit moest zien in het kader van haar werkzaamheden. Zij was immers het gezicht van Rectour naar buiten toe, aldus [appellant]. Dat mag wel zo zijn, maar dat enkele feit maakt niet dat [appellant] gerechtigd was tot de desbetreffende privé-aankopen. Dat geldt te meer nu dat recht niet volgt uit de ten processe ingebrachte arbeidsovereenkomsten en nu Rectour, als door [appellant] onvoldoende gemotiveerd betwist, heeft ontkend dat de voormalige aandeelhouder, [naam aandeelhouder], destijds toestemming heeft verleend aan [appellant] om bepaalde privé-aankopen te doen. Anders dan [appellant] heeft gesteld, kunnen de privé-aankopen bij Benetton en Furla wel worden ondergebracht onder de ontslagreden ‘goederen en diensten ten behoeve van eigen huishouding’. Naar het oordeel van het Gerecht kunnen deze vaststellingen deze ontslaggrond zelfstandig dragen en hoeft deze grond voor het overige geen bespreking.
17. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan, als in het voorgaande reeds behandeld dan wel niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
18. Het Gerecht ziet geen aanleiding [appellant] tot bewijslevering toe te laten nu zij, tegenover de gemotiveerde betwisting door Rectour, vervolgens onvoldoende onderbouwd haar stellingen heeft gehandhaafd.
Slotsom
19. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de conclusie dat in rechte niet is komen vast te staan dat de door Rectour aan [appellant] gegeven redenen voor de beëindiging van het dienstverband vals zijn dan wel door Rectour werden voorgewend. Daarmee is in rechte evenmin komen vast te staan dat het door Rectour aan [appellant] verleende ontslag als kennelijk onredelijk kan worden aangemerkt. Voor een vergoeding als door [appellant] verzocht is derhalve geen aanleiding. De slotsom is dan ook dat het verzoek van [appellant] niet toewijsbaar is.”
4.1.4
In een 27 augustus 2015 gedateerde, door [appellant] ondertekende schuldbekentenis, is het volgende is opgenomen:
“Hierbij verklaar ik, ondergetekende [appellant], (...) dat ik een bedrag van 73,108.49 ANG (...) verschuldigd ben Rectour Corporation N.V. (schuldeiser) (...).
Ik verbind er mij toe dit bedrag terug te betalen tegen maandelijkse termijnen van ANG. 1,362.50 per maand en dit beginnende op 3 september 2015 tot en met 3 september 2019.”
4.1.5
Bij brief gedateerd 9 september 2015 heeft [naam 1] namens Rectour het volgende aan [appellant] geschreven:
“Gedurende de tijd dat u in dienst was van cliënte heeft u een enorm bedrag verduisterd. U heeft erkend een klein gedeelte hiervan te hebben verduisterd, te weten een bedrag van NAF. 73.108,49 (...).
U wordt thans officieel in de gelegenheid gesteld om een schuldbekentenis te ondertekenen ten bedrage van het bedrag van NAF. 73.108,49. Ondertekent u de schuldbekentenis niet binnen drie dagen na dagtekening van deze brief, dan heeft cliënte mij reeds nu voor alsdan gemachtigd om aangifte tegen u te doen bij het Openbaar Ministerie.
Het is in uw belang om de zaak nu in der minne te regelen. Doet u dat niet dan zal u met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid aangehouden en vervolgd worden. (...)”
4.1.6
Partijen zijn het erover eens dat de 9 september 2015 gedateerde brief aan de 27 augustus 2015 gedateerde schuldbekentenis is vooraf gegaan. Er is dus sprake van een kennelijk abusievelijk onjuiste datering van in ieder geval een van deze documenten. Rectour heeft opgemerkt dat de brief van 9 september 2015 een laatste herinnering aan [appellant] was om de – kennelijk reeds van een datum voorziene schuldbekentenis – te komen ondertekenen. Nu geen van partijen de inhoud van de stukken betwist en zij het erover eens zijn dat de brief aan de schuldbekentenis vooraf ging, doet niet ter zake welk van de stukken onjuist gedateerd is.
4.1.7
Bij brief van 25 januari 2017 heeft [naam 1] namens Rectour [appellant] in gebreke gesteld. In die brief is het volgende te lezen:
”Op mijn brief, d.d. 27 december 2016, heb ik betaling, noch reactie, uwerzijds ontvangen. Dat wil zeggen dat u zich onttrekt aan de betaling conform de schuldbekentenis.
Bij deze bericht ik u dat ik, namens mijn cliënte, aangifte tegen u zal doen wegens verduistering c.q. diefstal in dienstverband. Tevens stel ik u in gebreke met de betaling en maan ik u aan voor de laatste maal om het bedrag van NAF. 73.108,49, vermeerderd met 15% incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van NAF. 73.108,49 vanaf 27 augustus 2015 tot de dag der algehele betaling, binnen 6 dagen na dagtekening van deze brief te mijne kantore te betalen.
Indien ik uiterlijk op 31 januari 2017 geen betaling van u heb ontvangen, dan zal ik ongaarne rechtsmaatregelen tegen u nemen.”
4.1.8
Bij brief van 13 februari 2017 heeft [naam 1] namens Rectour [appellant] in gebreke gesteld. In die brief staat het volgende geschreven:
“Hierbij bericht ik u dat, gelet hebbende op het feit dat u nog niets betaald heeft en op de reeds verstreken tijdspanne, geen gedeeltelijke betaling accepteren. Bovendien kunt u uitsluitend bevrijdend betalen aan mij en niet meer aan Rectour Corporation N.V., aangezien de vordering reeds uit handen is gegeven ter incasso. Bij deze maan ik u voor de laatste maal de vordering van NAF. 73.108,49, vermeerdert met 15% incassokosten en vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van NAF. 73.108,49 vanaf 27 augustus 2015 tot de dag der algehele betaling, binnen 7 dagen na dagtekening van deze brief te mijne kantore te betalen.
Indien ik uiterlijk op 20 februari 2017 geen volledige betaling van u heb ontvangen, dan zal ik over gaan tot het nemen van drastische rechtsmaatregelen tegen u.”
4.1.9 [
Appellant] heeft niet aan de sommaties voldaan.
4.2
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht [appellant] veroordeeld om NAf 73.108,49 aan de curator te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2019 tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
4.3
In de daaraan mede ten grondslag gelegde rov. 4.2 van het bestreden vonnis heeft het Gerecht het door [appellant] gedane beroep op verjaring verworpen, daartoe overwegende – samengevat – dat de leningen waarop de schuldbekentenis is gebaseerd niet verjaard zijn, omdat verjaring niet automatisch intreedt waardoor [appellant] zich vóór de ondertekening van de schuldbekentenis op verjaring had moeten beroepen, en nu zij dat niet heeft gedaan, dat in deze procedure niet alsnog kan omdat de ondertekening door [appellant] van de schuldbekentenis een daad van erkenning is waarmee de verjaring is gestuit (ex artikel 3:318 BW). De grieven 1 en 2 zijn gericht tegen rov. 4.2 van het bestreden vonnis, in het bijzonder tegen de hiervoor bedoelde overweging. De grieven zijn terecht voorgesteld. Uit het wettelijk stelsel vloeit immers voort dat stuitingshandelingen kunnen worden verricht zolang de verjaring loopt, dat wil zeggen de verjaringstermijn niet is verstreken. Met andere woorden: alleen een onvoltooide of lopende verjaring kan worden gestuit, een reeds voltooide verjaring kan niet meer worden gestuit. Dit geldt ongeacht de omstandigheid of daarop al een beroep is gedaan; het is na de voltooiing van de verjaring aan de schuldenaar om zich daarop te beroepen of niet (zie Asser/Sieburgh 6-II 2021/423 ).
4.4
Dat de grieven 1 en 2 opgaan kan [appellant] echter niet baten. Het Hof overweegt het volgende.
4.5
Voorafgaand wordt opgemerkt dat de onder 4.1.4 genoemde schuldbekentenis dwingende bewijskracht ontbeert. Immers ontbreekt daarop het zogenaamde goedschrift, omdat de daarop in letters vermelde geldsom is voorgedrukt in plaats van door [appellant] met de hand geschreven. Aan de schuldbekentenis komt dus (slechts) vrije bewijskracht toe (zie HR 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:566, NJ 2017/166).
4.6 [
Appellant] heeft aangevoerd dat zij in 2009 op grond van mondeling gesloten overeenkomsten leningen heeft opgenomen bij Rectour, verstrekt ten gunste van J.K. Promotion en Alivia Enterprises NV & Car Rental, en dat in 2014 “het gejaag op [haar] begon”. Daartegenover heeft de curator aangevoerd dat Rectour eerst op 16 juli 2014 onregelmatigheden in haar administratie ontdekte en [appellant], na haar geconfronteerd te hebben, bij brief van 24 juli 2014 op staande voet heeft ontslagen wegens verduistering. Vervolgens heeft [appellant] een deel van de verduistering ad NAf 73.108,49 erkend, waarna zij op 27 augustus 2015 althans 9 september 2015 de schuldbekentenis heeft ondertekend. De door [appellant] ingebrachte “financial statements en “balance sheets”, waaruit de leningen volgens [appellant] blijken onder “other receivables”, zijn volgens de curator niet in de administratie van Rectour aangetroffen.
4.7
Aldus heeft Rectour de aan de schuldbekentenis ten grondslag liggende
‘causa’toegelicht op een wijze die uitgebreid en gedetailleerd steun vindt in de hierboven onder 4.1.2 tot en met 4.1.5 vermelde feiten. Immers blijkt daaruit dat Rectour [appellant] in 2014 in enig detail heeft geconfronteerd met de vermoede verduistering en haar op die grond heeft ontslagen, dat de rechter in de ontslagzaak heeft vastgesteld dat de beschuldigingen door [appellant] niet of onvoldoende zijn weersproken, en dat Rectour in 2015 [appellant] bij brief heeft voorgehouden dat zij een deel van de verduistering heeft erkend en haar in de gelegenheid heeft gesteld hiervoor een schuldbekentenis te ondertekenen, hetgeen zij vervolgens ook heeft gedaan.
4.8
De stelling van [appellant] dat het zou gaan om een lening uit 2009, maar – zo begrijpt het Hof - dan niet aan haar maar aan onder meer het bedrijf van haar broer, J.K. Promotion, is daarvan een absoluut onvoldoende betwisting, waarbij een markant detail is dat volgens Rectour onderdeel van de verduistering juist is dat [appellant] ongeoorloofd gelden heeft “uitgeleend”. Verder voert [appellant] niets aan omtrent terugbetaling van de gestelde leningen of over het moment waarop Rectour die zou hebben opgeëist (waarmee ook het beroep op verjaring van de vordering uit geldlening faalt: artikel 3:307 lid 2 BW). Evenmin weerspreekt zij afdoende dat de door haar ingebrachte “balance sheets” en “financial statements” (prod. 1 en 2 CvD) niet authentiek zijn, zodat uit niets blijkt dat Rectour de leningen in haar boeken heeft opgenomen.
4.9
Uit het bovenstaande leidt het Hof af dat het verband tussen een schadevergoedingsverplichting wegens de verduistering (de
‘causa’) en de schuldbekentenis gegeven is, en, nu de daaraan ten grondslag liggende verduistering uitgebreid, mede met producties, is onderbouwd en onvoldoende gemotiveerd is betwist, daarmee vast staat. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Verder blijkt dat van verjaring geen sprake kan zijn, nu alleen al tussen de ontdekking van de verduistering (juli 2014) en de eerste aanmaning (27 januari 2017) minder dan vijf jaar gelegen is.
4.1
Wat betreft het door [appellant] gedane beroep op een wilsgebrek (bedreiging dan wel misbruik van omstandigheden) en beroep op rechtsverwerking, verenigt het Hof zich met rov. 4.3 tot en met 4.6. van het bestreden vonnis en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep heeft [appellant] niets aangevoerd dat tot een ander oordeel leidt. De grieven 3 en 4 zijn tevergeefs voorgesteld.
4.11
De conclusie luidt dat de vordering van Rectour door het Gerecht terecht is toegewezen. Het bestreden vonnis zal worden bevestigd en [appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van Rectour worden veroordeeld.
BESLISSING:
Het Hof:
bevestigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de curator in hoger beroep, tot op heden begroot op NAf 398,76 aan betekeningskosten en NAf 7.500,- (3 x tarief 6) aan gemachtigdensalaris.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, F.W.J. Meijer en Th.G. Lautenbach, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 26 april 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.