3.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [betrokkene 1] en zijn twee zonen, [eiser 3] en [eiser 5], waren tot medio 2007 in verschillende rollen en functies betrokken bij hun familiebedrijf, dat zich vooral toelegde op de aanneming van grondwerk. Het familiebedrijf bestond uit de moedermaatschappij [A] B.V. (hierna: de holding) en twee werkmaatschappijen: [B] B.V. (hierna: het aannemersbedrijf) en [C] B.V. (hierna: het loonbedrijf).
(ii) [betrokkene 1] heeft gedurende enige tijd zaken gedaan met [verweerder], die een stratenmakersbedrijf exploiteerde. Toen het door [betrokkene 1] geleide familiebedrijf begin 2005 in financiële problemen kwam, heeft hij [verweerder] benaderd. [verweerder] is van begin of medio 2005 tot begin of medio 2007 als feitelijk leidinggever bij het aannemersbedrijf betrokken geweest en was in elk geval van 1 februari 2006 tot 1 januari 2007 statutair directeur ervan. Het stratenmakersbedrijf van [verweerder] fungeerde als onderaannemer van het aannemersbedrijf.
(iii) In januari, maart of mei 2007 hebben [eisers] en [verweerder] een door een advocaat opgestelde akte van schuldbekentenis ondertekend. Daarin verklaarden de holding, het aannemersbedrijf en het loonbedrijf alsmede de natuurlijke personen [betrokkene 1], [eiser 3] en [eiser 5] in privé, als schuldenaren hoofdelijk aan [verweerder] € 2,8 miljoen vermeerderd met 3,5% rente per jaar schuldig te zijn:
“ten titel van...........als in de bijlage gespecificeerd en gedocumenteerd weergegeven en voor het overige aan partijen genoegzaam bekend is (productie 1) – hierna ook te noemen: de vordering”.
De akte bevat voorts de bepaling dat de schuldenaren verplicht zijn op eerste schriftelijk verzoek van [verweerder] zekerheid aan hem te verstrekken voor de nakoming van hun verplichtingen, bijvoorbeeld in de vorm van een hypotheekrecht. De toenmalige boekhouder [de boekhouder] van het familiebedrijf heeft de schuldbekentenis met de pen gedateerd op 1 januari 2007. De echtgenotes van [betrokkene 1], [eiser 3] en [eiser 5], te weten [betrokkene 2], [eiseres 4] en [eiseres 6], worden niet als schuldenaar in de akte vermeld maar hebben deze wel ondertekend voor “toestemming echtgenote ex artikel 1:88 BW”.
(iv) [eisers] en [verweerder] hebben voorts een verklaring, gedateerd op 15 januari 2007 ondertekend, waarbij alle zes natuurlijke personen [eisers] verklaren “in privé en zakelijk ([A] BV, [C] BV, [B] BV
)” € 2,8 miljoen schuldig te zijn aan [verweerder].
(v) Bij hypotheekakte van 10 juli 2007 hebben [betrokkene 1], [betrokkene 2], [eiser 3], [eiseres 4] en [eiser 5] in privé als hypotheekgevers aan [verweerder] als hypotheeknemer recht van hypotheek en pand verleend op alle in de hypotheekakte genoemde privé onroerende zaken van [eisers]
“tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de hypotheeknemer blijkens zijn administratie van de hypotheekgevers (...) alsmede van (...) [A] BV, [C] BV, [B] BV (...) te vorderen heeft of mocht krijgen wegens verstrekte of nog te verstrekken geldleningen en/of kredieten in rekening-courant, tegenwoordige en/of toekomstige borgstellingen, dan wel uit welken andere hoofde ook”.
(vi) Op of omstreeks 19 juli 2007 zijn door de toenmalige boekhouder [de boekhouder] veel relatief grote bedragen afgeschreven van de bedrijfsrekeningen, waaronder € 50.000,-- van de holding naar [verweerder] met vermelding “afl”. Per 20 juli 2007 heeft [betrokkene 1] alle aandelen van de drie vennootschappen verkocht en geleverd aan een derde voor € 1,--.
(vii) Op 8 augustus 2007 is het faillissement van het aannemersbedrijf uitgesproken, op 24 oktober 2007 van het loonbedrijf en op 19 mei 2009 van de holding. In alle faillissementen is mr. Kroll aangesteld als curator. Deze heeft van geen van de bedrijven administratie aangetroffen. Alle faillissementen zijn geëindigd door het verbindend worden van de slotuitdelingslijsten.
(viii) Bij brieven van 25 maart 2009 en 1 april 2009 heeft de vorige advocaat van [eisers] de vernietiging ingeroepen van de overeenkomsten van schuldbekentenis en hypotheek uit 2007 van in hoofdsom € 2,8 miljoen.
(ix) Op of omstreeks 29 september 2011 is de toenmalige woning van [eiser 3] en [eiseres 4] aan een derde verkocht en geleverd. [verweerder] heeft als tweede hypotheekhouder de (na uitkering aan de eerste hypotheekhouder resterende) netto verkoopopbrengst van € 40.002,67 ontvangen.
3.2.1In deze procedure vordert [verweerder] in conventie hoofdelijke veroordeling van [eisers] tot betaling van € 2.803.698,63, vermeerderd met contractuele rente van 3,5 % per jaar vanaf 20 juli 2007 en verminderd met het door hem op 29 september 2011 ontvangen bedrag van € 40.002,67, met nevenvorderingen (beslag- en proceskosten). [eisers] vorderen in reconventie onder meer een verklaring voor recht dat [eisers] in 2009 terecht de vernietigbaarheid van de schuldbekentenissen hebben ingeroepen en (terug)betaling van onder meer het door [verweerder] ontvangen bedrag van € 40.002,67.
3.2.2De rechtbank heeft, voor zover in cassatie van belang, de vordering van [verweerder] in conventie afgewezen en in reconventie onder meer de door [eisers] gevorderde verklaring voor recht toegewezen en [verweerder] veroordeeld tot terugbetaling van € 40.002,67. Het hof heeft in hoger beroep het eindvonnis van de rechtbank vernietigd, de vordering van [verweerder] toegewezen en de reconventionele vorderingen afgewezen. Het hof overwoog daartoe – voor zover in cassatie van belang – als volgt.
“6. De akte van schuldbekentenis (…) is een onderhandse akte, die ingevolge art. 157, tweede lid Rv. ten aanzien van de verklaring van een partij omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen, tussen partijen dwingend bewijs oplevert van de waarheid van die verklaring. Er moet dus op grond van art. 157, tweede lid Rv. van uitgegaan worden, dat waar is wat er in de door partijen ondertekende akte staat.
(…)
8. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat (…) in de akte van schuldbekentenis wordt vermeld wat de reden is op grond waarvan [betrokkene 1], [eiser 3] en [eiser 5] het bedrag van € 2,8 miljoen aan [verweerder] schuldig zijn; die reden is een vordering als gespecificeerd in een bijlage “en voor het overige aan partijen genoegzaam bekend”. Van een vrijblijvende schenking is dan ook geen sprake en het hof gaat ervan uit dat blijkens de akte [betrokkene 1], [eiser 3] en [eiser 5] (naast de drie rechtspersonen) € 2,8 miljoen schuldig zijn aan [verweerder] op grond van een vordering van [verweerder].
(…)
10. Ook ten aanzien van de bijlage geldt dat ervan moet worden uitgegaan dat waar is wat partijen in de akte van schuldbekentenis hebben verklaard en dus dat zich bij de akte, anders dan [eisers] stellen, wél een bijlage bevond. Daarom gaat het hof ervan uit dat de door [verweerder] overgelegde productie 4 (hierna ook: het staatje) heeft te gelden als bij de akte behorend.
Volgens het hof maakt het overigens niet uit of het staatje al dan niet aan de akte van schuldbekentenis was gehecht. [eisers] hebben immers in die akte verklaard dat [verweerder] een hun genoegzaam bekende vordering op hen had ter grootte van € 2,8 miljoen. [eisers] hebben niet aangegeven waaruit die door hen erkende vordering dan wel zou hebben bestaan, terwijl het door boekhouder [de boekhouder] ondertekende en van de initialen van [betrokkene 1], [eiser 5] en [eiser 3] voorziene staatje, mede in het licht van de hierna onder 12 te bespreken verklaring van [de boekhouder], wél aangeeft waarop die vordering was gebaseerd.
11. Op grond van het voorgaande gaat het hof uit van de juistheid van de akte van schuldbekentenis die is gedateerd op 1 januari 2007. De tweede schuldbekentenis (gedateerd op 15 januari 2007) vermeldt weliswaar niet de reden van de verschuldigdheid van € 2,8 miljoen, maar door het verband met de eerste schuldbekentenis waarin de mannen hun hoofdelijke aansprakelijkheid erkenden en de vrouwen daarvoor toestemming gaven is die reden (ook voor de vrouwen) voldoende gegeven. Het staat [eisers] vrij om tegenbewijs tegen deze aanname te leveren, maar enig bewijsaanbod hebben zij niet gedaan.
(…)
16. Ter adstructie van hun stelling dat de inhoud van de akte van schuldbekentenis, ondanks hun ondertekening en ondanks het voorgaande, onjuist is hebben [eisers] wel een aantal argumenten (a tot en met m) aangevoerd.
17. Argument a:
De personen die op het staatje vermeld staan en volgens [verweerder] het daarop vermelde bedrag in contanten van hem zouden hebben ontvangen, hebben allemaal verklaard dat zij geen contanten van [verweerder] hebben ontvangen. Ten bewijze daarvan hebben [eisers] verklaringen van een aantal van de genoemde personen overgelegd.