ECLI:NL:OGHACMB:2022:245

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
CUR2019H00152
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en aansprakelijkheid voor schulden

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba is behandeld, gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een vrouw en een man, die in hoger beroep zijn gegaan tegen een eerdere uitspraak. De vrouw, in eerste aanleg eiseres en thans appellante, heeft de zaak aangespannen tegen de man, die in eerste aanleg gedaagde was en thans geïntimeerde. De procedure heeft zich uitgestrekt over meerdere zittingen, waarbij partijen akten hebben ingediend en het Hof om nadere informatie heeft gevraagd. De uitspraak betreft de verdeling van de schulden die voortvloeien uit de huwelijksgoederengemeenschap, met name de aansprakelijkheid van de vrouw voor de schulden van een vennootschap waarvan zij bestuurder was. Het Hof heeft vastgesteld dat de schulden die door de vennootschap zijn gemaakt, niet tot de huwelijksgoederengemeenschap behoren, maar dat de persoonlijke aansprakelijkheid van de vrouw voor deze schulden wel tot de gemeenschap behoort, mits de aansprakelijkstelling vóór een bepaalde datum heeft plaatsgevonden. Het Hof heeft geoordeeld dat de gemeenschappelijke schulden gelijkelijk verdeeld moeten worden, ook als deze voortkomen uit fouten van een van de echtgenoten. De uitspraak leidt tot een gedeeltelijke vernietiging van de eerdere beschikking en een nieuwe vaststelling van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, waarbij de man een bedrag aan de vrouw moet voldoen en beide partijen worden verplicht om mee te werken aan de notariële akte van verdeling.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2022 Vonnis no.:
Registratienummers: CUR201400453 – CUR2019H00152
Uitspraak: 22 maart 2022
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van
[Appellant],
wonende in Curaçao,
hierna: de vrouw,
in eerste aanleg eiseres, thans appellante,
gemachtigde: mr. A.V.G. Rooijer,
tegen
[Geïntimeerde],
wonende in Curaçao,
hierna: de man,
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: bij diens leven: mr. A.W.P. Eustatius, thans zonder gemachtigde.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Het Hof verwijst naar zijn tussenvonnis waarbij het de zaak heeft verwezen naar de rol voor gelijktijdige akte.
1.2
Op 29 juni 2021 hebben partijen ieder een akte met producties genomen, op 19 oktober 2021, gevolgd door antwoordaktes.
1.3
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling

2.1
Bij het tussenvonnis heeft het Hof partijen gevraagd om nadere informatie. Mede op basis van de – niet steeds volledige of voldoende toegelichte – gegevens die partijen vervolgens hebben verschaft wordt thans als volgt beslist.
2.2
Voor zover de schulden waarover partijen in appel nog strijden betrekking hebben op door de vennootschap verschuldigde sociale premies en belastingen gaat het om schulden die niet tot de huwelijksgoederengemeenschap zijn gaan behoren, maar tot het afgescheiden vermogen van de rechtspersoon. Dat ligt anders voor een eventuele vordering uit hoofde van de persoonlijke aansprakelijkheid voor die schulden van de vrouw als bestuurder van de vennootschap. Die vordering behoort, wanneer de aansprakelijkstelling vóór 11 mei 2011 is uitgebracht, wel tot de te verdelen gemeenschap. Eventuele betalingen door de man of derden op de schulden van de vennootschap zijn voor de verdeling dan ook slechts relevant voor zover de betalingen die aansprakelijkheid van de vrouw hebben verminderd. De vrouw heeft onbestreden gesteld dat zij (naar het Hof begrijpt: reeds tijdens het huwelijk) als bestuurder aansprakelijk is gehouden voor de schulden van het bedrijf; voor de SVB-schulden blijkt dat ook duidelijk uit de door de man zelf bij pleidooi overgelegde aansprakelijkstellingen die de SVB vanaf 2006 aan de vrouw heeft gericht. De man lijkt er op zichzelf ook geen bezwaar tegen te hebben dat langs deze weg de belastingschulden van de N.V. als gemeenschapsschulden worden verdeeld, mits dat voor het juiste bedrag gebeurt met inachtneming van de door hem (althans zijn bedrijven) verrichte betalingen.
2.3
De tot de gemeenschap behorende schulden uit hoofde van fiscale aansprakelijkheid van de vrouw dienen bij helfte te worden gedeeld (artikel 1:100 BW). Voor een uitzondering op deze regel is geen plaats. Een van de gevolgen van de (financiële) lotsverbondenheid die een huwelijk in gemeenschap van goederen in het leven roept is dat partijen zowel extern als onderling gelijkelijk delen in de schulden, ook als die het gevolg zijn van een door een van de echtelieden gemaakte fouten. De vrouw wist van het bestaan van de onderneming en zij heeft deze minst genomen gefaciliteerd door als formeel bestuurder te fungeren. Zij heeft ook niet bestreden dat de inkomsten uit de onderneming aan het gezin ten goede zijn gekomen. Er is dan evenmin aanleiding om te bepalen dat de man de vrouw volledig dient te vrijwaren voor de schulden van de onderneming, ook niet als juist zou zijn dat hij haar geheel buiten de onderneming heeft geplaatst en daarbij ook alle informatie over het reilen en zeilen van het bedrijf – ook de aan de vrouw zelf gerichte aansprakelijkstellingen – voor haar verborgen heeft gehouden.
2.4
De gemeenschappelijke schulden kunnen slechts worden verdeeld wanneer zij ten tijde van de verdeling in hoger beroep nog bestaan en dan - in beginsel - voor de omvang (de waarde) die zij op dat moment hebben. Dat partijen hebben afgeweken of thans willen afwijken van dit uitgangspunt - dat de boedelbestanddelen zoals die op de peildatum van 11 mei 2011 aanwezig waren worden verdeeld tegen de waarde ten tijde van de verdeling - is niet gebleken.
2.5
Op het verzoek van het Hof om de huidige omvang van de te verdelen schulden te documenteren heeft de vrouw overzichten van de Landsontvanger overgelegd die - per 10 juni 2021 - alleen schulden van de N.V. vermelden. Het Hof gaat er dan ook van uit dat alleen deze schulden nog aan de orde zijn. Kennelijk staan er geen belastingschulden meer open op naam van de vrouw; dit concludeert zij ook zelf en zij vermeldt daarbij dat deze schulden (“persoonlijke belastingschulden”) onder cribnummers [cribnummer] en [cribnummer] inmiddels zijn verjaard, wat de Ontvanger in twee door de vrouw overgelegde brieven (deels) reeds uitdrukkelijk heeft bevestigd.
2.6
Dat de vrouw voor de schulden van de N.V. persoonlijk wordt aangesproken heeft zij niet (volledig) gestaafd, maar het wordt door de man ook niet bestreden. De man stelt alleen dat de aanslagen ZVOV/OV en AOV/AWW per april 2020 volledig zijn betaald door middel van een derdenbeslag onder een vennootschap die kennelijk - een afdoende toelichting ontbreekt - nog geld schuldig was/is aan de vennootschap van partijen en later aan een nieuwe vennootschap van de man. Uit de stukken die de man daarbij heeft overgelegd blijkt echter niet op welke schulden van de N.V. de met de Landsontvanger overeengekomen betalingsregeling voor een bedrag van NAf 280.815,20, zoals die via voornoemd derdenbeslag is voldaan, betrekking had. Uit het meest recente overzicht van de schulden dat de vrouw heeft overgelegd blijkt daarentegen dat op 10 juni 2021 een aanzienlijk deel van de SVB-premies waarvoor de vrouw op 12 september 2017 aansprakelijk werd gehouden (zie productie B bij haar akte van 11 december 2017) nog altijd openstaan.
2.7
De openstaande schulden van de N.V. per 10 juni 2021 bedragen in totaal NAf 236.003,56. Daarvan heeft NAf 153.486,73 betrekking op aanslagen van vóór de peildatum, 1 mei 2011, en het Hof constateert dat de afbetalingsregeling waarop de vrouw zich beroept ook alleen aanslagen van vóór die datum omvat. Waar het gaat om premies AOV en ZVOV, zoals de SVB die per 12 september 2017 nog op naam van de vrouw registreerde met de aantekening “AANSPR”, heeft de vrouw zelf met een brief van de SVB aan haar gemachtigde van 16 juni 2015 duidelijk gemaakt dat de aansprakelijkstelling is beperkt tot de niet afgedragen premies tot en met juli 2010, kennelijk omdat de vrouw zich in augustus 2010 als bestuurder had doen uitschrijven. Naar het Hof uit de overzichten afleidt heeft de vrouw ook ten aanzien van de andere belastingschulden bezwaar gemaakt met een beroep op die uitschrijving; dat op dat bezwaar al is beslist, is niet gebleken.
2.8
Na aftrek van de aanslagen AOV en ZVOV die dateren van na augustus 2010
resteert een bedrag van NAf 91.121,27. Dit bedrag zal het Hof als voldoende onderbouwd en verder niet bestreden - voor zover nodig ambtshalve - in de verdeling betrekken en als actuele schuld toedelen aan de vrouw met verrekening van de overwaarde. Met de mogelijkheid dat de lopende bezwaarprocedures in de toekomst succes hebben, zal verder geen rekening worden gehouden. Het voordeel dat een geslaagd bezwaar de vrouw brengt (zij ontvangt door de verdeling immers de helft van de huidige waarde van die schulden van de man, maar hoeft deze als het bezwaar slaagt niet (volledig) te voldoen) valt haar toe en dat is ook niet onredelijk omdat zij degene is die tijd en kosten heeft gemaakt om de schulden terug te dringen. Van relevante betalingen door de man die tot verrekening zouden moeten leiden is niet gebleken (zie rov. 2.6).
2.9
Tegen de verdeling van de overige boedelbestanddelen hebben partijen geen bezwaren geuit en gesteld noch gebleken is dat de waardering van die zaken dient te worden geactualiseerd.
2.11
Dit alles leidt ertoe dat het bestreden vonnis gedeeltelijk moet worden vernietigd. De vordering uit hoofde van aansprakelijkheid voor de belastingschulden zal worden toegedeeld aan de vrouw tot een bedrag van NAf 91.121,27. De door de man te betalen overwaarde wordt daarmee NAf 130.598,87 – NAf 59.353,99 (de helft van het verschil tussen het bedrag van de door het Gerecht toegedeelde schulden ad NAf 209.829,25 en zojuist genoemde NAf 91.121,27) = NAf 71.244,88. Omwille van de leesbaarheid bevat het dictum de volledige vaststelling van de verdeling, dus inclusief alle ongewijzigde posten.
2.12
De proceskosten van de beide instanties zullen worden gecompenseerd tussen partijen als gewezen echtgenoten.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt de beschikking van 18 maart 2019 en doet opnieuw recht:
stelt vast de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen, op de volgende wijze:
aan de man wordt toegedeeld:
  • het huis aan [adres] tegen een waarde van NAf 350.000,-;
  • de inboedel tegen een waarde van NAf 7.000,-;
  • de hypothecaire lening bij Banco di Caribe (BdC) die op de peildatum NAf 109.096,11 bedroeg, waarbij de man alle verplichtingen uit die lening dient te voldoen als zijn eigen schuld en de vrouw vrijwaart van aanspraken van BdC;
  • de aandelen in de vennootschap [naam vennootschap] tegen een waarde van nihil;
  • zijn tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen;
  • de op de peildatum op naam van de man openstaande belasting-/premie-aanslagen ad NAf 2.203,- wegens IB, NAf 3.589,- wegens AOV en NAf 505,- wegens AVBZ, onder de verplichting van de man om deze aanslagen te voldoen;
aan de vrouw wordt toegedeeld:
  • de auto [merk van auto] tegen een waarde van NAf 24.507,-;
  • het saldo aandelenkapitaal ACU tegen een waarde van NAf 7.007,-;
  • het saldo depositorekening ACU tegen een waarde van NAf 858,17;
  • het saldo rekening-courant ACU tegen en waarde van NAf 337,67;
  • het saldo spaarrekening MCB tegen een waarde van NAf 1.057,24;
  • het saldo rekening-courant CB tegen een waarde van NAf 3.191,30;
  • het saldo persoonlijke lening ACU ad NAf 14.638,68 waarbij de man vrijwaart van aanspraken van ACU;
  • belasting- en premieschulden van de vennootschap (naam vennootschap]) waarvoor de vrouw aansprakelijk is gesteld ad NAf NAf 91.121,27;
  • het saldo op de peildatum bij Visa Card ad NAf 1.967,31, waarbij de man de vrouw vrijwaart van aanspreken van Vis Card;
  • haar tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen;
bepaalt dat de man aan de vrouw uit hoofde van overbedeling een bedrag van NAf 71.244,88 dient te voldoen op de dag dat de akte van levering door de notaris wordt verleden;
beveelt partijen om, voor zover dat nog niet is gebeurd, zo spoedig mogelijk doch uiterlijk op 1 juni 2022, mee te werken aan een notariële akte van verdeling en levering waarbij de onroerende zaak aan [adres] aan de man wordt toegedeeld en geleverd onder gelijktijdige voldoening door de man aan de vrouw van NAf 71.244,88, onder de bepaling dat ieder de helft van de met het vorenstaande gemoeide kosten voor zijn rekening neemt;
bepaalt dat voor het geval een der partijen aan de verdeling, de levering of de machtiging niet zijn medewerking verleent, dit vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettelijke vorm opgemaakte akte van degene die tot de rechtshandeling gehouden is, als bedoeld in artikel 3:300 lid 1 BW;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten, zo dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.W. Scholte, F.W.J. Meijer en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 22 maart 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.