In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba is behandeld, gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een vrouw en een man, die in hoger beroep zijn gegaan tegen een eerdere uitspraak. De vrouw, in eerste aanleg eiseres en thans appellante, heeft de zaak aangespannen tegen de man, die in eerste aanleg gedaagde was en thans geïntimeerde. De procedure heeft zich uitgestrekt over meerdere zittingen, waarbij partijen akten hebben ingediend en het Hof om nadere informatie heeft gevraagd. De uitspraak betreft de verdeling van de schulden die voortvloeien uit de huwelijksgoederengemeenschap, met name de aansprakelijkheid van de vrouw voor de schulden van een vennootschap waarvan zij bestuurder was. Het Hof heeft vastgesteld dat de schulden die door de vennootschap zijn gemaakt, niet tot de huwelijksgoederengemeenschap behoren, maar dat de persoonlijke aansprakelijkheid van de vrouw voor deze schulden wel tot de gemeenschap behoort, mits de aansprakelijkstelling vóór een bepaalde datum heeft plaatsgevonden. Het Hof heeft geoordeeld dat de gemeenschappelijke schulden gelijkelijk verdeeld moeten worden, ook als deze voortkomen uit fouten van een van de echtgenoten. De uitspraak leidt tot een gedeeltelijke vernietiging van de eerdere beschikking en een nieuwe vaststelling van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, waarbij de man een bedrag aan de vrouw moet voldoen en beide partijen worden verplicht om mee te werken aan de notariële akte van verdeling.