ECLI:NL:OGHACMB:2021:54

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
CUR2019H00152
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de schulden van de N.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap werd vastgesteld. De vrouw, die in eerste aanleg eiseres was, heeft grieven ingediend tegen het vonnis en verzoekt het Hof om de verdeling opnieuw vast te stellen. De man, die in eerste aanleg gedaagde was, heeft de grieven bestreden en verzocht om vaststelling van een bedrag dat de vrouw aan hem dient te betalen.

Het Gerecht had bepaald dat de man aan de vrouw een bedrag van NAf 130.598,87 moest betalen wegens overbedeling. Het geschil in appel betreft enkele schulden van de N.V. waarvan de vrouw 100% aandeelhouder was. De vrouw betoogt dat de schulden van de N.V. buiten de gemeenschap vallen en dat de man deze voor zijn rekening moet nemen. Het Hof heeft behoefte aan nadere informatie over de aansprakelijkheid van de vrouw voor de belastingschulden en de huidige stand van de schulden.

De zaak is verwezen naar de rol voor gelijktijdige akte uitlating over de gevraagde punten, waarna partijen de gelegenheid hebben om te reageren. Het Hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden tot de nadere informatie is ontvangen.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021 Vonnis no.:
Registratienummers: CUR201400453 – CUR2019H00152
Uitspraak: 9 februari 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van
[Appellante],
wonende in Curaçao,
hierna: de vrouw,
in eerste aanleg eiseres, thans appellante,
gemachtigde: mr. A.V.G. Rooijer,
tegen
[Geïntimeerde],
wonende in Curaçao,
hierna: de man,
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. A.W.P. Eustatius.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij een op 30 april 2019 ingekomen akte van appel is de vrouw in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 18 maart 2019 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht).
1.2
Bij een op 5 juni 2019 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft de vrouw grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap opnieuw zal vaststellen met inachtneming van het in de grief en de daarop gegeven toelichting gestelde, kosten rechtens.
1.3
Bij een op 3 januari 2020 (en daarmee binnen zes weken na de betekening van de akte van appel en de memorie van grieven op 20 november 2019) ingekomen memorie van antwoord heeft de man de grieven bestreden en geconcludeerd tot verwerping van het appel van de vrouw. Voorts verzoekt hij het Hof om vast te stellen dat de vrouw per saldo na verrekening nog
NAf 79.230,38 aan de man dient te betalen.
1.4
Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben partijen pleitnotities overgelegd. De daaraan gehechte producties waren over en weer op voorhand aan de wederpartij toegezonden.
1.5
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht de verdeling vastgesteld van de per 11 mei 2011 ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen. Daarbij is bepaald dat de man aan de vrouw wegens overbedeling een bedrag van NAf 130.598,87 dient te betalen.
2.2
Het geschil in appel heeft betrekking op enkele schulden van de N.V. (New Guards Security N.V.) waarvan de vrouw 100% aandeelhouder was en, tot
1 maart 2010, tevens (enig) bestuurder. Het Gerecht heeft, in appel niet bestreden, de aandelen van de N.V., gewaardeerd op nihil, toegedeeld aan de man. Voorts heeft het de op de peildatum openstaande belastingaanslagen (IB, AVBZ, AOV en Lb) op naam van de vrouw ad in totaal NAf 103.822,10 toegedeeld aan de vrouw, “onder verrekening met de man”, evenals de op naam van de vrouw ten tijde van de ontbinding nog openstaande premies ZVO en AOV, waarvoor het SVB de vrouw als bestuurder aansprakelijk had gesteld. Die laatste schuld heeft het Gerecht in het tussenvonnis van 15 oktober 2018 vastgesteld op NAf 106.007,15,- (waartoe het klaarblijkelijk de door de vrouw als productie B overgelegde aanslagenlijst van de SVB per 12 september 2017 - die sluit op NAf 136.645,15 - heeft gecorrigeerd door aftrek van de aanslagen betreffende de periode na de peildatum (vanaf de nummers 110802020062-1 en 11052863606-1).
2.3
De klacht van de vrouw komt erop neer dat de aanslagen op haar naam materieel de N.V. aangaan en dat alle premie- en belastingschulden van de N.V. behoren tot het vermogen van de N.V. en daarom buiten de gemeenschap vallen. Zij wenst, naar het Hof begrijpt, dat bij vonnis wordt bepaald dat de man (of de vennootschap) deze schulden voor zijn rekening moet nemen en de vrouw daarvoor dient te vrijwaren. Subsidiair, voor het geval ook het Hof zou menen dat de schulden in de gemeenschap zouden vallen, betoogt de vrouw dat een hoger bedrag aan schulden, te weten: NAf 447.748,35, in de verdeling van de gemeenschap behoort te worden betrokken.
2.4
Het als een incidentele grief te beschouwen verzoek van de man is om rekening te houden met door hem (of de vennootschap?) gedane betalingen op voornoemde schulden na de peildatum.
2.5
Bij de beoordeling van deze klachten geldt als uitgangspunt dat, zoals ook het Gerecht heeft overwogen, de schulden van de N.V. behoren tot het vermogen van deze zelfstandige rechtspersoon en daarmee buiten de gemeenschap vallen. Die schulden zijn aldus ook medebepalend voor de waarde van de aan de man toegescheiden (aandelen in) de vennootschap.
2.6
De beslissing van het Gerecht berust op de redenering dat voor zover de vrouw in persoon aansprakelijk wordt gehouden voor die bedrijfsschulden die betrekking hebben op de periode tot de peildatum, daarmee een gemeenschapsschuld is ontstaan, ook - zo oordeelde kennelijk het Gerecht - wanneer die aansprakelijkstelling pas na de ontbinding van de gemeenschap (11 mei 2011) is uitgebracht.
2.7
Om de klachten te kunnen beoordelen en om vast te kunnen stellen in hoeverre een andere verdeling/waardering aangewezen is, heeft het Hof behoeft aan nadere informatie over de volgende punten.
De belastingschulden (LB/ALB, WBA/WBS, OB en AVBZ) van in totaal NAf 207.281,10 heeft het Gerecht kennelijk buiten de verdeling gelaten omdat deze op naam staan van de vennootschap. Bewijs dat de vrouw voor deze schulden aansprakelijk wordt gehouden is niet overgelegd. De vrouw wordt opgedragen om alsnog te staven dat (en wanneer) dat is gebeurd, alsook - zo nauwkeurig mogelijk - voor welke aanslagen en bedragen die aansprakelijkstelling dan geldt.
Voorts dient de vrouw het Hof (zoveel mogelijk gedocumenteerd) te informeren in hoeverre die aansprakelijkstellingen nog actueel zijn en, in het bijzonder ook hoe het nu staat met de bezwaren die de vrouw tegen haar aansprakelijkheid en tegen de hoogte van de aanslagen zegt te hebben gemaakt. In deze procedure immers, zijn de aansprakelijkstelling en de daaruit voortvloeiende schuld - evenals de hoogte van de opgelegde aanslagen - een gegeven, zolang niet in een daartoe geëigende rechtsgang anders is geoordeeld. Wel zal bij de beoordeling van de vraag hoe en tot welke waarde de schulden moeten worden verdeeld worden gekeken naar de wijze van ontstaan van de schulden. Daarover is door partijen reeds voldoende gezegd.
Relevant is ook wat de omvang van de schulden was per 12 maart 2019 (datum verdeling door het Gerecht) en wat de huidige stand is. Onduidelijk is of de man met zijn beroep op betalingen na de peildatum (ook) bedoelt te stellen dat de aanslagen zoals die op de door de vrouw overgelegde lijst zijn vermeld en door het Gerecht in de verdeling zijn betrokken inmiddels geheel of gedeeltelijk zijn betaald. Het Hof wenst van partijen recente overzichten, afkomstig van de relevante instanties te ontvangen, met toelichting en documentatie van eventuele gedane betalingen.
Ten slotte vraagt het Hof zich af of het uit de stelling van de man bij pleidooi in appel, dat de vrouw de naamloze vennootschap bij de Kamer van Koophandel als bedrijf heeft opgeheven, moet afleiden dat de vennootschap niet langer bestaat/ actief is en per wanneer dat zo is.
2.8
De zaak zal worden verwezen naar de rol voor gelijktijdige akte uitlating over (uitsluitend) voornoemde punten. Daarna kunnen partijen desgewenst nog bij antwoordakte reageren.
2.9
Verder wordt iedere beslissing eerst aangehouden.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verwijst de zaak naar de rol van voor gelijktijdige akte zoals onder 2.7 en 2.8 bedoeld, waarna gelegenheid bestaat voor het nemen van een antwoordakte;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.W. Scholte, F.W.J. Meijer en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 9 februari 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.