ECLI:NL:OGHACMB:2022:239

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
CUR2022H00079 t/m 81
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Curaçaose rechter in gezags- en omgangsrechten bij interregionale geschillen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin de vader verzocht om gezamenlijk gezag en een zorgregeling voor hun minderjarige kind. De moeder, die in hoger beroep ging, betwistte de bevoegdheid van de Curaçaose rechter, stellende dat de minderjarige zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft. De procedure begon met een beschikking van het Gerecht op 3 maart 2022, waarna de moeder op 14 april 2022 in hoger beroep ging. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 oktober 2022 werd de moeder via videoverbinding gehoord, terwijl de vader ter plaatse aanwezig was.

De minderjarige is geboren uit een inmiddels verbroken relatie en heeft altijd onder het gezag van de moeder gestaan. De moeder heeft aangevoerd dat de minderjarige sinds 22 november 2021 in Nederland woont, waar hij naar school gaat en waar de moeder werk en inkomen heeft. Het Hof heeft vastgesteld dat de minderjarige zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, en dat de Curaçaose rechter daarom onbevoegd is om over de verzoeken tot gezag en omgang te oordelen. Het Hof heeft de eerdere beslissing van het Gerecht vernietigd voor zover deze betrekking had op gezag en omgang, maar heeft de beslissing over kinderalimentatie bevestigd, omdat het Gerecht bevoegd was om daarover te oordelen. De zaak benadrukt de toepassing van het Haags Kinderbeschermingsverdrag en de interregionale bevoegdheid van rechters in familiezaken.

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN OVER 2022
UITSPRAAK: 6 december 2022
ZAAKNR: CUR202103733, 3945 en 1285 – CUR2022H00079 t/m 81
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Beschikking in de zaak van:
[Appellante],
wonend in [woonplaats],
in eerste aanleg verweerster inzake de verzoeken tot gezag en omgang,
verzoekster inzake het verzoek om een kinderalimentatiebijdrage,
thans appellante,
hierna te noemen: de moeder,
gemachtigde: mr. D.M. Wildeman,
-tegen-
[Geïntimeerde],
wonend in [woonplaats],
in eerste aanleg verzoeker inzake de verzoeken tot gezag en omgang,
verweerder inzake het verzoek om een kinderalimentatiebijdrage,
thans geïntimeerde,
hierna te noemen: de vader,
gemachtigde: mr. J.H. Schmitz.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Verwezen wordt naar de op 3 maart 2022 tussen partijen uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht). De inhoud van die beschikking geldt als hier ingevoegd.
1.2
De moeder heeft op 14 april 2022 een daartegen gericht beroepschrift ingediend.
1.3
Op 11 oktober 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Het Hof bevond zich in het gerechtsgebouw in Curaçao, alwaar de vader is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De moeder bevond zich in [woonplaats], en is verschenen via een videoverbinding, terwijl zij werd bijgestaan door haar gemachtigde die zich bij het Hof in Curaçao bevond. Bij die gelegenheid hebben partijen hun standpunten nader toegelicht, en zijn vragen van het Hof beantwoord.
1.4
Uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Uit een inmiddels verbroken relatie tussen partijen is geboren: [naam kind] ([geboorteplaats],[geboortedatum] 2018)(hierna: de minderjarige). De vader heeft de minderjarige erkend. Vanaf de geboorte heeft de moeder alleen het ouderlijk gezag uitgeoefend.
2.2
Bij de bestreden beschikking heeft het Gerecht – samengevat – (i) zich bevoegd verklaard van de verzoeken kennis te nemen (ii) (op de verzoeken van de vader) bepaald dat partijen voortaan gezamenlijk met het gezag over de minderjarige belast zullen zijn (iii) bepaald dat een zorgregeling zal gelden, en (iv) (op het verzoek van de moeder) bepaald dat de vader een kinderalimentatie van NAf 350,- per maand zal betalen.
2.3
In hoger beroep is, net als in eerste aanleg, door de moeder een beroep op onbevoegdheid van de Curaçaose rechter gedaan om over deze zaak te oordelen. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de minderjarige woonplaats heeft in Europees Nederland. Aldus doet zij een beroep op interregionale onbevoegdheid van de Curaçaose rechter.
2.4
De rechter dient bij de beantwoording van de vraag of hem in een geval van interregionale aard rechtsmacht toekomt, zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de bevoegdheidsbepalingen die voor hem gelden op het terrein van het internationaal privaatrecht (HR 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1063, NJ 2014/468). Het Hof dient daarom, wat betreft de gezags- en omgangsrechten, aansluiting te zoeken bij het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (’s-Gravenhage 19 oktober 1996, Trb. 1997, 299)(hierna: Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996), dat sinds 1 mei 2011 ook geldt voor Curaçao. Ingevolge art. 5 lid 1 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is bij gezags- en omgangsrechten de rechter bevoegd waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft.
2.5
Ook in familiezaken als deze geldt het uitgangspunt dat voor de bevoegdheid van de rechter in beginsel beslissend is het tijdstip waarop zijn tussenkomst wordt ingeroepen. Op dit zogenaamde
perpetuatio fori-beginsel bestaan echter uitzonderingen. Zo zijn er voor wat betreft gezags- en omgangsrechten uitzonderingen opgenomen in het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996. Art. 5 lid 2 daarvan bepaalt: “
Onverminderd het bepaalde in artikel 7, zijn in geval van verplaatsing van de gewone verblijfplaats van het kind naar een andere Verdragsluitende Staat de autoriteiten van de Staat van de nieuwe gewone verblijfplaats bevoegd”.Deze regeling geldt krachtens art. 3, aanhef en onder b, Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 voor gezagsrechten en voor omgangsrechten. Zie ook art. 5 van het Nederlandse Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat bepaalt dat de Nederlandse rechter in zaken betreffende ouderlijke verantwoordelijkheid in beginsel geen rechtsmacht heeft indien het kind zijn gewone verblijfplaats niet in Nederland heeft. (De term “ouderlijke verantwoordelijkheid” omvat in deze bepaling onder meer het ouderlijk gezag, zie art. l lid 2 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996.)
2.6
Het komt daarom aan op de vraag waar de minderjarige thans zijn gewone verblijfplaats heeft.
2.7
Bij de beantwoording van die vraag spelen de volgende, vaststaande omstandigheden een rol:
a. de minderjarige is vanaf 22 november 2021 ingeschreven in het bevolkingsregister van [woonplaats] en woont vanaf (omstreeks) die datum daar met de moeder;
b. de minderjarige gaat in Rotterdam, Nederland, naar school en de naschoolse opvang;
c. de moeder heeft werk en inkomen in Nederland;
d. de minderjarige en de moeder hebben familie en een sociaal vangnet in Nederland.
2.8
Op grond van voorgaande omstandigheden moet worden geconcludeerd dat de minderjarige zijn gewone verblijfplaats in [woonplaats] heeft (vgl. HR 17 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ4833, NJ 2012/311 en de conclusie van AG Vlas voor HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1785). Het Gerecht heeft anders beslist, waarbij met name een rol heeft gespeeld dat de moeder volgens het Gerecht tijdens de procedure onaangekondigd met de minderjarige naar Nederland is vertrokken en dat het Gerecht niet over informatie beschikte over (de bestendigheid van) het verblijf in Nederland. De moeder heeft betwist dat haar vertrek naar Nederland onaangekondigd is geweest. Dat kan in het midden blijven. In elk geval heeft zij in hoger beroep nadere informatie verschaft over de bestendigheid van het verblijf in Nederland. Bovendien is hier geen sprake van ongeoorloofde overbrenging (in welk geval de rechter in Curaçao bevoegd zou zijn gebleven). De moeder had ten tijde van de verhuizing immers het eenhoofdig gezag over de minderjarige. Zij was dus bevoegd met de minderjarige te verhuizen en daarom is geen sprake van ongeoorloofde overbrenging in de zin van art. 7 lid 2 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (dat dit definieert als overbrenging tegen een gezagsrecht in).
2.9
De (tussen)conclusie luidt dus dat de Curaçaose rechter onbevoegd is om over de verzoeken met betrekking tot gezag en omgang te oordelen.
2.1
Ten aanzien van het verzoek van de moeder om kinderalimentatie, wordt als volgt overwogen. Hier geldt het
perpetuatio fori-beginsel wel. Het Gerecht heeft op dat punt dus bevoegdelijk een beslissing genomen, en dus is ook het Hof bevoegd in zoverre op het hoger beroep te beslissen. Het Hof acht zich echter niet in staat om op dit punt een andere beslissing dan het Gerecht te nemen, dit in verband met de na de verhuizing van de moeder met de minderjarige naar Nederland ontstane nieuwe inkomens- en uitgavensituatie waarover geen informatie is verstrekt. Het Hof zal daarom de bestreden uitspraak bevestigen voor zover er een bijdrage van NAf 350,- per maand is opgelegd, dit bij wijze van een voorlopige voorziening zolang er geen andere beslissing is genomen. De bevoegde rechter van Europees Nederland – die over de actuele gegevens voor de behoefte- en draagkrachtbepaling kan beschikken – kan ook op dit punt door de meest gerede partij verzocht worden om te beslissen over de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.
2.11
Uit het bovenstaande volgt dat het Hof de bestreden beschikking zal vernietigen, voor zover daarin het Gerecht van de verzoeken omtrent gezag en omgang kennis heeft genomen en daaromtrent beslissingen heeft gegeven, en de Curaçaose rechter omtrent de kwesties gezag en omgang alsnog onbevoegd zal verklaren. Voor het overige zal de bestreden beschikking worden bevestigd.
2.12
Voor een kostenveroordeling is geen aanleiding.
BESLISSING:
Het Hof:
vernietigt de bestreden uitspraak voor zover het Gerecht zich bevoegd heeft verklaard van de verzoeken omtrent gezag en omgang kennis te nemen en daaromtrent beslissingen heeft gegeven;
verklaart de Curaçaose rechter onbevoegd om van de verzoeken omtrent gezag en omgang kennis te nemen;
bevestigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst het meer of anders verzochte af.
Aldus gegeven door mrs. E.M. van der Bunt, G.C.C. Lewin en C.G. ter Veer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao op 6 december 2022 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.