ECLI:NL:OGHACMB:2022:220

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
SXM2021H00039
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door losgewaaide zonnepanelen tijdens orkaan Irma

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], eigenaar van een huis in Sint Maarten, tegen de naamloze vennootschap RESORT OF THE WORLD N.V. (ROTW). [Appellant] stelt ROTW aansprakelijk voor schade aan zijn woning, die volgens hem is veroorzaakt door zonnepanelen die tijdens orkaan Irma loswaaid zijn. Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten heeft de vordering van [appellant] afgewezen, oordelend dat er sprake was van overmacht. In hoger beroep heeft [appellant] zijn vordering herhaald en een beroep gedaan op artikel 6:174 BW, dat de risicoaansprakelijkheid voor opstallen regelt. Het Hof heeft vastgesteld dat de zonnepanelen van ROTW bestand waren tegen windsnelheden tot 200 kilometer per uur, wat overeenkomt met een orkaan van categorie 3. Het Hof oordeelt dat de opstal niet gebrekkig was en dat ROTW niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade. Het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2022 Vonnis no.:
Registratienummers: SXM201900201 – SXM2021H00039
Uitspraak: 20 mei 2022
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[Appellant],
wonende in Sint Maarten,
hierna: [appellant],
in eerste aanleg eiser, thans appellant,
gemachtigde: mr. C.R.O. Richardson,
tegen
de naamloze vennootschap
RESORT OF THE WORLD N.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
hierna: ROTW,
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. M.O. Kortenoever en F.R. Kutluer.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij akte van appel, ter griffie ingekomen op 22 maart 2021 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 9 februari 2021 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (verder: het Gerecht).
1.2
Bij op 3 mei 2021 ingekomen memorie van grieven heeft [appellant] een memorie van grieven, ingediend. Daarbij heeft hij grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en ROTW zal veroordelen tot betaling van schadevergoeding, nader op te maken bij staat en de vereffenen volgens de wet, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 6 september 2017 tot aan de algehele voldoening, met veroordeling van ROTW in de proceskosten in beide instanties.
1.3
Bij memorie van antwoord heeft ROTW verweer gevoerd met als conclusie dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen en [appellant] zal veroordelen in de met de wettelijke rente te vermeerderen proceskosten.
1.4
Op de daarvoor nader bepaalde dag (18 februari 2022) hebben partijen elk een schriftelijk pleidooi ingediend
1.5
Vonnis is gevraagd en bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1
In hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten (zie ook het in bestreden vonnis van 9 februari 2021 onder 2).
2.1.1 [
Appellant] is eigenaar van een huis aan [adres]
2.1.2
Op enkele tientallen meters van het huis van [appellant] ligt een Solar Park, een veld met zonnepanelen die worden gebruikt voor het opwekken van energie ten behoeve van de ondernemingen van ROTW. ROTW is eigenaar van deze zonnepanelen.
2.1.3
Het huis van [appellant] is op 5/6 september 2017 ernstig beschadigd geraakt door de orkaan Irma. [Appellant] had zijn huis niet tegen orkaanschade verzekerd.
2.1.4
Tijdens de orkaan is een aanzienlijk aantal zonnepanelen losgewaaid.
2.1.5 [
Appellant] heeft onder meer ROTW aansprakelijk gesteld voor de schade aan zijn huis die volgens hem is veroorzaakt door de losgewaaide zonnepanelen van ROTW. ROTW heeft die aansprakelijkheid van de hand gewezen en geweigerd de schade te vergoeden.
2.2
In deze procedure heeft [appellant] ROTW, en twee andere partijen waaronder de erfpachter van het terrein waarop het Solar Park is gelegen aangesproken en gevorderd dat het Gerecht gedaagden hoofdelijk zal veroordelen tot betaling aan [appellant] van schadevergoeding op te maken bij staat, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 september 2017, met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de proceskosten
2.3
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tegen de twee medegedaagden van ROTW. De vordering tegen ROTW heeft het Gerecht afgewezen op grond van zijn oordeel dat sprake is geweest van “overmacht”. [Appellant] is veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.
2.4
In hoger beroep klaagt [appellant] dat zijn vordering alsnog op de voet van artikel 6:174 BW (de risicoaansprakelijkheid voor opstallen) moet worden toegewezen en hij doet daartoe mede een beroep op een in zijn opdracht vervaardigd expertiserapport van HBMS Consultants N.V van 17 juni 2018, dat op 7 september 2020 is voorzien van een nadere toelichting door de opsteller ervan, J.F.J. Hootsmans (hierna: Hootsmans) .
2.5
De aansprakelijkheid ex artikel 6:174 BW dient te worden beoordeeld aan de hand van de maatstaven die zijn ontwikkeld in HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6236 (Wilnis, vergelijk HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:831). Bij het antwoord op de vraag of de opstal voldoet aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mogen worden gesteld, en dus niet gebrekkig is, komt het aan op de – naar objectieve maatstaven te beantwoorden – vraag of deze, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn (het arrest Wilnis, rov. 4.4.4). Deze maatstaven komen overeen met de ‘kelderluikcriteria’ (HR 5 november 1965, NJ (Kelderluik), HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:47 en HR 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2283).
2.6
Hoewel Sint Maarten is gelegen in orkaangebied kent het geen geschreven of ongeschreven bouw-, verkeers- of veiligheidsvoorschriften met betrekking tot de orkaanbestendigheid van gebouwen en andere opstallen. Wel zal een prudente eigenaar bij de bouw rekening houden met de orkaandreiging en voorstelbaar is dat, na Irma, een orkaan van extreme en tot dan toe in de regio ongekende kracht, dat in hogere mate gebeurt en dat er op hogere windsnelheden wordt geanticipeerd dan voorheen. In haar algemeenheid onjuist is echter de stelling van [appellant] dat, op straffe van aansprakelijkheid voor een gebrekkige opstal, steeds rekening dient te worden gehouden met orkanen van kracht 4 of hoger. Dat voor het zonnepark van ROTW gelet op de ligging of andere factoren een bijzondere verplichting gold, is niet aangetoond.
2.7
Het zonnepark van ROTW en de daarvoor gebruikte panelen waren bestand tegen snelheden van 200 kilometer per uur, wat correspondeert met een orkaan bovenin categorie 3; de opstal was in zoverre dus niet gebrekkig te noemen. De klemmen waarmee de panelen steeds op zes plaatsen waren vastgezet aan het frame noemt Hootsmans niet ‘hurricaneproof’, maar hij maakt niet voldoende concreet wat hij daarmee bedoelt. Uit die typering en zijn constatering(en) dat “de hurricane windkrachten” de laatste zet hebben gegeven (en dat : “If the bolts were connected thru the steel profile as a bolt and nut connection this would not have happened.”)
volgt nog niet dat deze klemmen nimmer hadden mogen worden gebruikt in orkaangebied met het oog op het gevaar van loswaaien tijdens een “reguliere”, voorzienbare orkaan. ROTW wijst erop dat een niet verwaarloosbaar deel van de klemmen de extreme, uitzonderlijke omstandigheden van Irma wel heeft doorstaan. Dat wijst er niet op dat het loswaaien een “accident waiting to happen was” en dat de klemmen zo zwak waren dat zij het ook bij een veel geringere belasting hadden begeven. De stelling van [appellant] bij pleidooi in appel dat deze klemmen in de handleiding van de fabrikant van zonnepanelen niet zijn vermeld als “approved” is evenmin voldoende om het Solar park als een gebrekkige opstal te typeren (de voorgeschreven typen klemmen hebben anders dan Richardson stelt ook niet alle een (veiligheids)schroef). [Appellant] biedt van zijn stellingen op dit punt ook niet voldoende gespecificeerd bewijs aan. Aan een deskundigenbericht heeft het Hof geen behoefte.
2.8
Dat ROTW, toen duidelijk werd dat een extreem zware orkaan Sint Maarten naderde, nog de mogelijkheid had om effectieve maatregen te nemen maar dat heeft nagelaten zodat haar uit dien hoofde (van artikel 6:162 BW) onrechtmatig handelen kan worden verweten, is onvoldoende komen vast te staan. Aan de “tenzij clausule” van artikel 6:174 BW wordt niet toegekomen.
2.9
Het enkele feit dat het Solar Park is gebouwd zonder dat een bouwvergunning was verkregen leidt evenmin tot aansprakelijkheid van ROTW. Zoals eerder vastgesteld, kent Sint Maarten geen specifieke voorschriften voor orkaanbestendig bouwen en het is dan ook niet aannemelijk dat, zoals [appellant], stelt de constructie op dit punt zou zijn beoordeeld en afgekeurd. Bovendien ziet het gebrek, volgens de deskundige van [appellant] niet zozeer in het ontwerp of de panelen, maar in de bij de installatie geruite klemmen.
2.10 [
Appellant] heeft verder geen bewijs aangeboden van stellingen die tot een andere uitleg zouden kunnen leiden. Daarom wordt zijn bewijsaanbod ook overigens (zie rov. 2.7) gepasseerd.
2.11
Het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met de veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van ROTW begroot op NAf. 240,50 aan betekeningskosten en NAf. 6.000,- voor salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, M.W. Scholte en F.W.J. Meijer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 20 mei 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.