ECLI:NL:OGHACMB:2021:97

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
AUA2020H00061
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van een statutair directeur en de beoordeling van de dringende reden

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [Appellante] tegen de beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin haar verzoek tot vergoeding na ontslag op staande voet werd afgewezen. [Appellante] was sinds 2011 in dienst bij Colombia Emeralds International N.V. en werd in 2018 op staande voet ontslagen na beschuldigingen van ongepast gedrag, waaronder het zonder toestemming wegnemen van juwelen, belangenverstrengeling en het rijden onder invloed van alcohol. Het Hof heeft de procedure en de grieven van [Appellante] beoordeeld, waarbij het de dringende redenen voor het ontslag heeft onderzocht. Het Hof concludeert dat Emeralds de dringende reden voor het ontslag voldoende heeft onderbouwd en dat het ontslag op staande voet terecht was. De grieven van [Appellante] werden verworpen, en het Hof bevestigde de beschikking van het Gerecht, waarbij [Appellante] werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2020 Beschikking no.:
Registratienummers: AUA201902074 - AUA2020H00061
Uitspraak: 13 april 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[Appellante],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk verzoekster,
thans appellante,
gemachtigde: mr. G. de Hoogd,
tegen
de naamloze vennootschap
COLOMBIA EMERALDS INTERNATIONAL N.V.,
gevestigd in Aruba,
oorspronkelijk verweerder,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. I.S. Spigt.
De partijen worden hierna [Appellante] en Emeralds genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 12 mei 2020, is [Appellante] in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gegeven en op 17 maart 2020 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: het Gerecht).
1.2
Bij dit beroepschrift heeft [Appellante] zeven grieven aangevoerd. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof de bestreden beschikking zal vernietigen en opnieuw rechtdoende haar oorspronkelijke verzoeken alsnog zal toewijzen, kosten rechtens.
1.3
Emeralds heeft per e-mailbericht een verweerschrift gestuurd. Haar conclusie luidt dat het Hof het beroep ongegrond zal verklaren althans de bestreden beschikking zal bekrachtigen, en [Appellante], uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten, en te voldoen binnen een week na dagtekening van de beschikking en, voor het geval voldoening niet binnen die termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de achtste dag na de beschikking.
1.4
Op 17 november 2020 heeft een zitting plaatsgevonden, waarbij Emeralds haar verweerschrift heeft voorgedragen. [Appellante] heeft voorafgaand aan de zitting haar pleitnota naar het Hof gestuurd en ter zitting deze pleitnota voorgedragen. Van deze mondelinge behandeling zijn aantekeningen gemaakt.
1.5
Vervolgens is datum beschikking nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
Met ingang van 25 juli 2011 is [Appellante] als Area Retail Manager in dienst van Emeralds. Vanaf 23 juni 2012 is [Appellante] bij Emeralds werkzaam als statutair directeur/managing director.
2.2
Bij brief van 13 december 2018 heeft Emeralds aan [Appellante] geschreven, voor zover van belang:
“This letter confirms our conversation of today, during which we notified you that the shareholder’s meeting (…) of Colombian Emeralds International N.V. (…) based on a resolution of December 13, 2018, has decided to release you from your duties with pay, for the following reasons.
In 2011 you purchased a Hyundai Tucson (the “Vehicle”) for AFL 48,480. In 2012 the Company purchased and acquired the Vehicle from you for AFL 35,000 for company and your personal use.
On April 2, 2018 you were involved in a car accident with the Vehicle. Since then, you failed to promptly and adequately provide relevant information to the Company in relation to the accident.
In July 2018 you indicated that there should be an insurance claim, but that the insurance company wasn’t going to cover the damage and that you were fighting that. You did not provide any relevant documentation in this regard then.
On August 30, 2018 you were requested to obtain and send a copy of the police report from the accident. On September 14, 2018 you sent a Police report (in Dutch), but this relates to the release of the car and is not from the night of the accident.
On September 17, 2018 the Company discovered that the Vehicle was sold by Garage Centraal back in May, 2018 and that the funds are held in an account at Garage Centraal. The sale took place without consultation within the Company and you did not inform the Company that the Vehicle was sold.
In the meantime, the Company discovered that the insurance claim was denied as you did not have a valid driver’s license at the time of the accident. You failed to inform the Company about this. (…)
The Company gave you ample time to fully cooperate with providing relevant information and documentation in relation to the accident, but you failed to cooperate appropriately and promptly enough and concealed that you drove the car without a valid driver’s license at the time of the accident and that as a result thereof the insurance claim was denied and you also concealed that you were intoxicated during the accident. (…)”
2.3
Bij brief van 24 december 2018 heeft Emeralds aan [Appellante] geschreven, voor zover van belang:
“(…)
Missing merchandise
During the Internal Audit the Company discovered several items that are missing from the inventory at store 30121 (…), including items that were documented in a location entitled, “Virginia’s Case.” (…) The Company did not grant you authorization to take merchandise for personal use. During the internal audit, it was discovered that several items listed in “Virginia’s Case” included other jewelry merchandise that was not approved to be removed from the Store, including but not limited to: (…)
One of the primary responsibilities of the local Managing Director is the security and management of merchandise. You failed to fulfill these responsibilities.
Violation of gratis policy
You violated the Company’s gratis policy, which limits donations and promotional items to an single value of $125 by giving away merchandise that does not meet the applicable criteria (…)
Use of Company Corporate accounts for personal charges
You have been found to be excessively using the credit accounts of the Company to help manage your personal finances. It was discovered that you have used the credit terms of the Company at SETAR, Sam’s Aruba and The Renaissance Hotel. (…)
Company’s telephone lines have been disconnected on December 18 2018 due tot your unauthorized/irresponsible payments for your personal telecom charges. You were issued warning for this behavior in 2013. (…)
Conflict of interest/irresponsible expenses
(…)
You have contracted Vibration PR & Media, a company affiliated with your sister, to perform services for the Company. During the internal audit, it was discovered that Vibration PR & Media charges a substantially higher fee for the same services provided by another business with which the Company currently contracts. (…)
You have acted in self-interest, mishandled and misappropriated company assets, and you have demonstrated a clear pattern of improper and irresponsible behavior, some which may be in violation of criminal statutes. (…)
Company Car
As owner of the Vehicle, the Company was informed by the local police department that the police responded to the scene of the accident on April 2, 2018. The police reported that upon contact with you, you were intoxicated. The police also reported that your impairment was the cause of the accident. It is not the intent nor the responsibility of the Company to validate the methods by which the police reached this conclusion. A company asset was destroyed as a result of an accident you were involved in, and the police who responded to the scene reported the cause of this accident was your impairment. Even if this were not the case, each of your other unacceptable actions referred to in this letter and our letter of December 13, 2018, justify a dismissal with immediate effect.
Insurance
The letter obtained from the insurance Company on November 15, 2018 regarding the coverage of the company vehicle, stated that the claim was denied as you were not driving with a valid license. It is not the intent nor the responsibility of the Company to dispute the legality of driving in Aruba with a foreign driver’s license. You failed to meet the minimum requirements of the insurance Company to protect a Company asset, and as a result thereof, caused a loss of, and in any event jeopardized, insurance coverage.
Sale of Car
On May 14, 2018, [Naam 1], Director of the Company, queried if you completed an insurance claim for the company car. On the same date, you informed [Naam 1] that you have completed the claim, and that you were waiting for the insurance company to respond. You indicated you would get back to him as soon as you had the information, and that the vehicle was being stored by Garage Centraal. On May 15, 2018 you sold the vehicle without notifying the Company. On June 1, 2018 correspondence was sent to the Company between you and Aruba Bank indicating the decision on the insurance claim had not yet been reached. This information was misleading to the Company, and confirms you made a decision to sell the vehicle without considering the best option.
On September 17, 2018 the Company informed you that an external investigation would take place regarding the vehicle because the insurance company could not provide information on the status of the claim. You informed the Company that [Naam 2], (an agent from the insurance company), would send all the relevant documentation regarding the car and insurance claim, and that the company would be reimbursed for the vehicle later that day. You then provided a letter from Garage Centraal dated September 17, 2018 which indicated the vehicle had been sold for AFL 6,000. [Naam 1] reached out to Garage Centraal directly on the same day, whereby the Company discovered that the vehicle had been sold in May, and that the funds have been held in an account at Garage Centraal. You concealed that the car was sold 4 months earlier, and that the funds were held in a separate account which the Company had no knowledge of. Given your position as (local) Managing Director of the Company, your dismissal with immediate effect will be addressed during the Shareholder’s Meeting on December 28th, 2018. You are entitled to attend this meeting, accompanied by a lawyer.”
2.4
In de aandeelhoudersvergadering van Emeralds van 28 december 2018 is [Appellante] op staande voet ontslagen. [Appellante] heeft berust in het ontslag.

3.De beoordeling

3.1
In eerste aanleg heeft [Appellante] verzocht:
I. veroordeling tot betaling van een vergoeding naar billijkheid van USD 109.571,42 bruto, te vermeerderen met wettelijke rente;
II. veroordeling tot betaling een bedrag van Afl. 1.872,72 als vergoeding van gemaakte kosten ter zake van autohuur;
III. veroordeling in de proceskosten.
3.2
Bij de bestreden beschikking heeft het Gerecht de verzoeken van [Appellante] afgewezen. Hiertoe heeft het Gerecht, kort samengevat, het navolgende overwogen. De door Emeralds geschetste feitelijke gang van zaken – met uitzondering van het besturen van de auto onder invloed van alcohol – is door [Appellante] niet dan wel onvoldoende betwist. Emeralds is op goede grond het vertrouwen in [Appellante] als statutair directeur verloren. Daar komt bij dat Emeralds onbestreden heeft gesteld dat na een interne audit is gebleken dat [Appellante], zonder intern overleg en met conflict van belangen, namens Emeralds overeenkomsten is aangegaan met aan familieleden gelieerde bedrijven, waaronder het bedrijf van haar zus en een bedrijf van haar vader. De kosten die het bedrijf van haar zus in rekening bracht voor [Appellante]’s diensten waren aanzienlijk hoger dan vergelijkbare door andere bedrijven verleende diensten. Dit is verwijtbaar en ontoelaatbaar. Emeralds kon in redelijkheid tot de beslissing komen om [Appellante] op staande voet te ontslaan. Het rechtsgeldig ontslag op staande voet staat aan het oordeel dat sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag in de weg. Er is bovendien geen sprake van een valse en ongeldige ontslagreden. [Appellante] is uitgenodigd om vergezeld van een advocaat de aandeelhoudersvergadering bij te wonen. Dat zij die vergadering niet heeft bijgewoond komt voor haar rekening en risico. Gesteld noch gebleken is verder dat de gevolgen van het ontslag voor [Appellante] te ernstig zijn ten opzichte van de belangen van Emeralds bij het ontslag. De vordering ter vergoeding van de kosten autohuur moet ook worden afgewezen. [Appellante] heeft haar stelling dat zij op aanraden van Emeralds een auto heeft gehuurd nadat de bedrijfsauto haar was ontnomen niet voldoende onderbouwd en ook heeft zij geen factuur overgelegd noch een kwitantie van de autohuur.
3.3
De grieven 1 tot en met 4 hebben betrekking op het oordeel van het Gerecht dat het ontslag op staande voet op goede grond is gegeven. [Appellante] stelt dat zij wel de door Emeralds omschreven gang van zaken voldoende onderbouwd heeft bestreden. Zij verwijst hierbij naar wat zij in eerste aanleg heeft aangevoerd. [Appellante] betoogt dat zij statutair directeur was en de facto alleen aan aandeelhouders rekening en verantwoording schuldig was. Een ongeval met een bedrijfsauto is niet iets van importantie dat per ommegaande aan de holding en/of de heer [Naam 1], net als [Appellante] managing director bij Emeralds, gemeld hoeft te worden. Het is juist dat [Appellante] namens Emeralds overeenkomsten heeft gesloten met aan familieleden gelieerde bedrijven maar de kosten waren niet hoger dan bij vergelijkbare bedrijven; de tarieven waren marktconform. Met grief 5 klaagt [Appellante] dat het Gerecht ten onterechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van kennelijk onredelijk ontslag. [Appellante] stelt dat de algemene vergadering van aandeelhouders van 28 december 2018 een “farce” was. Op voorhand was al duidelijk dat het zinloos was om hier naar toe te gaan. Emeralds heeft [Appellante] ontslagen uit kostenoogpunt. De gevolgen zijn voor haar te ernstig ten opzichte van de belangen van Emeralds bij het ontslag, aldus [Appellante]. Grief 6 komt op tegen de afwijzing van het Gerecht met betrekking tot de gevorderde vergoeding van de autohuur. [Appellante] voert aan dat Emeralds tegen haar heeft gezegd dat ze tot 28 december 2018 op kosten van het bedrijf een auto mocht huren. De factuur zal [Appellante] nog nader in het geding brengen. Grief 7 richt zich tegen de proceskostenveroordeling. [Appellante] biedt ten slotte bewijs aan van al haar stellingen.
3.4
Het geschil ligt in volle omvang aan het Hof voor. Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of [Appellante] terecht op staande voet is ontslagen. Het Arubaanse recht kent niet een wettelijke regel als die van artikel 2:8 lid 5 BW-CUR dat de rechtsverhouding tussen een vennootschap en een bestuurder niet (mede) wordt aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. Uit de bepaling van artikel 111 van het Wetboek van Koophandel (“De algemene vergadering van aandeelhouders is te allen tijde bevoegd iedere bestuurder te schorsen en te ontslaan”) wordt wel afgeleid - en in deze zaak hebben het Gerecht en partijen dat ook gedaan - dat het besluit om een bestuurder te ontslaan door de rechter slechts betrekkelijk marginaal en dus niet ten volle aan de regels van ontslagbescherming van Boek 7A BW kan worden getoetst. In dit geval echter doorstaat het ontslagbesluit zowel de marginale als de volledige toetsing. Daartoe wordt als volgt overwogen.
3.5
Volgens artikel 7A:1615o lid 1 BW moet een ontslag op staande voet onverwijld worden gegeven, onder gelijktijdige mededeling van de dringende reden voor dat ontslag. Als dringende redenen in de zin van artikel 7A:1615p lid 1 BW worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben.
3.6
Het Hof gaat ervan uit dat Emeralds aan het ontslag op staande voet van [Appellante] de verwijten ten grondslag heeft gelegd zoals die zijn opgesomd in de brief van 24 december 2018. Deze verwijten kunnen als volgt worden samengevat:
- het zonder toestemming juwelen van Emeralds wegnemen voor persoonlijk gebruik;
- schending van de “private policy”;
- gebruik maken van de bedrijfsaccounts voor persoonlijk gebruik;
- belangenverstrengeling door het inschakelen van familie gerelateerde bedrijven en onverantwoordelijke uitgaven (misbruik van de gelden van Emeralds);
- betrokken zijn bij een verkeersongeval met vernietiging van de bedrijfsauto tot gevolg, wat volgens de politie veroorzaakt werd doordat [Appellante] onder invloed van alcohol de bedrijfsauto bestuurde;
- onverantwoord beheer van bedrijfseigendommen;
- de verzekeringsclaim die is ingediend naar aanleiding van het verkeersongeval is geweigerd omdat [Appellante] niet beschikte over een geldig (Arubaans) rijbewijs en [Appellante] heeft dat te laat gemeld.
3.7 [
Appellante] heeft de gemaakte verwijten en de dringende reden betwist. Zij heeft op de eerste werkdag na het verkeersongeval, op 4 april 2018, de heer [Naam 3] (het Hof: Regionaal Retail Director van Duty Free Caribbean Holdings Ltd, de aandeelhouder van Emeralds), over het verkeersongeval ingelicht en heeft hem daarvan foto’s gestuurd. Op die dag heeft zij ook de verzekeringsclaim ingediend. Maar ook als zij te laat het verkeersongeval had gemeld, dan was zij als statutair directeur op geen enkele wijze verplicht een ondergeschikt feit als een ongeluk met een bedrijfsauto te melden bij de aandeelhouder van Emeralds. [Appellante] werkt al 19 jaar voor Esmeralds. Zij is niet om de door Emeralds opgesomde redenen ontslagen maar vanuit kostenbesparing. Wat betreft de verkoop van de bedrijfsauto: de auto was ‘total loss”, de reparatiekosten zouden de waarde van de auto, geschat op een bedrag van Afl. 1.500,00, overtreffen. Het advies van de garage was de auto te verkopen. Dat is gelukt op 15 mei 2018 voor een bedrag van Afl. 6.000,00. [Appellante] mocht dit ook doen want zij was statutair directeur met volledige bevoegdheid. [Naam 4], de opvolger van [Naam 3] en het aanspreekpunt en de vertegenwoordiger van de aandeelhouder, was in mei 2018 op Aruba. Zij heeft het initiatief genomen om naar een plaatsvervangende auto te gaan kijken. Dat was op 17 mei 2018, twee dagen nadat de auto was verkocht. [Naam 4] was dus op de hoogte van de verkoop van de bedrijfsauto. Tussen juli en december 2018 is [Naam 4] weer op Aruba geweest en zijn zij en [Appellante] samen wezen shoppen om een nieuwe auto voor [Appellante] te kopen. In de brief van 13 december 2018 van Emeralds aan [Appellante] wordt bevestigd dat Emeralds op de hoogte was de afwikkeling van de verzekeringsclaim. [Appellante] informeerde [Naam 1] over het feit dat de verzekeringsmaatschappij niet wilde uitkeren en dat zij dat namens Emeralds zou aanvechten. De verzekeringsclaim is ten rechte afgewezen en zij had er het volle vertrouwen in dat zij dit gevecht met de verzekeringsmaatschappij zou winnen. Bij de aanvraag van de verzekering is het Venezolaanse rijbewijs van [Appellante] gebruikt. Op geen enkel moment is door de verzekeringsmaatschappij gesteld of geëist dat [Appellante] daarvoor een Arubaans rijbewijs nodig had. De verzekeringspenningen – gebaseerd op een Venezolaans rijbewijs – werden vijf jaar op basis van dit rijbewijs aanvaard. Als er wel sprake zou zijn van rijden zonder geldig rijbewijs dan had zij wel een boete gekregen en dat was niet het geval. [Appellante] betwist dat zij onder invloed van alcohol de bedrijfsauto heeft bestuurd. De verzekeringsmaatschappij, die een kopie krijgt van het proces-verbaal van het ongeval, zou dat dan ook hebben vermeld als nadere reden om de claim te weigeren. Bij een auto-ongeval op Aruba wordt een politierapport niet verstrekt aan de bestuurders van de auto’s, maar aan de verzekeringsmaatschappijen. [Appellante] heeft nog wel getracht het rapport te krijgen maar dat is nog steeds niet gelukt. Het is juist dat er zaken zijn gedaan met Vibration PR & Media (zuster van [Appellante]) en M.V.M. Contractors N.V. (vader van [Appellante]), maar dat is nimmer verborgen gehouden. Dat deed niet alleen [Appellante] namens Emeralds maar ook ondergeschikten. De prijzen van de diensten waren bovendien marktconform, dus niet hoger dan vergelijkbare door andere bedrijven verleende diensten. Het ene voorbeeld dat Emeralds aandraagt betekent “spijkers op laag water zoeken” en kan geen reden zijn om het vertrouwen in [Appellante] als statutair directeur op te zeggen. Bovendien deed Emeralds al zaken met de zus van [Appellante] voordat [Appellante] werd aangetrokken. De vader van [Appellante] heeft sinds 2002 een gerenommeerd constructiebedrijf op Aruba. Hij doet ook al jaren zaken met Emeralds. Emeralds was er dus al jaren van op hoogte dat dit bedrijven van familieleden waren. Emeralds is nooit benadeeld: de werkzaamheden waren noodzakelijk en [Appellante] heeft nimmer haar budgettaire targets overschreden. [Appellante] betwist ook dat sprake is van onverwijldheid in de zin van artikel 7A:1615o lid 1 BW. Emeralds was ten minste vanaf 17 september 2018 van alles op de hoogte. En pas in december 2018 heeft zij besloten [Appellante] te ontslaan.
3.8
Het Hof stelt voorop dat de werkgever die een werknemer heeft ontslagen, in geval van betwisting van de dringende reden door de werknemer, dient te stellen en zo nodig te bewijzen dat de door de werkgever meegedeelde ontslaggrond zich heeft voorgedaan en is aan te merken als dringende reden (vgl. HR 26 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9664; HR 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH0387; HR 7 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3126). Ondanks de betwisting van [Appellante] is het Hof van oordeel dat Emeralds de dringende reden afdoende heeft onderbouwd. Hiervoor is het volgende redengevend. [Appellante] heeft de feitelijke gang van zaken zoals gesteld in eerste aanleg niet voldoende betwist. In zoverre deelt het Hof het oordeel van het Gerecht. De in appel aangevoerde grieven heeft [Appellante] vervolgens niet van een nadere onderbouwing voorzien. Dit had wel van [Appellante] mogen worden verwacht, gelet op de duidelijke aanwijzing in het vonnis van het Gerecht. Het Hof acht het kwalijk dat [Appellante] niet heeft gemeld dat zij overeenkomsten sloot met bedrijven die van haar vader en zuster waren. Dat zij als statutair directeur bevoegd was dergelijke overeenkomsten te sluiten doet daaraan niet af. De stelling dat ook reeds voordat zij de functie als statutaire directeur vervulde Emeralds overeenkomsten sloot met aan haar familie gerelateerde bedrijven maakt het evenmin anders omdat degene die de overeenkomsten sloot namens Emeralds geen familie was van de eigenaren van deze bedrijven. Voorts heeft [Appellante] onvoldoende betwist dat de overeenkomsten gesloten werden tegen hogere dan marktconforme tarieven. Het Hof acht voorts van belang dat [Appellante] als leidinggevende een voorbeeldfunctie vervulde en een eigen verantwoordelijkheid had als statutair bestuurder. Vanuit die verantwoordelijkheid wordt zij geacht verantwoording af te leggen van haar handelen en in dat kader (direct) openheid te geven over het ongeval, de bedrijfsauto en de verzekeringsclaim. Dat zij in eerste instantie niets heeft gemeld over de weigering van de verzekeringsmaatschappij uit te keren maar vier maanden hiermee heeft gewacht omdat zij dacht het “gevecht” wel te zullen winnen, valt [Appellante] te verwijten. Dat zij dacht “het gevecht” wel te zullen winnen, ontslaat haar immers niet van de verplichting te melden dat zij hiermee bezig was en dat zij zich op het standpunt stelde dat de weigering om verzekeringspenningen uit te keren ongerechtvaardigd was. Het Hof weegt verder mee dat [Appellante] zonder toestemming van Emeralds juwelen heeft meegenomen voor persoonlijk gebruik. Emeralds heeft daartoe gesteld dat tijdens een interne audit verschillende items ontbraken in de winkelvoorraad van Emeralds, waaronder items die werden bijgehouden in een digitale locatie met de naam “Virginia’s Case”. [Appellante] heeft deze stelling niet althans onvoldoende betwist, te meer nu [Appellante] – zo heeft Emeralds onbestreden gesteld – bij e-mail van 20 december 2018 heeft aangegeven sieraden van Emeralds onder zich te hebben en dat zij deze wilde teruggeven, waarna zij op 21 december 2018 door Emeralds in de gelegenheid is gesteld deze in het bijzijn van een deurwaarder te retourneren. Ook heeft [Appellante] toegestaan dat een klant kostbare sieraden heeft meegenomen zonder vooraf te betalen en zijn er nog steeds items zoek, aldus nog steeds onbetwist door Emeralds gesteld. [Appellante] stelt weliswaar dat zij niet voor alles toestemming hoeft te vragen maar haar bevoegdheid als statutair directeur is natuurlijk niet onbegrensd in die zin dat zij kan doen en laten wat zij wil. In het bijzonder dient zij zich te onthouden van handelingen of activiteiten die Emeralds kunnen schaden. Zij heeft laakbaar en ongeoorloofd gedrag vertoond: [Appellante] was, zo heeft Emeralds terecht betoogd, verantwoordelijk voor een zorgvuldig beheer van en omgang met bedrijfseigendommen. Het Hof acht het ten slotte tekenend voor de houding van [Appellante] dat zij niet is ingegaan op de uitnodiging van Emeralds om met een advocaat bij de algemene vergadering van aandeelhouders van 28 december 2018 aanwezig te zijn, waarbij nota bene haar voorgenomen ontslag op staande voet was geagendeerd. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan het Hof [Appellante] niet volgen in haar stelling dat op voorhand al duidelijk was dat het zinloos was om naar de algemene vergadering van aandeelhouders te gaan, te meer nu het besluit tot het ontslag op staande voet nog niet was genomen; [Appellante] was tot die datum enkel geschorst. Zij heeft de kans om haar kant van het verhaal te vertellen, in bijzijn van een advocaat die haar daarbij had kunnen ondersteunen, ten onrechte aan zich voorbij laten gaan. Kortom, gezien alle feiten en omstandigheden heeft Emeralds terecht het vertrouwen in [Appellante] verloren, wat - gelet op de verantwoordelijke functie die [Appellante] had - maakt dat redelijkerwijs niet van Emeralds kon worden gevergd om [Appellante] in deze positie (of een andere) te laten aanblijven.
3.9
Dat Emeralds niet incidenteel heeft geappelleerd vanwege het feit dat de juwelen waren vermist omdat [Appellante] ze had meegenomen voor persoonlijk gebruik staat er niet aan in de weg dat het Hof deze omstandigheid wel in zijn oordeel betrekt. Het Hof dient immers het Hof in volle omvang de vorderingen van [Appellante] te beoordelen en daarbij na te gaan of het ontslag op staande voet terecht is gegeven. Niet is betwist dat Emeralds ook de vermiste juwelen aan haar ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd. Dat Emeralds onder valse voorwendselen (bezuinigingsmaatregelen) [Appellante] op staande voet heeft ontslagen, heeft [Appellante] niet nader onderbouwd en blijft een blote stelling, die door Emeralds is weersproken, daarbij wijzend op het feit dat [Appellante] een opvolger heeft gekregen die hetzelfde salaris verdient als zij destijds.
3.1
Wat betreft de betwiste onverwijldheid overweegt het Hof dat in geval van opzegging van een arbeidsovereenkomst om een dringende reden die reden onverwijld aan de wederpartij dient te worden meegedeeld (artikel 7:1615o lid 1 BW). De strekking hiervan is dat voor de wederpartij onmiddellijk duidelijk behoort te zijn welke eigenschappen of gedragingen de ander hebben genoopt tot het beëindigen van de dienstbetrekking. De wederpartij moet zich immers na de mededeling kunnen beraden of zij de opgegeven reden(en) als juist erkent en als dringend aanvaardt. De mededeling behoeft niet steeds met zoveel woorden te worden gedaan en kan ook in een of meer gedragingen besloten liggen, maar ook dan blijft vereist dat daaruit voor de wederpartij onmiddellijk duidelijk is welke, door de ander als dringend aangemerkte, reden door deze aan de beëindiging van de dienstbetrekking ten grondslag wordt gelegd, althans dat daaromtrent bij de wederpartij, gelet op de omstandigheden van het geval, in redelijkheid geen enkele twijfel kan bestaan (vgl. HR 23 april 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0939; HR 26 april 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2052; HR 7 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3126). Aan de letterlijke tekst van een ontslagbrief komt niet steeds doorslaggevende betekenis toe voor het antwoord op de vraag welke dringende reden aan de wederpartij is meegedeeld. Het gaat er uiteindelijk om of voor de werknemer aanstonds duidelijk is welke dringende reden tot de opzegging heeft geleid. Het Hof is van oordeel dat Emeralds met voldoende voortvarendheid de dringende reden aan [Appellante] heeft meegedeeld. Onbetwist heeft Emeralds gesteld dat op 13 december 2018 (een dag nadat Emeralds had vernomen dat [Appellante] ten tijde van het ongeval onder invloed van alcohol reed) een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen Emeralds en [Appellante], waarbij [Appellante] om redenen genoemd in de brief van dezelfde datum is geïnformeerd over het voornemen om [Appellante] in de algemene vergadering van aandeelhouders op staande voet te ontslaan. In verband daarmee is [Appellante] per die datum geschorst. Op diezelfde dag is zij schriftelijk geïnformeerd over de datum waarop de algemene vergadering van aandeelhouders zou plaatsvinden (28 december 2018), met onder meer als agendapunt het ontslag van [Appellante] als bestuurder en de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Het moet [Appellante] toen duidelijk zijn geweest dat de dringende reden werd gevormd door diverse uiteenlopende verwijten. Daarin ligt besloten dat bij [Appellante] redelijkerwijs geen twijfel erover kan hebben bestaan dat zij ook zou zijn ontslagen indien slechts een deel van de inhoud van de in die aanzegging weergegeven klachten zou komen vast te staan.
3.11.
Ook het beroep van [Appellante] op het gevolgencriterium baat haar niet. [Appellante] stelt in dit verband het volgende. De wereld van juwelen op Aruba is klein. [Appellante] kan ten gevolge van het ontslag binnen de markt van juwelen geen andere baan vinden. Het ontslag heeft een diffamerende werking voor haar reputatie in de kleine markt. Emeralds heeft [Appellante] zwart gemaakt bij andere potentiële werkgevers, waaronder Renaissance Hotel, lokale retailers en internationale juwelenverkoop. [Appellante] zal nimmer meer kunnen werken in de gevoelige sector van de juwelenverkoop. Naar het oordeel van het Hof heeft [Appellante] de stellingen die gebaseerd zijn op verwijten aan het adres van Emeralds niet kunnen staven. Het feit dat het ontslag een diffamerende werking heeft waardoor haar kansen op de arbeidsmarkt bemoeilijkt worden en dat de juwelenmarkt klein is komt voor rekening en risico van [Appellante] en maakt niet dat het op staande voet, gelet op de ernstige gevolgen van het ontslag voor [Appellante], geen stand houdt. Daarmee is er dus ook geen kennelijk onredelijk ontslag en is er voor een billijke vergoeding geen plaats.
3.12
Het bovenstaande impliceert a fortiori ook dat – bij een meer marginale toets – het besluit om [Appellante] als statutair bestuurder te ontslaan in redelijkheid kon worden genomen. Daarvoor volstaat de vertrouwensbreuk, ook als die geen dringende (onverwijld medegedeelde ontslag) reden zou opleveren. Gelet op wat hiervoor is overwogen, ook over de door [Appellante] gestelde gevolgen (rov. 3.11), is er ook in dat geval geen sprake van een kennelijk onredelijk ontslag en dient toekenning van een billijke vergoeding, zoals [Appellante] die heeft gevorderd, achterwege te blijven.
3.13
Ten slotte dient de vordering tot veroordeling tot vergoeding van de kosten autohuur te worden beoordeeld. [Appellante] stelt dat Emeralds haar de auto van de zaak heeft ontnomen en haar heeft aangeraden om op kosten van Emeralds een auto te huren tot 28 december 2018. Dat heeft [Appellante] gedaan en daarom komen de kosten daarvan, Afl. 1.872,72, conform afspraak voor rekening van Emeralds. [Appellante] heeft niet kunnen onderbouwen dat zij op aanraden en met toestemming van Emeralds een auto heeft gehuurd. Deze vordering dient derhalve eveneens te worden afgewezen.
3.14
Waar de stellingen die [Appellante] als verweer heeft aangevoerd tekortschieten, wordt aan haar aanbod om (tegen)bewijs te leveren niet toegekomen.
3.15
De beschikking waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. Bij die beslissing past dat [Appellante] als de in het ongelijk gestelde partij zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt de beschikking van het Gerecht van 17 maart 2020;
veroordeelt [Appellante] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van Emeralds vastgesteld op een bedrag van Afl. 10.500,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de nakosten, vastgesteld op een bedrag van Afl. 250,00 zonder betekening van deze beschikking en Afl. 400,00 in geval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf de veertiende achtste dag na de datum van deze beschikking;
verklaart de procesveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Th.G. Lautenbach, F.W.J. Meijer en O. Nijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 13 april 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.