ECLI:NL:OGHACMB:2021:5

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 januari 2021
Publicatiedatum
12 januari 2021
Zaaknummer
AUA2020H00031
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake procesbelang van appellant bij subsidiebeschikking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. De appellant, werkzaam bij Fundacion Parke Nacional Arikok (FPNA), had bezwaar gemaakt tegen een door de minister van Financiën, Economische Zaken en Cultuur vastgestelde salarissubsidie. De minister had in een brief met kenmerk DRH/472 de salarissubsidie vastgesteld, maar het Gerecht verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep. De appellant stelde dat hij als (derde-)belanghebbende moet worden aangemerkt, omdat de subsidiebeschikking rechtstreeks invloed heeft op zijn salaris. Het Hof heeft de zaak behandeld op 9 december 2020, waarbij de appellant werd bijgestaan door mr. R.P. Lee en de minister werd vertegenwoordigd door mr. C.L. Geerman. Het Hof oordeelde dat de brief van de minister moet worden aangemerkt als een beschikking in de zin van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) en dat de uitspraak van het Gerecht onjuist was. Echter, het Hof concludeerde dat de appellant geen procesbelang had, omdat zijn huidige salaris hoger was dan het bedrag van de subsidiebeschikking. Het Hof verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en gelastte de terugbetaling van het griffierecht aan de appellant.

Uitspraak

AUA2020H00031
Datum uitspraak: 8 januari 2021
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Aruba,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van
10 februari 2020 in zaak nr. AUA201901124, in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Financiën, Economische Zaken en Cultuur (hierna: minister)

Procesverloop

Bij ongedateerde brief met kenmerk DRH/472, gericht aan het bestuur van Fundacion Parke Nacional Arikok (hierna: FPNA) en in het bezit van appellant gekomen (uiterlijk) op 20 november 2018, heeft de minister de salarissubsidie ten behoeve van appellant vastgesteld.
Op 4 december 2018 heeft appellant daartegen bezwaar gemaakt.
Tegen het uitblijven van een beslissing op het gemaakte bezwaar heeft appellant op 5 april 2019 beroep ingesteld.
Bij de uitspraak van 10 februari 2020 heeft het Gerecht zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep.
Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op Curaçao op
9 december 2020. Appellant is verschenen, met bijstand van mr. R.P. Lee. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.L. Geerman. Zij hebben aan de zitting deelgenomen via een videoverbinding met Aruba.
Overwegingen
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar) wordt in deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen onder beschikking verstaan: een op enig rechtsgevolg gericht schriftelijk besluit van een bestuursorgaan.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Lar wordt in deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een beschikking is betrokken.
Appellant is sinds 1 september 2002 op arbeidsovereenkomst werkzaam bij FPNA, een (grotendeels) door het land Aruba gesubsidieerde stichting. Hij wordt bezoldigd overeenkomstig schaal 5 van de Bezoldigingsregeling Aruba 1986, ten tijde van belang in trede 5. Bij de brief met kenmerk DRH/472 heeft de minister het bestuur van FPNA desgevraagd medegedeeld dat appellant met ingang van 1 december 2012 kan worden bevorderd naar salarisschaal 3 en is de daarvoor aan FPNA te verlenen salarissubsidie vastgesteld, per 1 december 2012 naar trede 10 en per
1 december 2014 naar (de maximale) trede 12.
In de uitspraak van 10 februari 2012 heeft het Gerecht overwogen dat tussen appellant en de minister, nu vaststaat dat appellant werkt als arbeidscontractant bij FPNA, een privaatrechtelijke arbeidsrelatie bestaat waarop het burgerlijk recht van toepassing is. Gelet daarop en op hetgeen in artikel 2 van de Lar is bepaald, staat geen beroep open bij de Lar-rechter, aldus het Gerecht.
Appellant betoogt dat het Gerecht zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard om kennis te nemen van het beroep. De brief met kenmerk DRH/472 is een (subsidie)beschikking, gericht aan het bestuur van FPNA, waartegen de rechtsmiddelen van de Lar openstaan. Appellant is bij die beschikking (derde-)belanghebbende, omdat de daarbij vastgestelde salarissubsidie die FPNA ten behoeve van appellant ontvangt, rechtstreeks bepalend is voor de hoogte van zijn salaris. Die salarissubsidie is onjuist vastgesteld, want gebaseerd op een te lage schaal en op een bedrag dat ook lager is dan het bedrag van zijn salaris. Omdat FPNA niet meer aan salaris zal kunnen en willen betalen dan het gesubsidieerde bedrag, is het gevolg dat het salarisbedrag van appellant is gefixeerd en hij geen verdere carrière meer zal kunnen maken.
Het Hof komt, ook ambtshalve, tot de volgende beoordeling.
5.1.
Het Hof is van oordeel dat de brief met kenmerk DRH/472 moet worden aangemerkt als een beschikking in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Lar. De minister stelt daarin immers de aan FPNA ten behoeve van appellant te verlenen salarissubsidie vast, op grond van de Subsidieverordening instellingen van openbaar nut. De aangevallen uitspraak is daarom onjuist en moet worden vernietigd.
5.2.
Het Hof is vervolgens van oordeel dat, hoewel FPNA de aanvrager en begunstigde is van de (subsidie)beschikking en het belang van appellant een afgeleid belang is dat is ontleend aan de contractuele relatie tussen hem en FPNA, appellant moet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Lar. Daarvoor is doorslaggevend het in het Handboek Overheidssubsidies Aruba neergelegde stelsel. Nadat tussen (het bestuur van) de gesubsidieerde instelling en de werknemer overeenstemming is bereikt over de inschaling (bij indiensttreding) dan wel de bevordering naar een functie met een hogere schaal, vraagt de gesubsidieerde instelling bij de desbetreffende minister de salarissubsidie aan. Die minister vraagt advies aan het Departemento Recurso Humano over onder andere de inschaling en de bevordering van de betrokken werknemer. Na ontvangst van onder andere dat advies wordt beslist over de toekenning of afwijzing van de aanvraag. De salariskosten worden analoog aan de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 vastgesteld. De subsidiabele salariskosten zijn 100%. Feitelijk betekent dit dat de indiensttreding dan wel de bevordering van een werknemer afhankelijk is van de instemming daarmee van de desbetreffende minister. Daardoor bestaat er een reële mogelijkheid dat appellant door de (subsidie)beschikking wordt geraakt in een eigen zelfstandig aan het fundamentele recht op arbeid ontleend belang. Het Hof sluit voor dit oordeel in algemene zin aan bij Vuistregel 1 zoals geformuleerd in de conclusie van raadsheer advocaat-generaal R.J.G.M. Widdershoven van 7 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3474, over de toepassing van het leerstuk van afgeleid belang in algemene zin en in het sociaal domein in het bijzonder.
5.3.
Het Hof moet vervolgens echter vaststellen dat appellant in dit geval geen procesbelang heeft. Vaststaat dat appellant op grond van de door hem gesloten arbeidsovereenkomst werd en wordt bezoldigd volgens een salarisschaal (5) die hoger is dan de salarisschaal (3) waarop de (subsidie)beschikking ziet. Die beschikking lijkt slechts betrekking te hebben op een correctie van de salarissubsidie achteraf over een afgesloten periode en vermeldt niets over de huidige of toekomstige bezoldiging van appellant. Bovendien blijkt uit de brief van het bestuur van FPNA aan appellant van
15 november 2018 dat appellant een salaris ontvangt dat hoger is dan het bedrag van de (subsidie)beschikking. Appellant heeft ook niet gesteld dat hij de jaarlijkse trede in zijn huidige schaal niet ontvangt. Voor zover appellant heeft willen betogen dat bevordering naar een functie met een hogere schaal nu is geblokkeerd, ziet dit voorbij aan het in 5.2 beschreven stelsel van het Handboek Overheidssubsidies Aruba. Mocht appellant voor zo’n functie in aanmerking willen komen, dan dient hij zich (eerst) te wenden tot FPNA.
5.4.
Het Hof zal het bij het Gerecht ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaren.
6. Omdat het beroep niet tot vernietiging van de (subsidie)beschikking leidt, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen grond. Het Hof verwijst naar zijn uitspraak van 25 januari 2011, ECLI:NL:OGHACMB:2011:BQ0582.
7. Omdat de in hoger beroep aangevallen uitspraak wordt vernietigd zal het Hof, gelet op artikel 30, tweede lid, in verbinding met artikel 53c, eerste lid van de Lar, gelasten dat het land Aruba het door appellant in hoger beroep gestorte griffierecht van Afl. 75,- teruggeeft.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
vernietigtde uitspraak van het Gerecht van 10 februari 2020 in zaak nr. AUA201901124;
verklaarthet door appellant bij het Gerecht in die zaak ingestelde beroep niet-ontvankelijk;
gelastdat het land Aruba aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep gestorte griffierecht van Afl. 75,- teruggeeft.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Saleh, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en
mr. T.G.M. Simons, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Meyer-de Beer, griffier.
w.g. voorzitter
w.g. griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2021