In deze zaak gaat het om een geschil tussen de Stichting Studiefinanciering Curaçao (SSC) en Experientia N.V. over de geldigheid van een overeenkomst van opdracht. SSC, een overheidsinstelling die financiële steun verleent aan Curaçaose studenten, heeft in 2017 een overeenkomst gesloten met Experientia voor het verzorgen van trainingen aan studenten. SSC heeft de overeenkomst opgezegd, maar Experientia vordert nakoming van de overeenkomst en schadevergoeding. Het Gerecht in eerste aanleg heeft in zijn vonnis geoordeeld dat SSC tekort is geschoten in haar verplichtingen uit de overeenkomst en heeft de vorderingen van Experientia toegewezen. SSC is in hoger beroep gegaan.
Het Hof heeft de procedure en de feiten in detail bekeken. SSC heeft aangevoerd dat de overeenkomst nietig is omdat deze in strijd zou zijn met de goede zeden en de openbare orde, en dat er geen toestemming van de Raad van Commissarissen (RvC) was voor het aangaan van de overeenkomst. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de overeenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen en dat SSC niet kan bewijzen dat Experientia op de hoogte was van het gebrek aan toestemming van de RvC. Het Hof heeft de grieven van SSC verworpen en de vordering van Experientia tot nakoming van de overeenkomst toegewezen, inclusief een schadevergoeding van NAf 686.895,-.
De uitspraak benadrukt de voorwaarden voor de geldigheid van overeenkomsten en de rol van de RvC bij het aangaan van overeenkomsten door overheidsinstellingen. Het Hof heeft ook de argumenten van SSC over onvoorziene omstandigheden en de financiële situatie van het Land Curaçao beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat deze niet voldoende onderbouwd zijn. De uitspraak is op 21 december 2021 gedaan en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.