ECLI:NL:OGHACMB:2021:408

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
AUA2021H00103
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake internationale bescherming en doorbreking appelverbod

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], verblijvend in Venezuela, tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 31 maart 2021. Het Gerecht had eerder het verzoek van [appellant] om internationale bescherming afgewezen. Appellant had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het Gerecht oordeelde dat hij spoorloos was en geen prijs meer stelde op de bescherming. Het Hof heeft echter geoordeeld dat het Gerecht ten onrechte deze conclusie heeft getrokken, omdat appellant wel degelijk contact had met zijn advocaat. Het Hof heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerecht voor verdere behandeling. Tevens is de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, vastgesteld op Afl. 1.400,-. De uitspraak van het Hof benadrukt het belang van een eerlijke rechtsgang en de noodzaak om alle relevante informatie in overweging te nemen bij het nemen van beslissingen over verzoeken om bescherming.

Uitspraak

AUA2021H00103
Datum uitspraak: 1 december 2021
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], verblijvend in Venezuela,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 31 maart 2021 in zaak nr. AUA202100446, in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie (hierna: de minister)
Procesverloop
Bij beschikking van 14 oktober 2020 heeft de minister het tweede verzoek van [appellant] om internationale bescherming afgewezen.
Daartegen heeft [appellant] op 22 oktober 2020 bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak van 13 januari 2021 heeft de voorzitter van het Gerecht het verzoek van [appellant] tot het treffen van een voorlopige voorziening dat hij de beslissing op het bezwaar in Aruba mag afwachten, afgewezen.
Bij uitspraak van 31 maart 2021 heeft de voorzitter van het Gerecht het tweede verzoek van [appellant] tot het treffen van een voorlopige voorziening opnieuw afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2021. [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.B. Boyce, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door J.M. Harewood, werkzaam bij Departamento di Integracion, Maneho y Admision di Stranhero, zijn verschenen.
Overwegingen
Artikel 53a van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar) luidt:
"Tegen een uitspraak van het Gerecht inzake beroep tegen een bezwaarschrift staat hoger beroep open bij het Hof."
Artikel 54 van de Lar luidt:
"1. Indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, kan de indiener daarvan aan het Gerecht verzoeken de beschikking onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich mee zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering te dienen belang.
2. Ook kan op zijn verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid."
Op 25 september 2020 heeft [appellant] de minister voor de tweede keer verzocht om internationale bescherming. Dat verzoek heeft de minister bij de beschikking van 14 oktober 2020 afgewezen. Daartegen heeft [appellant] op 22 oktober 2020 bezwaar gemaakt. Tot op heden heeft de minister niet op dat bezwaar beslist.
2.1. Op 14 december 2020 heeft [appellant] het Gerecht verzocht te bepalen dat hij de beslissing op bezwaar in Aruba mag afwachten. Bij uitspraak van 13 januari 2021 heeft het Gerecht dit verzoek afgewezen omdat [appellant] op 16 december 2020 uit de vreemdelingenbewaring is ontsnapt. Het Gerecht overwoog dat ervan uit moet worden gegaan dat hij geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming omdat hij met onbekende bestemming is vertrokken en zijn advocaat geen contact met hem onderhoudt.
2.2. Op 12 februari 2021 heeft [appellant] het Gerecht opnieuw verzocht om te bepalen dat hij de beslissing op bezwaar in Aruba mag afwachten. Bij uitspraak van 31 maart 2021 heeft het Gerecht dit verzoek afgewezen omdat [appellant] nog steeds spoorloos is en er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die nopen tot het oordeel dat [appellant] nu wel een spoedeisend belang heeft. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] het hoger beroep ingesteld.
2.3. [Appellant] betoogt dat het Gerecht niet heeft onderkend dat hij altijd contact heeft gehad met zijn advocaat en dat hij zijn beschermingsverzoek nooit heeft prijsgegeven. Zijn advocaat wist inderdaad niet waar hij feitelijk verbleef, maar zij hadden wel contact. Door zijn schorsingsverzoek niet inhoudelijk te behandelen, heeft het Gerecht hem ten onrechte een rechtsgang ontzegd.
2.4. De aangevallen uitspraak is een uitspraak van het Gerecht als bedoeld in artikel 54 van de Lar. Hiertegen staat, gelet op artikel 53a van de Lar, geen hoger beroep open bij het Hof. Voor doorbreking van een appèlverbod kan aanleiding bestaan als het Gerecht buiten het toepassingsgebied van de desbetreffende regeling is getreden, deze ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dan wel bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken (vgl. de uitspraak van het Hof van 17 januari 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:21). Daaraan worden hoge eisen gesteld.
2.5. Uit de zittingsaantekeningen van het Gerecht en de overwegingen in de aangevallen uitspraak blijkt dat de advocaat van [appellant] ter zitting van het Gerecht heeft kenbaar gemaakt niet te weten waar [appellant] verblijft maar wel telefonisch contact met hem te hebben. Ter zitting van het Hof heeft zij dit opnieuw bevestigd. Nu ook niet anderszins bekend was waar [appellant] verbleef heeft het Gerecht met juistheid overwogen dat [appellant] nog steeds spoorloos was en dat zijn advocaat niet wist waar hij verbleef. Het Gerecht heeft daar ten onrechte de conclusie aan verbonden dat [appellant] daarmee geen prijs meer stelde op de door hem verzochte bescherming en daarmee op het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Bij dat oordeel heeft het Gerecht immers ten onrechte geen betekenis toegekend aan de mededeling van de advocaat-gemachtigde dat [appellant] nog wel telefonisch contact met haar had en dat uit dit contact bleek dat hij nog wel prijs op bescherming stelde. Door die informatie niet bij zijn oordeel te betrekken heeft het Gerecht [appellant] een verdere beoordeling van zijn verzoek om voorlopige voorziening onthouden. Onder deze specifieke omstandigheden moet daarom worden geconcludeerd dat het Gerecht een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke behandeling van de zaak niet kan worden gesproken. Op grond daarvan ziet het Hof aanleiding om van het hoger beroep kennis te nemen, alhoewel de Lar daartoe geen grondslag biedt. Het betoog slaagt.
3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het Hof zal de zaak terugverwijzen naar het Gerecht ter behandeling en beslissing met inachtneming van deze uitspraak.
4. De minister moet de proceskosten van [appellant] in hoger beroep vergoeden. Het Hof stelt de proceskosten vast op een bedrag van Afl. 1.400,- (voor het indienen van een hogerberoepschrift en het verschijnen ter zitting).
5.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
verklaarthet hoger beroep
gegrond;
II.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 31 maart 2021 in zaak nr. AUA202100446;
III.
wijsthet geding
terugnaar het Gerecht in eerste aanleg van Aruba;
IV.
veroordeeltde minister van Justitie, Veiligheid en Integratie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Afl. 1.400,-, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand;
V.
gelastdat het Land Aruba aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht van Afl. 75,- vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2021.