ECLI:NL:OGHACMB:2021:403

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
AUA2021H00090 en AUA2021H00095
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie in hoger beroep inzake internationale bescherming en uitzetting

In deze zaak gaat het om hoger beroep van [appellant], verblijvend in Venezuela, tegen de uitspraken van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 17 maart 2021. De minister van Justitie, Veiligheid en Integratie had op 23 januari 2021 een verzoek van [appellant] om internationale bescherming afgewezen en op 24 januari 2021 de uitzetting bevolen, met een periode van niet toelating van 96 maanden. Tevens werd de inbewaringstelling van [appellant] bevolen ter verzekering van zijn uitzetting.

Tegen de uitspraken van het Gerecht heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft de zaken gevoegd behandeld op 21 oktober 2021. De minister was vertegenwoordigd door J.M. Harewood, terwijl [appellant] werd bijgestaan door mr. M.B. Boyce. Het Hof heeft overwogen dat er geen grond is voor doorbreking van het appelverbod, aangezien de aangevallen uitspraken geen aanleiding geven tot het oordeel dat de rechtercommissaris of het Gerecht buiten het toepassingsgebied van de desbetreffende regeling is getreden.

Het Hof heeft geconcludeerd dat het zich onbevoegd verklaart om van de hoger beroepen kennis te nemen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 24 november 2021, ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

AUA2021H00090 en AUA2021H00095
Datum uitspraak: 24 november 2021
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op de hoger beroepen van:
[appellant], verblijvend in Venezuela,
appellant,
tegen de uitspraken van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 17 maart 2021 in zaak nrs. AUA202100380 en AUA202100434 in de gedingen tussen:
appellant
en
de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie (hierna: de minister)

Procesverloop

Bij beschikking van 23 januari 2021 heeft de minister een verzoek van [appellant] om internationale bescherming afgewezen.
Bij beschikking van 24 januari 2021 heeft de minister de uitzetting van [appellant] bevolen en aan hem een periode van niet toelating opgelegd voor de duur van 96 maanden (hierna: het uitzettingsbevel).
Bij beschikking van diezelfde datum heeft de minister, ter verzekering van zijn uitzetting, de inbewaringstelling van [appellant] bevolen.
Bij uitspraak van 17 maart 2021 heeft de voorzitter van het Gerecht het verzoek van [appellant] tot het treffen van de voorlopige voorziening dat hij de beslissing op zijn bezwaar tegen het uitzettingsbevel in Aruba mag afwachten, afgewezen.
Bij uitspraak van 17 maart 2021 heeft de rechter-commissaris van het Gerecht het verzoek van [appellant] om opheffing van de inbewaringstelling afgewezen.
Tegen de uitspraken van 17 maart 2021 heeft [appellant] hoger beroepen ingesteld.
Het Hof heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 21 oktober 2021. [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.B. Boyce, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door J.M. Harewood, werkzaam bij Departamento di Integracion, Maneho y Admision di Stranhero, zijn verschenen.

Overwegingen

Artikel 16, derde lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: de Ltu) luidt:
"De betrokkene wordt binnen 73 uur voor een rechter-commissaris geleid die de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming toetst. Een bevel tot inbewaringstelling kan door de rechter-commissaris te allen tijde op verzoek van de betrokkene worden opgeheven."
Artikel 53a van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar) luidt:
"Tegen een uitspraak van het Gerecht inzake beroep tegen een bezwaarschrift staat hoger beroep open bij het Hof."
Artikel 54 van de Lar luidt:
"1. Indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, kan de indiener daarvan aan het Gerecht verzoeken de beschikking onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich mee zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering te dienen belang.
2. Ook kan op zijn verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid."
Op 17 maart 2019 heeft [appellant] de minister verzocht om internationale bescherming. Bij de beschikking van 13 januari 2021 heeft de minister, na een staande houding door het Korps Politie Aruba, de tijdelijke ophouding van [appellant] bevolen totdat op zijn beschermingsverzoek is beslist. Bij de beschikking van 23 januari 2021 heeft de minister het verzoek afgewezen, en bij de beschikking van 24 januari 2021 heeft de minister de uitzetting van [appellant] bevolen, hem een periode van niet toelating opgelegd voor de duur van 96 maanden, en bevolen dat hij in bewaring wordt gesteld ter verzekering van zijn uitzetting.
2.1.
Het verzoek van [appellant] van 17 februari 2021 tot opheffing van de inbewaringstelling heeft de rechter-commissaris afgewezen. Daartoe is overwogen dat er sinds de vorige toetsing op 26 januari 2021 nog maar korte tijd is verstreken en dat er niet is gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden die in de weg staan aan de rechtmatigheid van de bewaring. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
2.2.
Daarnaast heeft [appellant] op 17 februari 2021 de voorzitter van het Gerecht verzocht te bepalen dat hij de beslissing op zijn bezwaar tegen het uitzettingsbevel in Aruba mag afwachten. Het Gerecht heeft dat verzoek afgewezen omdat het uitzettingsbevel niet onrechtmatig is te achten. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] ook hoger beroep ingesteld.
2.3. [
[appellant] betoogt dat er in beide zaken grond is voor doorbreking van het appèlverbod. Volgens hem is het verzoek om opheffing van de inbewaringstelling ten onrechte afgewezen. Het Gerecht heeft niet onderkend dat er stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat hij onrechtmatig is staande gehouden. Het Gerecht heeft dan ook ten onrechte overwogen dat er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn gebleken die in de weg staan aan de rechtmatigheid van de inbewaringstelling.
2.4.
De aangevallen uitspraken zijn uitspraken als bedoeld in artikel 16, derde lid, van de Ltu en artikel 54 van de Lar. Hiertegen staat, gelet op artikel 53a van de Lar, geen hoger beroep open bij het Hof. Voor doorbreking van een appèlverbod kan aanleiding bestaan als de rechtercommissaris of het Gerecht buiten het toepassingsgebied van de desbetreffende regeling is getreden, deze ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dan wel bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken (vgl. de uitspraak van het Hof van 17 januari 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:21). Hetgeen [appellant] tegen de aangevallen uitspraken heeft aangevoerd, biedt geen grond voor het oordeel dat daarvan sprake is. In essentie bestrijdt hij het rechtmatigheidsoordeel van de rechtercommissaris over de inbewaringstelling en het rechtmatigheidsoordeel van de voorzitter van het Gerecht over het uitzettingsbevel, en in dat verband hun waardering van de feiten en omstandigheden. Niet is gebleken dat in de aangevallen uitspraken de stukken over de gestelde onrechtmatige staande houding niet zijn betrokken. Dat [appellant] het niet eens is met de gegeven rechtmatigheidsoordelen maakt niet dat er om die reden geen sprake is geweest van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaken. De betogen slagen niet.
3. Het Hof is onbevoegd om van de hoger beroepen kennis te nemen.
4. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
5.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

verklaart zich onbevoegd om van de hoger beroepen kennis te nemen.

Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2021.