Uitspraak
Procesverloop
Overwegingen
Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze landsverordening wordt verstaan onder:
[...]
werkgever: de werkgever, bedoeld in artikel 1613a van het Burgerlijk Wetboek;
werknemer: de arbeider, bedoeld in artikel 1613a van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van een persoon werkzaam bij een publiekrechtelijk lichaam alsmede een beambte of leerkracht bij het gesubsidieerd bijzonder onderwijs;
[...]
Artikel 3, eerste lid, luidt, voor zover hier van belang:
"1. De werknemer wiens dienstbetrekking eindigt, anders dan door zijn schuld of ten gevolge van een aan hem toe te rekenen omstandigheid, wordt door de werkgever een eenmalige uitkering, gebaseerd op het laatstgenoten loon, toegekend [...]"
Artikel 4, eerste lid, luidt, voor zover hier van belang:"1. Indien geen of geen tijdige betaling geschied van de cessantia-uitkering ten laste van een werkgever, die in staat van faillissement is verklaard of aan wie surséance van betaling is verleend, kan de werknemer jegens de Bank aanspraak maken op de cessantia-uitkering [...]"
Artikel 7A:1613a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) luidt:
"De arbeidsovereenkomst is de overeenkomst, waarbij de ene partij, de arbeider, zich verbindt, in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon, gedurende zekere tijd arbeid te verrichten."
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet gebleken van enig concreet werkgeversgezag in de richting van [appellant]. Hij is 34 jaar werkzaam geweest bij KTC en was gedurende tien jaar met twee anderen, onder wie zijn broer, statutair directeur. Aldus werd de zeggenschap binnen KTC in die jaren overheerst door de familierelatie. Met de enkele omstandigheid dat [appellant] in 2003 zijn positie als statutair directeur heeft opgegeven, is niet aannemelijk gemaakt dat de organisatiestructuur en de daarbij behorende zeggenschap binnen KTC sindsdien zodanig is veranderd dat daarmee een gezagsverhouding is ontstaan tussen [appellant] en de twee andere statutair directeuren. De verklaring van de voormalig leidinggevende van de personeelsafdeling is van onvoldoende gewicht om op grond daarvan tot een andere conclusie te komen. Een zodanige verandering blijkt ook niet uit zijn feitelijke werkzaamheden als procuratiehouder waarin hij zich bezighield met sales en analyses over hoe het eraan toegaat in het bedrijf. Ook blijkt dat niet uit zijn salaris, dat gelijk is aan dat van de andere statutaire directeuren. Dat hij geen autokostenvergoeding krijgt, waarvan de reden overigens niet bekend is, doet daaraan niet af. Verder is de functie van [appellant] blijkens de loonverzamelstaat over het jaar 2016 "directeur". Als zodanig is hij ook vermeld op het, door hem als werkgever ingediende, verzoek om toestemming tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst van 21 werknemers van KTC. Gelet op al deze omstandigheden heeft de SVB zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een gezagsverhouding en dat [appellant] vanwege het ontbreken van een gezagsverhouding niet als werknemer in de zin van Clv kan worden aangemerkt. Dit betoog slaagt niet.