In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, wonend in Aruba, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 2 maart 2020, waarin zijn verzoek om de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie te verplichten een eerdere uitspraak na te komen, niet-ontvankelijk was verklaard. Het verzoek van de appellant was gebaseerd op artikel 53 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).
Het Hof heeft vastgesteld dat tegen de uitspraak van het Gerecht, waartegen het hoger beroep zich richt, geen hoger beroep openstaat. Dit is in lijn met eerdere uitspraken van het Hof, waarin is overwogen dat een hoger beroep tegen een dergelijke uitspraak niet mogelijk is, tenzij er sprake is van een ernstige schending van de procesorde of fundamentele rechtsbeginselen. De argumenten van de appellant boden geen grond voor het oordeel dat in dit geval een dergelijke situatie zich voordeed.
Daarom heeft het Hof zich onbevoegd verklaard om van het hoger beroep kennis te nemen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door de voorzitter mr. E.A. Saleh en de leden mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.Th. Drop, in aanwezigheid van griffier mr. D. Meyer-de Beer.