In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een verzoek van appellante om een vergunning tot tijdelijk verblijf als inwonende dienstbode, welke door de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie was afgewezen. Appellante had hiertegen bezwaar aangetekend en een verzoekschrift tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Het Gerecht in eerste aanleg van Aruba had dit verzoek op 27 mei 2020 afgewezen, waarna appellante hoger beroep instelde.
Het Hof heeft vastgesteld dat geen van de partijen gebruik heeft gemaakt van het recht om ter zitting te worden gehoord, waarna het Hof het onderzoek heeft gesloten. Het Hof overweegt dat de uitspraak van het Gerecht betreft een verzoek als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Eerder heeft het Hof geoordeeld dat tegen dergelijke uitspraken geen hoger beroep openstaat, tenzij er sprake is van ernstige schendingen van de procesorde of fundamentele rechtsbeginselen. Appellante heeft echter geen gronden aangevoerd die deze situatie rechtvaardigen.
Daarom verklaart het Hof zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E.A. Saleh als voorzitter en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.Th. Drop als leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Meyer-de Beer als griffier.