In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, die op 20 mei 2019 een verzoek om een voorlopige voorziening had afgewezen. De appellante had eerder, op 3 februari 2017, een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel gezinshereniging, welke door de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie was afgewezen. Na het indienen van een bezwaarschrift op 10 maart 2017, diende appellante op 24 april 2019 een verzoekschrift in voor een voorlopige voorziening. Het Gerecht had dit verzoek afgewezen, waarop appellante hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 13 november 2019, waar zowel de appellante als de minister vertegenwoordigd waren, werd de zaak behandeld. Het Hof overwoog dat tegen de uitspraak van het Gerecht, die betrekking had op een verzoek als bedoeld in artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar), geen hoger beroep openstaat. Het Hof concludeerde dat er geen grond was voor doorbreking van het appelverbod, omdat de appellante niet tijdig beroep had ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaarschrift. Dit betekende dat de beslissing van het Gerecht in rechte onaantastbaar was geworden.
Het Hof verklaarde zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen en wees de verzoeken van appellante af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor appellanten om tijdig gebruik te maken van hun rechtsmiddelen en de gevolgen van het niet tijdig indienen van beroep. De minister blijft echter verplicht om een beslissing te nemen op het bezwaarschrift van appellante, ondanks de uitspraak van het Hof.