ECLI:NL:OGHACMB:2021:322

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
AUA2018H00150
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake geestelijke stoornis en wilsonbekwaamheid in relatie tot onroerende zaak overdracht

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door Stella Maria Rasmiyn Giel, in haar hoedanigheid als curator van [curandus]. De zaak betreft de vraag of [curandus] ten tijde van de overdracht van haar onroerende zaak aan haar dochter [geïntimeerde] op 30 november 2015 geestelijk bekwaam was. De curator stelde dat er sprake was van een geestelijke stoornis die leidde tot wilsonbekwaamheid, en dat de overeenkomst daarom ongeldig zou zijn. Het Hof heeft in zijn tussenvonnis van 9 juni 2020 de curator toegelaten tot het bewijs van deze geestelijke stoornis. Na getuigenverhoren en een contra-enquête concludeerde het Hof dat de curator niet in het bewijs was geslaagd. De verklaringen van getuigen, waaronder de kleinzoon van [curandus], wezen erop dat zij in staat was om zelfstandig beslissingen te nemen en dat de overdracht van de onroerende zaak niet als ingrijpend werd ervaren. Het Hof oordeelde dat de overeenkomst en de overdracht geldig waren, en bevestigde het bestreden vonnis, waarbij de kosten van het hoger beroep werden gecompenseerd.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021 Vonnis no.:
Registratienummers: AUA201700435 – AUA2018H00150
Uitspraak: 31 augustus 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
Stella Maria RASMIJN GIEL q.q.,
in haar hoedanigheid van curator van
[curandus],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk eiseres,
thans appellante,
gemachtigde: mr. R.L.F. Dijkhoff,
tegen
[GEINTIMEERDE]
wonende in Aruba,
oorspronkelijk gedaagde,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. B.M. de Sousa.
De partijen worden hierna “de curator”, “[curandus]” en “[geïntimeerde]” genoemd.

1.Het verder verloop van de procedure

1.1.
Het Hof verwijst voor het verloop tot dan toe naar zijn tussenvonnis van 9 juni 2020.
1.2.
Op 25 augustus 2020 heeft de curator een akte uitlating overname procedure curator genomen.
1.3.
Op 21 september 2020 hebben getuigenverhoren plaatsgevonden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.
1.4.
Op 21 mei 2021 hebben in contra-enquête getuigenverhoren plaatsgevonden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.
1.5.
Op 8 juni 2021 hebben partijen een conclusie na enquête genomen.
1.6.
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis is de curator toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden dat ten tijde van de koopovereenkomst sprake was van een stoornis van [curandus] geestvermogens.
2.2.
In dit bewijs is de curator niet geslaagd.
2.3.
Het gaat hier om de tijd vóór de ondercuratelestelling van [curandus]. Dat zij ten tijde van de transactie waarbij haar onroerende zaak aan haar dochter [geïntimeerde] werd overgedragen, te weten 30 november 2015, vergeetachtig was en af en toe domme dingen deed, zoals de door de curator voorgebrachte getuigen hebben verklaard, maakt niet zonder meer dat ten aanzien van de onderhavige transactie (obligatoire en zakelijke overeenkomst) haar “geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord” als bedoeld in artikel 3:34 lid 1, eerste zin, BW. Hetzelfde geldt indien op 30 november 2015 al sprake zou zijn van een “early stage of dementia, probably Alzheimer’s (familiar)”, zoals de diagnose van een medisch specialist op 6 februari 2016 luidde. De huisarts van [curandus] achtte haar op 10 juni 2015 “in staat .. zelfstandig beslissingen te nemen”.
2.4.
Het Hof is gesterkt in zijn overtuiging dat het bewijs niet geleverd is door de verklaring in contra-enquête van getuige [naam], de kleinzoon van [curandus] die bij haar in huis woonde. Deze verklaring hield onder meer in:
Op de vraag of ik mij kan herinneren hoe het gedrag/geestestoestand van mijn oma was ten tijde van het ondertekenen van de akte (november 2015) antwoord ik ze was nog steeds in staat, ze was nog goed in haar hoofd en vergat nog niet zo veel. In die tijd nog niet. Ze begreep toen nog alles, ik woonde in huis met haar. Ik weet bijna alles. Wij woonde samen. In die tijd was ze goed in haar hoofd, ze maakte nog medicijnen van verschillende planten. Ik hielp haar om deze te verkopen. Ik hielp haar heen en weer te rijden en planten te zoeken. Ze kon alles doen. Ik werkte voor haar in de tuin.
Ik hielp haar bij de verkoop, maar ze deed het ook zelf. Ze maakte heel veel medicijnen en er was veel vraag naar. Voor verschillende ziekten maakte ze medicijnen. Ze gebruikte zelf ook die medicijnen. Wij allemaal gebruikten deze kruiden.
2.5.
Ook verklaarde deze getuige dat [curandus] al negen jaar eerder, in 2006, een testament had gemaakt waarbij zij haar onroerende zaak naliet aan dochter [geïntimeerde] omdat deze zou achterstaan bij haar broers en zusters en bij haar op het terrein woonde. In zoverre zag [curandus] kennelijk de overdracht niet als zeer ingrijpend maar als een vooruitlopen op de werking van het testament.
Op uw vraag over november 2015 dat mijn oma en mijn moeder naar de notaris zijn gegaan antwoord ik dat ik dat nog weet en ze gingen samen naar de notaris. Tegen mij heeft ze er toen niets over gezegd. Het was allemaal al getekend in 2006 en waarom het in 2015 nog over moest, weet ik niet. Dat was een testament in 2006. Ik weet wat er in het testament staat, dat heb ik helemaal gelezen. Mijn moeder kreeg in het testament het huis al toebedeeld.
U zegt mij dat in 2006 het testament zegt dat mijn moeder het huis zou krijgen en in 2015 ze weer naar de notaris zijn gegaan om het huis over te zetten op naam van mijn moeder. Hier weet ik alles van. Ik heb hier van gehoord van mijn moeder en van mijn oma. Ze zei dat alles is overgeschreven naar mijn moeder en wanneer ze overlijdt dat het niet uit maakt als de andere broers en zusters van mijn moeder erachter zouden komen.
Ik vind het niet vreemd dat mijn oma dat aan 1 kind geeft. De ene tante heeft al meerdere huizen met een bejaardenhuis. De andere was al getrouwd en had al een huis en die wilde niets. De volgende die bij [adres] woont, die hoeft niets. Mijn moeder woont op de grond van mijn oma. En daarom heeft ze het op de naam van mijn moeder overgeschreven. Ze zei dat de andere al alles hadden.
2.6.
Volgens de getuige was [curandus] zo verstandig om de transactie geheim te willen houden voor haar andere kinderen, teneinde moeilijkheden te vermijden. In een ruzie heeft echter dochter [geïntimeerde] het geheim verklapt, met de gevolgen van dien.
2.7.
De verklaring van deze getuige is bevestigd door die van zijn broer, eveneens getuige in contra-enquête, [naam broer].
2.8.
Nu het bewijs van geestelijke stoornis en als gevolg daarvan wilsonbekwaamheid niet geleverd is, zijn de overeenkomst en de overdacht van 30 november 2015 geldig. De vordering van de curator moet worden afgewezen, zodat het bestreden vonnis kan worden bevestigd, zij het op andere gronden.
2.9.
In verband met de familierelatie tussen partijen worden de kosten van het hoger beroep gecompenseerd.
B E S L I S S I N G
Het Hof bevestigt het bestreden vonnis en compenseert de kosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, A.J.J. van Rijen en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 31 augustus 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.