ECLI:NL:OGHACMB:2021:236

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
CUR2018H00042
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens wanprestatie in civiele rechtszaak

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een vordering tot schadevergoeding wegens wanprestatie. De eiseres, Julianadorp Corporation N.V., is in hoger beroep gegaan tegen een eerdere uitspraak. De zaak betreft schade die is geleden door de geïntimeerden, die woningen hebben verkocht met gebreken aan de dakconstructie, veroorzaakt door de tekortkomingen van Julianadorp. Het Hof heeft in een tussenvonnis van 15 september 2020 de partijen toegelaten bewijs te leveren van de geleden schade. Tijdens de getuigenverhoren zijn verschillende getuigen gehoord die de schade hebben ingeschat. Het Hof heeft vastgesteld dat de dakconstructie gebrekkig was en dat dit heeft geleid tot waardevermindering van de woningen. Julianadorp werd aansprakelijk gesteld voor de schade. Het Hof heeft de schade van de verschillende geïntimeerden begroot op bedragen variërend van NAf 40.000,00 tot NAf 50.000,00, afhankelijk van de specifieke omstandigheden van hun gevallen. De vordering van Julianadorp om de schade te vergoeden werd toegewezen, maar het Hof hield rekening met de omstandigheden van de huizenmarkt en de verkoopprijzen. Het vonnis van de eerste aanleg werd vernietigd en Julianadorp werd veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van schade.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021 Vonnis no.:
Registratienummers: AR 67927/2014- CUR201400495 – CUR2018H00042
Uitspraak: 16 maart 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
JULIANADORP CORPORATION N.V.,
gevestigd in Curaçao,
hierna te noemen: Julianadorp,
oorspronkelijk gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaringszaak,
thans appellante in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak,
gemachtigde: mr. H.W. Braam,
tegen
1.[
GEȈNTIMEERDE 1],
wonende in Curaçao,

2. Stichting STICHTING PARTICULIER FONDS LENDAN,

gevestigd in Curaçao,
3.[
GEȈNTIMEERDE 3],
wonende in Curaçao,
oorspronkelijk eisers in de hoofdzaak,
thans geïntimeerden in de hoofdzaak,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden] c.s. en
afzonderlijk [geïntimeerde 1] , Lendan en [geïntimeerde 3] ,
gemachtigde: mr. L.F. Herben,
en tegen
[
GEȈNTIMEERDE 4],
oorspronkelijk gedaagde in de vrijwaringszaak,
thans geïntimeerde in de vrijwaringszaak,
hierna te noemen: [geïntimeerde 4] ,
gemachtigde: mr. J.A.M. Burgers.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Het Hof heeft bij tussenvonnis van 15 september 2020: i) [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] toegelaten bewijs te leveren dat zij schade hebben geleden alsmede van de omvang van de schade; ii) Lendan toegelaten bewijs te leveren van de omvang van de schade en iii) Julianadorp toegelaten tegenbewijs te leveren van de voorshands aangenomen finale kwijting.
1.2
Bij e-mailbericht van mr. Herben van 20 november 2020 heeft hij – met het oog op het getuigenverhoren – op voorhand enkele producties toegestuurd, waaronder een schriftelijke verklaring van de heer Saladin. Op 23 november 2020 heeft mr. Herben een e-mailbericht gestuurd met een verklaring van de heer Geert Bijlstra van Taxateur Landmark. Op 9 december 2020 heeft mr. Braam bij e-mailbericht een schriftelijke verklaring [getuige 2], directeur van Island Art Construction plus bijlagen toegestuurd.
1.3
Op 23 november 2020 heeft ten overstaan van de rechter-commissaris een getuigenverhoor plaatsgevonden, waarbij de getuige [getuige 1] is gehoord. Op 24 november 2020 heeft een voortzetting van het getuigenverhoor plaatsgevonden, waarbij Geert Cornelis Bijlstra is gehoord. Op 9 december 2020 heeft de contra-enquête plaatsgevonden, waarbij [getuige 2] is gehoord. Vervolgens is de enquête gesloten en is de zaak verwezen naar de rol van 9 februari 2021 voor conclusie na enquête. Bij e-mailbericht van 11 januari 2021 heeft mr. Herben producties toegezonden in vervolg op de enquête. Ter rolle van 9 februari 2021 hebben beide partijen een conclusie na enquête genomen.
1.4
Vervolgens is datum vonnis bepaald op heden.

2.De beoordeling in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak

2.1
Het Hof heeft bij voornoemd tussenvonnis het volgende overwogen:
“3.6 Grief 4 heeft betrekking op de door [geïntimeerden] c.s. gestelde schade. Julianadorp stelt dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] inmiddels hun woning hebben verkocht en dat ze daarom geen schade hebben geleden door de beweerdelijke tekortkomingen. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] stellen dat zij hun woningen voor veel minder dan wel onder minder gunstiger voorwaarden hebben kunnen verkopen. Het Hof zal – gelet op het bewijsaanbod dat zij hebben gedaan – [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] toelaten bewijs te leveren van hun stelling dat zij schade hebben geleden. Dat Lendan schade heeft geleden staat wel vast. De rapportage en offertes van Duradak zijn, gelet op de betwisting van Julianadorp, als bewijs van de omvang van de schade niet afdoende, mede gelet op het feit dat het een eenzijdig in opdracht van [geïntimeerden] c.s. opgemaakt schaderapport betreft en Julianadorp daar slechts achteraf op heeft kunnen reageren. Het Hof zal [geïntimeerden] c.s. (alle drie) toelaten bewijs te leveren van de omvang van de schade.
3.7
In de vrijwaringszaak (grief 5) heeft Julianadorp betoogd dat het Gerecht ten onrechte haar vordering heeft afgewezen in verband met het feit dat Julianadorp de waarheidsplicht en de eisen van een goede procesorde heeft geschonden door geen melding te maken van een andere procedure die tussen Julianadorp en [geïntimeerde 4] liep. De vraag die in de vrijwaringszaak aan de orde is of [geïntimeerde 4] door de vaststellingsovereenkomst van 26 januari 2009 ter zake van het project [projectnaam] finale kwijting is verleend. Gelet op de bewoordingen “finale kwijting”, het feit dat partijen over wensten te gaan tot beslechting van hun geschil inzake het project en dat zij tot finale afwikkeling wensten over te gaan, is het Hof voorshands van oordeel dat er sprake is van finale kwijting en dat de vordering om die reden dient te worden afgewezen. Julianadorp zal evenwel in de gelegenheid worden gesteld om tegenbewijs te leveren.”
2.2
Mr. Burgers is bij het getuigenverhoor van 23 november 2021 verschenen en heeft meegedeeld dat er in vrijwaring geen getuigen worden opgeroepen, nadat mr. Braam heeft aangegeven dat hij afziet van het horen van getuigen in het kader van het leveren van tegenbewijs in de vrijwaringszaak.
2.3
Hiermee is de vrijwaringszaak afgedaan. Doordat Julianadorp heeft afgezien van het leveren van tegenbewijs is het voorshands rechterlijk (feitelijk) vermoeden dat sprake is van finale kwijting komen vast te staan. Grief 5 faalt mitsdien.
2.4 [
Getuige 1] heeft, voor zover van belang, als volgt verklaard. De schriftelijke verklaring van 26 september 2020 zou [Getuige 1] ook onder ede hebben afgelegd, met dien verstande dat hij in 2020 niet nogmaals langs is gegaan om de betreffende huizen te inspecteren. De huizen heeft hij geïnspecteerd in 2012. Tijdens dat onderzoek is hij er een aantal keren geweest. In voornoemde schriftelijke verklaring heeft [getuige 1] geschreven dat hij een aannemingsbedrijf heeft, genaamd Duradak Roofing Co N.V. [getuige 1] heeft op verzoek van [geïntimeerde 1] op 2 september 2012 zijn bevindingen gerapporteerd met betrekking tot hun woning [adres 1]. Kort daarna heeft hij ook de woningen van Lendan en [geïntimeerde 3] onderzocht. Het zijn exact dezelfde woningen. De woningen hebben fouten in de dakconstructie en hebben inferieure dakpannen. Het gehele dak zou moeten worden vervangen om lekkage via de kapotte dakpannen te voorkomen. Andere definitieve oplossingen of goedkopere zijn er niet. Er moeten hiervoor aanzienlijk kosten worden gemaakt omdat de daken vervangen moeten worden. [getuige 1] verklaart dat de schade minimaal gelijk is aan zijn offerte van 2012 om het dak geheel te herstellen.
2.5
Bijlstra heeft, voor zover van belang, als volgt verklaard. Hij heeft een schriftelijke verklaring van 23 november 2020 afgelegd en deze verklaring zou hij ook onder ede willen afleggen. Bijlstra heeft bij een aannemer geïnformeerd naar de kosten om het dak te vervangen. Volgens Bijlstra is het lastig om te zeggen wat het waardedrukkende effect is van de lekkende dakpannen, maar duidelijk is wel dat dit invloed heeft op de verkoopprijs van de woning. De lekkage bij de oversteek van de [adres 2] was duidelijk zichtbaar. Wat opviel was dat de dakpannen relatief dun waren. In voornoemde schriftelijke verklaring staat dat hij tijdens de opname van [adres 2] op 9 november 2020 sporen van lekkage heeft vastgesteld. De oorzaak van de lekkage is zeer waarschijnlijk terug te leiden naar de relatief dunne (Spaanse) dakpannen. Deze dakpannen kunnen vrij eenvoudig breken en daardoor lekkages veroorzaken. Bijlstra schat dat de vervanging van het dak aan [adres 2] in zijn geheel ongeveer ANG 75.000,00 excl. OB zal gaan bedragen. In hoeverre dit bedrag in zijn geheel als waardevermindering aangemerkt kan worden valt te bezien omdat het vernieuwen van de kapconstructie tot op zekere hoogte ook weer een toegevoegde waarde zal hebben voor de woning.
2.6 [
Getuige 2] heeft voorafgaand aan het getuigenverhoor een schriftelijke verklaring van 9 december 2020 afgelegd. In deze verklaring staat dat [getuige 2] de kosten heeft begroot om de daken van de woningen te slopen en opnieuw aan te leggen. De kosten van [adres] bedragen NAf 25.219,37, van [adres 1] NAf 24,305,60 en die van [adres 2] en [adres 3] NAf 31.698,14. Deze bedragen zijn loon en materialen. De schriftelijke verklaring van 9 december 2020 zou hij ook onder ede hebben afgelegd. [getuige 2] is gespecialiseerd in het repareren van daken. De daken kunnen gedeeltelijk worden gerepareerd. [getuige 2] heeft de daken ongeveer drie weken geleden geïnspecteerd. Hij heeft toen een noodoplossing toegepast op de daken. De offerte van 16 november 2020 gaat over een gedeeltelijke vernieuwing (post drie en vier), omdat het hele houtwerk niet vervangen hoeft te worden. Op deze manier een dak repareren is een deugdelijke constructie. Het is niet nodig om alle sporen te gaan vervangen. Als alle sporen vervangen zouden worden, dan moet je het hele dak slopen en opnieuw de dakconstructie opbouwen.
[geïntimeerde 1]
2.7
Primair heeft Julianadorp gesteld dat [geïntimeerde 1] geen schade heeft geleden omdat hij zijn woning inmiddels heeft verkocht. [geïntimeerde 1] heeft volgens Julianadorp niet bewezen dat zijn woning door de lekkages voor minder is verkocht dan het bedrag waarvoor [geïntimeerde 1] het destijds heeft gekocht. Subsidiair, mocht het Hof oordelen dat door de pretense tekortkomingen (de lekkages) [geïntimeerde 1] zijn woning voor minder dan wel minder gunstige voorwaarden heeft verkocht, dan stelt Julianadorp zich op het standpunt dat de schade begroot dient te worden op een bedrag van NAf 30.000,00. De woning stond oorspronkelijk in de verkoop voor een bedrag van NAf 546.000,00, dus voor een koopsom die aanmerkelijk hoger ligt dan waarvoor [geïntimeerde 1] destijds de woning heeft gekocht. De woning is inmiddels verkocht voor een bedrag van NAf 425.000,00 minus NAf 30.000,00 ter zake van “clausule dakreparatie”. Die NAf 30.000,00 waren de geschatte kosten van herstel van het dak van de woning. Dat de prijs waarvoor de woning is verkocht relatief laag is, is niet vanwege de lekkages (daarvoor was een bedrag van NAf 30.000,00 gereserveerd), maar is een gevolg van de huizenmarkt en het gebrek aan interesse van potentiële kopers in de woning, aldus Julianadorp.
2.8 [
geïntimeerde 1] heeft daartegen ingebracht dat hij het huis heeft verkocht voor een bedrag van NAf 395.000,00 (425.000,00 minus 30.000,00, een overeengekomen korting in verband met de geschatte kosten van herstel), terwijl hij de woning heeft gekocht voor een bedrag van NAf 515.000,00 en met de aanbouw van de serre en terrasuitbreiding kwam dit uit op een bedrag van NAf 540.000,00. De verbouwing achterwege gelaten, schat [geïntimeerde 1] de schade in op een bedrag van NAf 120.000,00. [geïntimeerde 1] stelt dat volgens Bijlstra de waarde van de woning nagenoeg onveranderd zou zijn gebleven. De inschattingen van Bijlstra en [getuige 1] zijn doorslaggevend: voor structureel herstel is vervanging van het gehele dak nodig, aldus [geïntimeerde 1] .
2.9
Het Hof oordeelt als volgt. Uit de getuigenverklaringen – in onderling samenhang bezien – blijkt dat er sprake is van lekkages, die veroorzaakt worden door de dakconstructie. Dit moet worden gezien als een tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst (artikel 6:74 BW). Julianadorp is aansprakelijk voor de daardoor veroorzaakte schade. Het primaire standpunt van Julianadorp met betrekking tot [geïntimeerde 1] faalt. Voor de schadeberekening moet gekeken worden naar de (hypothetische) situatie waarbij er geen lekkages waren en de werkelijke situatie met lekkages. Aannemelijk is dat het feit dat de woning behept was met inferieure dakpannen en een niet deugdelijke dakconstructie (met lekkages tot gevolg) een waardedrukkend effect heeft. Dat er geen schade is doordat [geïntimeerde 1] de woning heeft verkocht is daarom onjuist.
2.1
Wat betreft het subsidiaire betoog van Julianadorp geldt het volgende. Bij de beantwoording van de vraag naar het bestaan en de omvang van gevorderde schade, alsmede die naar het causaal verband tussen die schade en het schadeveroorzakende feit, gelden in beginsel de gewone bewijsregels (vgl. HR 27 november 2009, ECLI:NL:HR 2009:BH2162, NJ 2014/201, World Online). Daarmee is het dus in eerste instantie aan [geïntimeerde 1] om feiten en omstandigheden te stellen die het oordeel kunnen dragen dat hij de gestelde schade heeft geleden. Dit laat onverlet dat de rechter op grond van artikel 6:97 BW bevoegd (en gehouden) is de schade te begroten op de wijze die het meest in overeenstemming is met de aard daarvan en deze te schatten indien de omvang daarvan niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Uitgangspunt daarbij is dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand dient te worden gebracht waarin hij had verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis niet had plaatsgevonden. Aan de hand van deze uitgangspunten zal het Hof de schade van [geïntimeerde 1] beoordelen. Daarbij heeft te gelden dat bij het vervangen van de huidige dakconstructie door een geheel nieuwe sprake kan zijn van een correctie voor “oud voor nieuw”, hetgeen dus meegenomen dient te worden in de schadeberekening. Bij de voordeelstoerekening van artikel 6:100 BW gaat het erom dat genoten voordelen, voor zover dat redelijk is, mede in aanmerking behoren te worden genomen bij de vaststelling van de te vergoeden schade. Daarvoor is allereerst vereist dat tussen de normschending en de voordelen een condicio sine qua non-verband bestaat, in die zin dat in de omstandigheden van het geval sprake is van een voordeel dat zonder de normschending niet zou zijn opgekomen. Voorts dient het met inachtneming van de in artikel 6:98 BW besloten maatstaf redelijk te zijn dat die voordelen in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de te vergoeden schade (vgl. HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1483, NJ 2017/262) Indien toerekening van een voordeel op verschillende schadeposten denkbaar is, staat ter beoordeling van de rechter in hoeverre het redelijk is het voordeel op een bepaalde schadepost in mindering te doen strekken (vgl. HR 17 december 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC5837, NJ 1977/351 en HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:164, NJ 2017/146).
2.11
Gelet op de getuigenverklaringen van Bijlstra en [getuige 1], de in het geding gebrachte foto’s en het feit dat de dakpannen van inferieure kwaliteit waren en de dakconstructie niet goed was, acht het Hof voldoende onderbouwd dat het dak in zijn geheel moet worden vervangen. Het Hof gaat derhalve niet mee in de verklaring van getuige [getuige 2] dat dit niet nodig zou zijn. Het Hof acht het evenmin redelijk om de door [geïntimeerde 1] en zijn koper van de woning geschatte schade als uitgangspunt te nemen, zoals Julianadorp subsidiair betoogt. Dat [geïntimeerde 1] en zijn koper een schatting van de kosten van herstel van het dak hebben gemaakt betekent niet dat dat ook de daadwerkelijk schade is die [geïntimeerde 1] heeft geleden. Het gaat er immers om, zoals hiervoor is overwogen, de hypothetische situatie te vergelijken met de werkelijke schade. Het Hof gaat echter niet mee in de stelling van [geïntimeerde 1] dat de schade geschat moet worden op een bedrag van NAf 120.000,00 omdat ook factoren zoals de positie van de huizenmarkt op moment van verkoop invloed hebben op de koopprijs, mede in aanmerking genomen dat niet in geschil is dat de woning geruime tijd in de verkoop heeft gestaan. [geïntimeerde 1] heeft niet onderbouwd dat dit te maken had met de (inferieure) kwaliteit van het dak. Dat de woning met verlies is verkocht kan derhalve niet in zijn geheel worden toegerekend aan de tekortkoming van Julianadorp. [getuige 1] schat de schade van [geïntimeerde 1] in op een bedrag van NAf 50.591,65 (zie de brief van 19 februari 2013, prod. 4 bij inleidend verzoekschrift). In zijn getuigenverklaring verwijst hij naar zijn offerte uit 2012. Naar het Hof begrijpt bedoelt [getuige 1] deze offerte. [geïntimeerde 1] heeft gesteld dat een deugdelijk en adequaat herstel van het dak volgens [getuige 1] (Duradak) en ook Bijlstra circa NAf 50.000,00 kost. Het Hof sluit zich daarbij aan. Het Hof begroot derhalve de schade van [geïntimeerde 1] op een bedrag van NAf 50.000,00. Nu [geïntimeerde 1] zijn woning heeft verkocht en hijzelf niet meer kan profiteren van het voordeel van een geheel nieuw dak, zal geen rekening worden gehouden met voordeelstoerekening. Het Hof zal dit schadebedrag niet vermeerderen met de omzetbelasting, nu dit in prima en in hoger beroep niet is gevorderd en ook uit de offertes niet blijkt dat de schade dient te worden vermeerderd met omzetbelasting. De gevorderde wettelijke rente is eveneens toewijsbaar zoals gevorderd, dus vanaf het moment waarop de schade is geleden.
[geïntimeerde 3]
2.12
Wat betreft [geïntimeerde 3] betoogt Julianadorp dat hij geen akte koop en levering van de woning heeft overgelegd, zodat niet duidelijk is voor welk bedrag de woning is verkocht. Maar volgens Julianadorp is aannemelijk dat de woning voor een hogere prijs is verkocht dan waarvoor [geïntimeerde 3] de woning heeft gekocht. Julianadorp refereert aan een mail van 27 september 2020 van [geïntimeerde 3] aan zijn gemachtigde dat Industrial Roof Solutions een offerte van NAf 12.000,00 heeft uitgebracht voor het waterdicht maken van de pannen door middel van roofcoating en dat hij hiermee heeft ingestemd. [geïntimeerde 3] heeft niet aan zijn stelplicht voldaan en daarom dient de vordering jegens hem integraal te worden afgewezen, aldus Julianadorp.
2.13 [
geïntimeerde 3] stelt dat hij (eveneens) het huis met verlies heeft moeten verkopen, te weten een bedrag van NAf 50.000,00, dat hij werkzaamheden heeft laten verrichten om het lekken van het dak te verhelpen, waarbij hij NAf 1.174,39 en NAf 17.432 aan kosten heeft gemaakt. Dit waren volgens [geïntimeerde 3] echter lapmiddelen omdat de kosten voor een definitief herstel aanzienlijk hoger waren, daarbij verwijzend naar de offerte van Duradak/Saladin. Verder verwijst [geïntimeerde 3] naar de stellingen van [geïntimeerde 1] wat betreft de omvang van de schade.
2.14
Het Hof volgt [geïntimeerde 3] in zijn stelling dat [geïntimeerde 3] niet genoegen hoeft te nemen met “lapmiddelen” en ook voor [geïntimeerde 3] geldt dat de schade zal worden begroot aan de hand van de begrote kosten van vervanging van het gehele dak. [Getuige 1] heeft de schade van [geïntimeerde 3] geschat op een bedrag van NAf 55.300,00 (zie brief van 21 februari 2013, prod. 6 inleidend verzoekschrift). [geïntimeerde 3] stelt een verlies te hebben geleden op de woning van NAf 50.000,00. In aanmerking genomen dat aannemelijk is dat het verlies op de woning niet alleen door het gebrekkige dak is veroorzaakt maar ook door andere omstandigheden, zoals de situatie op de huizenmarkt ten tijde van de verkoop, begroot het Hof de schade van [geïntimeerde 3] in redelijkheid op een bedrag van NAf 40.000,00. Het Hof houdt daarbij rekening met het feit dat [geïntimeerde 3] reeds kosten heeft gemaakt om het dak provisorisch te herstellen, maar ook dat hij – anders dan [geïntimeerde 1]– niet heeft gesteld dat er bij de verkoopprijs een korting is toegepast in verband met het herstel van het dak. Voor voordeelstoerekening is geen plaats nu ook [geïntimeerde 3] niet heeft kunnen profiteren van “oud voor nieuw”. Hetgeen hiervoor is overwogen onder rov. 2.11 over de omzetbelasting en de wettelijke rente geldt ook voor de schade van [geïntimeerde 3] .
Lendan
2.15
Julianadorp wijst op de offerte van [getuige 1] (NAf 75.000,00) en stelt dat deze offerte gebaseerd is op vervanging van het gehele dak, dus ook voor de woning waarvan Lendan geen eigenaar is. Aan de hand van het rapport van Landmark dient de schade volgens Julianadorp begroot te worden op een bedrag van NAf 75.000,00:2 = NAf 37.500,00 minus 30% (oud voor nieuw, toegevoegde waarde) = NAf 26.250,00. Julianadorp wijst op de getuigenverklaring van [getuige 2] en stelt dat wanneer het Hof oordeelt dat zij de schade dient te vergoeden, dit hooguit de schade betreft die getuige Walle heeft begroot. Julianadorp betwist de begroting van [getuige 1]. [getuige 1] is in 2012 ter plekke gaan kijken, terwijl Walle recentelijk nog is wezen kijken.
2.16
Lendan stelt dat uitgegaan moet worden van de vervanging van het gehele dak, dus ook de helft van de buren, waarvan Julianadorp eigenaar is. [getuige 1] heeft op 6 januari 2021 nogmaals een offerte uitgebracht en hij schat de aanneemsom voor die vervanging van het gehele dak thans op een bedrag van NAf 112.000,00.
2.17
Vast staat dat Lendan eigenaar is van [adres 2] en dat dat een twee onder een dak woning betreft, tezamen met [adres 3]. Het Hof gaat niet mee, zoals eerder overwogen, in de schadebegroting van [getuige 2], omdat die niet ziet op vervanging van het gehele dak, hetgeen wel noodzakelijk is om structureel het lekkageprobleem te verhelpen. Bijlstra heeft verklaard dat de omvang van de schade van Lendan moet worden begroot op een bedrag van NAf 75.000,00, terwijl [getuige 1] bij brief van 19 februari 2013 (zie prod. 5 van het inleidend verzoekschrift) uitkomt op een bedrag van NAf 107.817,23 en in zijn offerte van 6 januari 2021 op een bedrag van NAf 112.000,00. Het Hof volgt Julianadorp in haar standpunt dat niet de gehele kosten van herstel als schade op Julianadorp kan worden afgewenteld omdat vervanging van het dak ook het dak van de buren betreft en dit is geen schade die Lendan kan claimen. Het gaat immers om zijn eigen schade. Uitgaande van een bedrag aan schade van NAf 110.000,00, gedeeld door twee, wordt de schade begroot op een bedrag van NAf 55.000,00. Rekening houdend met voordeelstoerekening – Lendan is immers (nog steeds) eigenaar van de woning en krijgt thans een geheel nieuw dak, terwijl het dak bij niet vervanging een zekere mate van veroudering zou hebben getoond – begroot het Hof de omvang van de schade van Lendan op een bedrag van NAf 40.000,00. Ook wat Lendan betreft geldt hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de omzetbelasting en de wettelijke rente.
2.18 [
Geïntimeerden] c.s. hebben eveneens vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Het Hof zal deze vordering afwijzen, nu niet is gesteld of gebleken dat meer kosten zijn gemaakt dan waarvoor de forfaitaire bedragen ter zake van de proceskosten een vergoeding plegen in te sluiten.
2.19
Bij deze stand van zaken dient het bestreden vonnis in de hoofdzaak te worden vernietigd en zal Julianadorp als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. Het bestreden vonnis zal in de vrijwaringszaak worden bevestigd, met veroordeling van Julianadorp als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
in de hoofdzaak
vernietigt het vonnis van 4 december 2017;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Julianadorp aan [geïntimeerde 1] te betalen een bedrag van NAf 50.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 december 2012;
veroordeelt Julianadorp aan [geïntimeerde 3] te betalen een bedrag van NAf 40.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 december 2012;
veroordeelt Julianadorp aan Lendan te betalen een bedrag van NAf 40.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 december 2012;
veroordeelt Julianadorp in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van [geintimeerden] c.s. vastgesteld op een bedrag van NAf 21.000,00 aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de vrijwaringszaak
bevestigt het vonnis van 4 december 2017;
veroordeelt Julianadorp in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde 4] vastgesteld op een bedrag van NAf 10.500,00 aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Th.G. Lautenbach, O. Nijhuis en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 16 maart 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.