ECLI:NL:OGHACMB:2021:219

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
AUA2020H00175
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing vergunning tot tijdelijk verblijf voor arbeid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de afwijzing van een vergunning tot tijdelijk verblijf voor arbeid in Aruba. Appellante, die in Aruba woont, had een verzoek ingediend bij de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, maar dit verzoek werd op 28 januari 2020 afgewezen. Na bezwaar maakte appellante aanspraak op een voorlopige voorziening, maar dit werd op 27 mei 2020 afgewezen. Vervolgens heeft appellante op 26 juni 2020 beroep ingesteld tegen de fictieve afwijzing van haar bezwaar, omdat de minister niet tijdig had gereageerd. Het Gerecht in eerste aanleg verklaarde het beroep ongegrond op 30 november 2020. Appellante ging in hoger beroep, waarbij de minister een verweerschrift indiende. Tijdens de zitting op 3 juni 2021 werd vastgesteld dat de minister op 11 mei 2020 de eerdere afwijzing had herroepen en een Voorlopige Toelating tot Aruba had toegezegd, die op 9 juli 2020 werd verstrekt. Het Hof oordeelde dat het Gerecht ten onrechte had geoordeeld dat het beroep van appellante niet gericht was tegen de fictieve afwijzing, omdat de herroeping niet schriftelijk was bevestigd. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van het Gerecht, waarbij het de minister veroordeelde tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan appellante. De uitspraak benadrukt het belang van schriftelijke bevestiging van herroeping en de rechten van appellanten in het bestuursrecht.

Uitspraak

AUA2020H00175
Datum uitspraak: 12 augustus 2021
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in Aruba,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van
30 november 2020 in zaak nr. AUA202001637, in het geding tussen:
appellante
en
de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie (hierna: de minister)

Procesverloop

Bij beschikking van 28 januari 2020 heeft de minister een verzoek ten behoeve van [appellante] om aan haar een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen met als doel in Aruba werkzaam te zijn en daar te verblijven, afgewezen.
Op 9 maart 2020 heeft [appellante] daartegen bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak van 27 mei 2020 heeft het Gerecht een verzoek om voorlopige voorziening van [appellante] afgewezen.
Op 26 juni 2020 heeft [appellante] beroep ingesteld tegen het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op het door haar gemaakte bezwaar (hierna: fictieve afwijzende beschikking op bezwaar).
Bij uitspraak van 30 november 2020 heeft het Gerecht het beroep van [appellante] ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld in Curaçao op 3 juni 2021. [appellante] heeft zich laten vertegenwoordigen door M.L. Hassell en de minister door mr. N.R. Sneek, werkzaam bij het Departemento di Integracion, Maneho y Admision di Stranhero. Zij hebben aan de zitting deelgenomen via een videoverbinding met Aruba.

Overwegingen

Tijdens de behandeling ter zitting van het verzoek om voorlopige voorziening op 13 mei 2020 heeft de minister verklaard dat de beschikking van 28 januari 2020 op 11 mei 2020 is herroepen en toegezegd dat aan [appellante] binnen ongeveer twee weken een Voorlopige Toelating tot Aruba (hierna: VTA) zal worden verstrekt. De VTA (ook wel aangeduid als "inflight letter") is het document dat moet worden getoond alvorens tot afgifte van een vergunning tot verblijf wordt overgegaan. De toegezegde VTA is op 9 juli 2020 verstrekt.
Het Gerecht heeft overwogen dat het beroep van [appellante] niet is gericht tegen een fictieve afwijzende beschikking op bezwaar, omdat de beschikking van 28 januari 2020 al op 11 mei 2020 was herroepen en omdat inmiddels de toegezegde VTA was verstrekt.
Het Hof heeft ter zitting vastgesteld dat het geschil in hoger beroep uitsluitend (nog) betrekking heeft op de vraag of het Gerecht had moeten gelasten dat het door [appellante] in beroep betaalde griffierecht wordt vergoed. Die vraag beantwoordt het Hof bevestigend. Anders dan voor het Gerecht staat voor het Hof niet vast dat de beschikking van 28 januari 2020 (op 11 mei 2020) is herroepen, omdat niet is gebleken dat de herroeping op schrift is gesteld. Daar komt bij dat de toegezegde VTA pas op 9 juli 2020 is verstrekt. Het instellen van beroep op 26 juni 2020 tegen de fictieve afwijzende beschikking was dan ook gerechtvaardigd. Met de VTA is vervolgens tegemoetgekomen aan het bezwaar tegen de beschikking van 28 januari 2020. Weliswaar is daarmee (nog) niet letterlijk voldaan aan het vereiste van artikel 30, tweede lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak dat de beslissing van 28 januari 2020 is ingetrokken of gewijzigd, maar gelet op het stelsel van de Landsverordening toezicht en uitzetting en het Toelatingsbesluit 2009 moet de nu voorliggende situatie daarmee op één lijn worden gesteld.
Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van het Gerecht moet worden vernietigd voor zover het Gerecht heeft nagelaten te gelasten het door [appellante] in beroep betaalde griffierecht te vergoeden. Het Hof zal dat alsnog doen.
De minister wordt op na te melden wijze veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Daarbij wijst het Hof erop dat in rechtsoverweging 5 van zijn uitspraak van 17 januari 2018 (ECLI:NL:OGHACMB:2018:21) besloten ligt dat ook in geval van gehele of gedeeltelijke vernietiging van de aangevallen uitspraak zonder dat de in beroep bestreden beschikking wordt vernietigd, een veroordeling in de proceskosten van het hoger beroep kan volgen. Het Hof merkt verder op dat als het hoger beroep uitsluitend betrekking heeft op de proceskostenvergoeding of de vergoeding van het griffierecht in beroep, een wegingsfactor van 0,5 wordt toegepast.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
verklaarthet hoger beroep
gegrond;
II.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht van 30 november 2020 in zaak nr. AUA202001637, voor zover het Gerecht heeft nagelaten te gelasten het door [appellante] in beroep betaalde griffierecht te vergoeden;
III.
veroordeeltde minister van Justitie, Veiligheid en Integratie tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Afl. 700,-, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV.
gelastdat het Land Aruba aan [appellante] het door haar in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal Afl. 100,- vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Saleh, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Saleh
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2021.