ECLI:NL:OGHACMB:2021:165
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de verdeling van huwelijksgoederengemeenschap en betaling van wettelijke rente
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een man tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin hij werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van NAf 71.186,86 aan zijn ex-vrouw wegens overbedeling in de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap. De man heeft in hoger beroep verzocht om de mogelijkheid om dit bedrag in termijnen te betalen, terwijl de vrouw zich verzet tegen deze regeling en bevestiging van het bestreden vonnis verlangt. De procedure is gestart met een akte van appel op 29 mei 2020, en de man heeft zijn grief toegelicht in een memorie van grieven. De vrouw heeft hierop gereageerd met een memorie van antwoord, waarin zij de grief bestreed en verzocht om bevestiging van het vonnis.
De feiten zijn als volgt: partijen waren in algehele gemeenschap van goederen gehuwd, en de gemeenschap is op 11 februari 2010 ontbonden. Er zijn twee kinderen uit het huwelijk geboren. De man heeft in de gemeenschappelijke woning gewoond en heeft in 2012 geprobeerd tot een verdeling te komen, maar dit is niet gelukt. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen, waarbij de man aanvoert dat hij in staat is om het bedrag in termijnen te betalen, terwijl de vrouw stelt dat zij belang heeft bij een betaling ineens.
Het Hof oordeelt dat het belang van de vrouw bij een betaling ineens zwaarder weegt dan het belang van de man bij betaling in termijnen. Het Hof bevestigt het bestreden vonnis en bepaalt dat de man vanaf 1 juni 2020 wettelijke rente verschuldigd is over de bedragen die hij aan de vrouw moet betalen. De kosten van het geding worden gecompenseerd, zodat elke partij haar eigen kosten draagt.