ECLI:NL:OGHACMB:2021:107

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
AUA2019H00112
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid belastingrechter bij schadevergoeding in douanerechtelijke geschillen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een douane-expediteur, belanghebbende, tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. De zaak betreft de vraag of belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding van Afl. 1.198,38 vanwege de handelwijze van de Inspecteur der invoerrechten en accijnzen. De Inspecteur heeft eerder een verzoek om teruggaaf van kosten van bewaking afgewezen, wat leidde tot een beroep bij het Gerecht. Dit Gerecht heeft de teruggaaf van Afl. 3.727,50 toegewezen, maar de schadevergoeding afgewezen omdat belanghebbende de gestelde schade niet voldoende had onderbouwd.

In hoger beroep is enkel de schadevergoeding nog in geschil. Het Hof oordeelt dat de belastingrechter niet bevoegd is om over het verzoek om schadevergoeding te oordelen, omdat de regelgeving in Aruba niet voorziet in de mogelijkheid tot het toekennen van schadevergoeding door de belastingrechter. Een verzoek om schadevergoeding dient bij de burgerlijke rechter te worden ingediend. Het Hof verwijst naar eerdere jurisprudentie die bevestigt dat de belastingrechter alleen bevoegd is voor geschillen die voldoen aan specifieke vereisten, en dat in dit geval niet aan die vereisten is voldaan.

Het Hof verklaart zich derhalve onbevoegd om over het schadevergoedingsverzoek te oordelen en legt de proceskostenveroordeling aan de zijde van belanghebbende af. De uitspraak is openbaar gedaan op 22 april 2021.

Uitspraak

Uitspraak
AUA2019H00112
Datum uitspraak: 22 april 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Belanghebbende],
wonende te Aruba,
appellant (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (het Gerecht) van 5 april 2019 in de zaak BBZ nr. AUA201803150 in het geding tussen:
belanghebbende
en
de inspecteur der invoerrechten en accijnzen in Aruba,
verweerder (hierna: de Inspecteur).
1.Procesverloop
1.1. Belanghebbende heeft op 5 juli 2016 aangifte ten doorvoer gedaan voor 950 cilinders freongas. Voor (een deel van) de goederen zijn kosten van bewaking in rekening gebracht ten bedrage van Afl. 3.727,50 (nota van 5 augustus 2016 en 25 augustus 2016 ten name van belanghebbende).
1.2. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt en om teruggaaf verzocht van de in rekening gebrachte kosten van bewaking.
1.3. De Inspecteur het bezwaar afgewezen.
1.4. Belanghebbende is tegen de afwijzing in beroep gekomen bij het Gerecht.
1.5. Het Gerecht heeft bij de hierboven vermelde uitspraak als volgt beslist:
“- verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de beslissing op het verzoek om teruggaaf;
  • bepaalt dat teruggaaf wordt verleend van het bedrag van Afl. 3.727,50;
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van Afl. 25 te vergoeden.”
1.6. Belanghebbende heeft bij brief van 18 mei 2019, door het Hof ontvangen op 3 juni 2019, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht. De Inspecteur heeft met dagtekening 24 juni 2019 een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
1.7. Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van het Gerecht ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.8. Het Hof heeft de zaak ter zitting te Willemstad/Oranjestad met behulp van een beeldverbinding behandeld op 23 februari 2021. De rechters en de griffier waren aanwezig op het Hof in Curaçao. Bij het Gerecht in Aruba zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [A] en [B] namens de Inspecteur.
1.9. Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is douane-expediteur. Hij heeft 950 cilinders freongas (hierna: de goederen) ten doorvoer aangegeven (douanedocument D-171). Deze goederen zijn geladen in een container en de container is door de douane verzegeld. De verzegelde container werd in afwachting van de uitvoer, op het haventerrein geplaatst.
2.2.
De douane heeft het schip “[ES]” toestemming verleend voor het laden en verschepen van de cilinders, echter 550 cilinders konden niet in het schip worden geladen omdat daarvoor geen ruimte was. Deze 550 cilinders bleven in de container op het haventerrein achter. Belanghebbende heeft aan de Chef van de sectie haven verzocht om de container met achtergebleven goederen te verzegelen doch dat is geweigerd. De container bleef onder bewaking op het haventerrein staan.
2.3.
De 550 cilinders zijn nadien met een wegvoeringsdocument naar een particuliere bergplaats overgebracht. Daarbij werd de bewaking van de goederen stopgezet en werden kosten van bewaking ad Afl. 3.727,50 in rekening gebracht.
2.4.
Voor het Gerecht was in geschil of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van de in rekening gebrachte kosten van bewaking. Belanghebbende heeft ter zitting van het Gerecht tevens aangevoerd dat hij door de handelswijze van de Inspecteur een klant is kwijtgeraakt, daardoor financieel is benadeeld en heeft dienaangaande een schadevergoeding gevorderd.
2.5.
Het Gerecht heeft geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op teruggaaf van de betaalde kosten van bewaking ten bedrage van Afl. 3.727,50. De vordering tot schadevergoeding heeft het Gerecht afgewezen op de grond dat belanghebbende de gestelde schade niet met feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt en dat reeds om die reden geen schadevergoeding kan worden toegekend.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is uitsluitend nog in geschil of belanghebbende vanwege de handelwijze van de Inspecteur recht heeft op een schadevergoeding, die belanghebbende stelt op Afl. 1.198,38.
3.2.
Belanghebbende stelt dat de Inspecteur onzorgvuldig en ondeugdelijk heeft gehandeld, dat door deze handelwijze een cliënt niet langer van zijn diensten gebruikt maakt, waardoor hij winst derft. Belanghebbende vordert daarvoor een schadevergoeding.
3.3.
De Inspecteur stelt dat belanghebbende op basis van de fiscale wetgeving geen rechtsingang heeft voor zijn vordering om schadevergoeding.
3.4.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op wat zij ter zitting hebben bijgebracht.
3.5.
Belanghebbende concludeert tot – naar het Hof begrijpt – aanvulling van de uitspraak van het Gerecht door het alsnog toekennen van een schadevergoeding.
3.6.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ten aanzien van de bevoegdheid van de belastingrechter is het uitgangspunt dat tegen een beschikking van een bestuursorgaan – zoals de belastinginspecteur of de ontvanger – beroep kan worden ingesteld bij de bestuursrechter. Bij de bestuursrechter staat echter geen beroep open voor beschikkingen waartegen beroep is opengesteld bij een andere administratieve rechter, zoals bijvoorbeeld de belastingrechter (zie artikel 2, lid 2, letter c, van de LAR AUA).
4.2.
De belastingrechter is alleen bevoegd kennis te nemen van een beroep als aan de volgende twee cumulatieve vereisten is voldaan:
i) het beroep is gericht tegen een uitspraak op bezwaar van de inspecteur, en
ii) die uitspraak heeft betrekking op een ingevolge de belastingwet genomen besluit.
Is aan één van beide vereisten niet voldaan, dan is de belastingrechter niet bevoegd.
4.3.
In Aruba voorziet de regelgeving niet in de mogelijkheid tot het toekennen van een schadevergoeding door de belastingrechter. Een verzoek om schadevergoeding dient bij de burgerlijke rechter te worden ingediend. Hierop bestaat slechts één uitzondering, sinds het Gemeenschappelijk Hof heeft geoordeeld dat in belastingzaken – met overeenkomstige toepassing van de voor het bestuursrecht geldende wettelijke schadevergoedingsregeling – een vergoeding van de immateriële schade kan worden toegekend bij overschrijding van de redelijke termijn. Uit deze uitspraak blijkt dat de mogelijkheid tot het toekennen van een schadevergoeding in het belastingrecht beperkt is tot de gevallen waarin de redelijke termijn is overschreden (GEA Aruba 12 april 2019, ECLI:NL:OGEAA:2019:218).
4.4.
In het onderhavige geval heeft belanghebbende een schadevergoeding gevorderd tijdens de procedure bij de belastingrechter, zoals hiervoor omschreven. De belastingrechter is echter niet bevoegd over die vordering tot schadevergoeding te oordelen omdat niet is voldaan aan de hiervoor vermelde cumulatieve vereisten. Belanghebbende dient zich daarvoor tot de burgerlijke rechter te wenden.
Slotsom
Gelet op het voorgaande is het Hof onbevoegd om over het schadevergoedingsverzoek te oordelen.

5.Proceskostenvergoeding

Er zijn geen termen aanwezig voor een vergoeding van de proceskosten

6.Beslissing

Het Hof verklaart zich
onbevoegdin dit hoger beroep.
De uitspraak is gedaan door mr. drs. P.J.J. Vonk, voorzitter, mr. J. Snitker en mr. drs. M.G.J.M. van Kempen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C.M.J. Bucx, als griffier. De beslissing is op 22 april 2021 in het openbaar uitgesproken. Wegens ontstentenis van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door de oudste raadsheer.
Afschriften zijn per post/per e-mail op (
datum-stempel) aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.