ECLI:NL:OGHACMB:2020:57

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
9 april 2020
Zaaknummer
CUR2018H00433 en CUR2018H00176
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewijsbeslag en rechtmatig belang van het Land Curaçao

In deze zaak, die zich afspeelt voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, betreft het hoger beroep van twee zaken: CUR2018H00176 en CUR2018H00433. De appellant, vertegenwoordigd door mrs. E. Kleist en S.S.J. Vierbergen, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, dat op 31 mei 2018 is uitgesproken. De appellant vordert onder andere de opheffing van het beslag dat is gelegd op zijn bescheiden en gegevensdragers, en de teruggave daarvan. Het Land Curaçao en Refineria di Korsou N.V., gezamenlijk aangeduid als het Land c.s., zijn de geïntimeerden in deze zaak, vertegenwoordigd door mrs. C.A.D. Jänsch en W. Princée.

De procedure is gestart met een akte van appel van de appellant, waarin acht grieven zijn aangevoerd. Het Hof heeft de grieven gezamenlijk behandeld en zich gericht op de vraag of de gekopieerde gegevens, die in het kader van het bewijsbeslag zijn verkregen, aan het Land c.s. moeten worden afgegeven. Het Hof heeft vastgesteld dat het Land c.s. een rechtmatig belang heeft bij de afgifte van deze gegevens, die betrekking hebben op een project en een multidisciplinair projectteam (MDPT) waar de appellant voorzitter van was. Het Hof heeft geoordeeld dat de belangen van het Land c.s. zwaarwegend zijn, gezien de mogelijke misstanden rondom het project en het gebruik van privé-e-mail voor zakelijke correspondentie.

In de tweede zaak, CUR2018H00433, heeft het Hof geoordeeld dat de beslissingen in het bestreden vonnis voortvloeien uit het eerdere vonnis en dat de grieven geen bespreking meer behoeven. Het Hof heeft de vonnissen vernietigd en de kosten van de procedure gecompenseerd. De uitspraak is gedaan op 3 maart 2020, waarbij het Hof de appellant heeft veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van waarheidsvinding en de noodzaak om de belangen van de betrokken partijen zorgvuldig af te wegen.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2020 Vonnis no.:
Registratienummers: CUR2018001142 – CUR2018H00176 – CUR2018H00433
Uitspraak: 3 maart 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S (na voeging)
in de zaak onder nummer CUR2018H00176 (vonnis 31 mei 2020):
[APPELLANT],
wonende in [woonplaats],
hierna te noemen: [appellant],
oorspronkelijk gedaagde,
thans appellant,
gemachtigden: mrs. E. Kleist en S.S.J. Vierbergen,
tegen
1. de openbare rechtspersoon
HET LAND CURAÇAO,
zetelend in Curaçao,
2. de naamloze vennootschap
REFINERIA DI KORSOU N.V.,
gevestigd in Curaçao,
hierna gezamenlijk te noemen: het Land c.s.,
oorspronkelijk eisers,
thans geïntimeerden,
gemachtigden: mrs. C.A.D. Jänsch en W. Princée.
en in de zaak onder nummer CUR2018H00433 (vonnis 24 oktober 2018):
1. de openbare rechtspersoon
HET LAND CURAÇAO,
zetelend in Curaçao,
2. de naamloze vennootschap
REFINERIA DI KORSOU N.V.,
gevestigd in Curaçao,
hierna gezamenlijk te noemen: het Land c.s.,
oorspronkelijk eisers,
thans appellanten,
gemachtigden: mrs. C.A.D. Jänsch en W. Princée,
tegen
[GEȈNTIMEERDE],
wonende in [woonplaats],
hierna te noemen: [geïntimeerde],
oorspronkelijk gedaagde,
thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. E. Kleist en S.S.J. Vierbergen.

1.Het verloop van de procedure

In de zaak onder nummer CUR2018H00176:
1.1.
Bij akte van appel van 19 juni 2018 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 31 mei 2018 uitgesproken vonnis van het Gerecht.
1.2.
Bij memorie van grieven met producties heeft [appellant] acht grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht. [appellant] vordert in hoger beroep het vonnis te vernietigen en het Land c.s. te bevelen het beslag op te heffen en de in beslag genomen bescheiden, gegevensdragers en digitale bestanden aan [appellant] terug te geven, met veroordeling van het Land c.s. in de kosten van beide instanties. Bij memorie van antwoord heeft het Land c.s. de grieven bestreden. Op 5 februari 2019 hebben de advocaten van beide partijen een schriftelijke pleitnota ingediend. Vervolgens is vonnis gevraagd en bepaald op datum heden.
In de zaak onder nummer CUR2018H00433:
1.3.
Bij akte van appel van 13 november 2018 is het Land c.s. in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 24 oktober 2018 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (verder: het Gerecht).
1.4.
Bij op 3 december 2018 ingekomen memorie van grieven tevens verzoek tot voeging, met producties, heeft het Land c.s. twee grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Het Land c.s. vordert in hoger beroep:
i) te verklaren dat het Gerecht niet bevoegd was het vonnis van 24 oktober 2018 te wijzen, althans voornoemd vonnis ongegrond te verklaren, althans [geïntimeerde] niet-ontvankelijk te verklaren in de aan dit vonnis ten grondslag liggende voorzieningen;
ii) na voeging met zaaknummer CUR2018H00176 het vonnis van 31 mei 2018 te bevestigen;
iii) [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan het Land c.s. van de kosten van het hoger beroep en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen zeven dagen na het vonnis zijn voldaan;
iv) het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
1.5.
Bij memorie van antwoord, met producties, heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen dan wel het hoger beroep bij gemis aan voldoende belang zal verwerpen, met veroordeling van het Land c.s. in de proceskosten in hoger beroep. Vervolgens is vonnis gevraagd en bepaald op datum heden.

3.De feiten

3.1.
RdK is eigenaar van de raffinaderij aan het Schottegat en de olieterminal Bullenbaai. De aandelen in RdK worden gehouden door het Land.
3.2.
De raffinaderij en de olieterminal zijn tot en met 31 december 2019 verhuurd geweest aan het Venezolaanse bedrijf PdVSA.
3.3.
Het Land heeft in 2013 een multidisciplinair projectteam (hierna: MDPT) opgericht met als onder meer de taak de modernisering of de sluiting van de raffinaderij na het vertrek van PdVSA voor te bereiden. [appellant/geïntimeerde] was vanaf de oprichting tot medio 2017 voorzitter van het MDPT.
3.4.
Op 5 december 2017 heeft de Stichting Overheidsaccountantsbureau (hierna: SOAB) een rapport uitgebracht naar aanleiding van een door haar verricht accountantsonderzoek naar het MDPT.
3.5.
Op 16 maart 2018 heeft het Land c.s. – na daartoe verkregen rechterlijk verlof – conservatoir beslag tot afgifte en levering en conservatoir bewijsbeslag gelegd ten laste van [appellant/geïntimeerde] op papieren en digitale bescheiden met betrekking tot het project en het MDPT, met aanstelling van deurwaarder R.A. Ramazan tot bewaarder.
3.6.
In het kader van het bewijsbeslag zijn door de deurwaarder kopieën gemaakt van gegevens op een aantal bij [appellant/geïntimeerde] aangetroffen digitale gegevensdragers. Deze kopieën bevinden zich bij deurwaarder Ramazan. De deurwaarder heeft een geheimhoudingsverklaring getekend.
3.7.
De deurwaarder heeft van de beslagen bescheiden en andere gegevensdragers een afschrift gemaakt en heeft een hard copy van deze bescheiden en gegevensdragers in de vorm van hardware aan [appellant/geïntimeerde] afgegeven.
3.8.
Op 29 maart 2018 heeft het Land c.s. [appellant/geïntimeerde] verzocht vrijwillig tot afgifte van de beslagen goederen over te gaan. [appellant/geïntimeerde] heeft op 6 april 2018 te kennen gegeven daaraan niet te willen meewerken.

4.De beoordeling

In de zaak met nummer CUR2018H00176 (vonnis 31 mei 2020):
4.1.
Met de grieven beoogt [appellant] het geschil in volle omvang aan het Hof voor te leggen. Het Hof zal de grieven dan ook gezamenlijk behandelen. Het gaat in onderhavige zaak om de vraag of de, in het kader van het onder [appellant] gelegde (bewijs)beslag, gekopieerde gegevens met betrekking tot het project en het MDPT aan het Land c.s. dienen te worden afgegeven. Het Land c.s. heeft aan die vordering artikel 5:2 BW (revindicatie) en artikel 843a Rv (exhibitieplicht) ten grondslag gelegd. Het Gerecht heeft de vordering op de grondslag van artikel 843a Rv toegewezen. De vraag is of de grieven die [appellant] daartegen heeft gericht slagen. In dat kader stelt het Hof voorop dat een exhibitievordering in beginsel voor toewijzing in aanmerking komt, als is voldaan aan de volgende uit artikel 843a lid 1 Rv voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
(i) degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben, en
(ii) het moet gaan om bepaalde bescheiden (iii) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
4.2.
Niet in geschil is dat voldaan is aan voorwaarde (iii). Resteert de vraag of het Land c.s. een rechtmatig belang heeft en of de bescheiden voldoende bepaald zijn. Deze voorwaarden dienen ertoe om zogenaamde “fishing expeditions” te voorkomen. Volgens de MvT bij de Nederlandse pendant (Parlementaire geschiedenis Herz. Burgerlijk Procesrecht 2002, p. 553) wordt met het stellen van de voorwaarde dat degene die de vordering instelt een rechtmatig belang moet hebben beoogd in de wet tot uitdrukking te brengen dat het belang van degene die op informatie aanspraak maakt steeds moet worden afgewogen tegen de andere betrokken belangen. Het gaat, wat die laatstgenoemde belangen betreft, niet alleen om het belang van de wederpartij maar onder omstandigheden ook het zelfstandige belang van degene die de bescheiden tot zijn beschikking heeft alsook het evenzeer zelfstandige belang van degene op wie de in de bescheiden informatie mede betrekking heeft. Met de handhaving van de voorwaarde wordt aan de rechtspraktijk een kapstok geboden de proportionaliteit en subsidiariteit van de aanspraak op afschrift van bescheiden te kunnen beoordelen. Of voldaan is aan de voorwaarde “bepaalde bescheiden” zal afhangen van de concrete omstandigheden van het geval. In zijn algemeenheid geldt dat duidelijk moet worden aangegeven ten aanzien van welke bescheiden inzage wordt verlangd.
4.3.
Het Land c.s. heeft aangevoerd dat het, nadat medio 2017 de heer [naam] [appellant] was opgevolgd als voorzitter, geconfronteerd werd met het feit dat veel informatie over het project en het MDPT ontbrak. Deze informatie heeft het Land c.s. nodig om te kunnen bezien of juridische stappen ondernomen kunnen worden tegen personen en organisaties rondom het MDPT en bewijs te leveren van mogelijke misstanden rondom het project en het MDPT. Een SOAB-rapport van 5 december 2017 geeft daartoe volgens het Land c.s. aanleiding. Het rapport is uitgelekt en heeft gezorgd voor grote publieke verontwaardiging. Het Land c.s. heeft daarom opdracht gegeven tot een forensisch onderzoek, onder meer naar het handelen en nalaten met betrekking tot het project en MDPT. In dat kader is gebleken dat [appellant] zakelijke correspondentie voerde op zijn privé e-mailadres, onder meer met de directeur van RdK, de heer [naam], op diens privé e-mailadres. Daarnaast heeft het MDPT in de periode gedurende het voorzitterschap van [appellant] (2014 – 2017) een aanzienlijk bedrag uitgegeven (NAf 16,8 mln), dat grotendeels niet is verantwoord. Ook heeft het Land c.s. de informatie nodig om haar eigen rechtspositie te kunnen bepalen jegens voormalige en toekomstige beoogde partners en investeerders in het project.
4.4.
Het Hof is van oordeel dat de belangen van het Land c.s. als zeer zwaarwegend dienen te worden aangemerkt. Voldoende aannemelijk is dat grote, althans voor het Land c.s. cruciale delen van informatie rondom het project en het MDPT ontbreken. Het Land c.s. heeft in dat verband onder meer onbetwist gesteld dat het forensisch onderzoek dat is ingesteld naar aanleiding van het SOAB-rapport door gebrek aan informatie weinig heeft opgeleverd. Verder is uit onderzoek gebleken dat [appellant] een deel van de zakelijke correspondentie voerde via zijn privé e-mailadres, onder meer met de toenmalige directeur van de RdK. [appellant] heeft weliswaar betoogd dat het slechts om een vermoeden gaat maar, ook als dat juist zou zijn, dan doet dat niet af aan het feit dat er met dit onderzoek aanknopingspunten zijn gevonden voor het feit dat er door [appellant] zakelijk gecorrespondeerd is via zijn privé e-mailadres en dat daarmee dus delen van informatie aan het Land c.s. zijn onttrokken. Bij toewijzing van een vordering ex artikel 843a Rv hoeft het, anders dan [appellant] heeft aangevoerd, niet te gaan om onbestreden vaststaande feiten. Aan het argument van [appellant] dat andere leden van het MDPT eveneens zakelijke correspondentie voerden op hun privé e-mailadres en de vraag van [appellant] waarom niet bij hen een huiszoeking is gedaan, gaat het Hof voorbij, omdat dit, wat er ook van zij, niet relevant is. Het gaat hier om een vordering jegens [appellant] en niet jegens de andere leden van het projectteam.
4.5.
De waarheidsvinding rondom het project en het MDPT is niet alleen een belang van het Land c.s., maar het is ook een algemeen maatschappelijk belang, nu het hier informatie betreft die de belangen van de inwoners van het Land al dan niet rechtstreeks raakt. Het belang dat onderzoek wordt gedaan naar eventuele misstanden rondom het project en het MDPT is gerechtvaardigd. Ook het belang om over volledige informatie te beschikken om de positie van het Land c.s. te kunnen bepalen in relatie tot toekomstige investeerders is groot en gerechtvaardigd. Daar komt nog bij dat het hier gaat om grote bedragen gemeenschapsgeld. In de jaarrekeningen van het MDPT, opgesteld door Deloitte, wordt een bedrag genoemd aan uitgaven van
NAf 13,9 mln terwijl het SOAB-rapport uitgaat van een bedrag van NAf 16,8 mln. Tevens voldoet de vordering aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Het Land c.s. vraagt immers niet om meer gegevens dan noodzakelijk. Het beperkt zich tot de gang van zaken met betrekking tot het project en het MDPT. Bovendien heeft de beslaglegging zorgvuldig plaatsgevonden: er is voor gekozen kopieën te maken en deze te bewaren bij de deurwaarder, die een geheimhoudingsverklaring heeft getekend, en het beslag heeft plaatsgevonden samen met een (forensische) ICT-deskundige. Het Land c.s. heeft bovendien voldoende aannemelijk gemaakt dat niet andere, minder verstrekkende maatregelen, voorhanden waren nu uit onderzoek is gebleken althans het vermoeden bestaat dat [appellant] zakelijk correspondeerde via zijn privé e-mailadres. Gelet op voornoemde zwaarwegende belangen van het Land c.s. leggen de belangen van [appellant] – die, naar het Hof begrijpt, vooral liggen in bescherming van privacy en privégegevens – te weinig gewicht in de schaal.
4.6.
Naar het oordeel van het Hof is tevens voldaan aan het vereiste dat de bescheiden voldoende bepaald moeten zijn. De vordering van het Land c.s. ziet op zakelijke correspondentie met betrekking tot het project en het MDPT die zich vermoedelijk onder andere bevindt in de privé e-mailaccount(s) van [appellant]. Het is daarmee voldoende concreet en specifiek. Bovendien gaat het om een duidelijk afgebakende periode, te weten de periode waarin [appellant] voorzitter was van het MDPT (2013 – 2017). In zoverre is geen sprake van een ongewenste “fishing expedition”. Dat het proces van het selecteren van de beslagen bescheiden en gegevens onvermijdelijk leidt tot (enige) onbedoelde bijvangst is inherent aan het feit dat [appellant] vermoedelijk – om hem moverende redenen – zijn privé e-mailadres heeft gebruikt voor het voeren van zakelijke correspondentie, hetgeen voor zijn rekening en risico dient te komen.
4.7.
De slotsom luidt dat de grieven falen en dat het bestreden vonnis op zichzelf voor bevestiging gereed ligt, met uitzondering van het ambtshalve door het Gerecht (voorwaardelijk) gegeven voorschrift dat de deurwaarder voorafgaand aan de afgifte van de nog te maken selectie van de beslagen stukken de goedkeuring van de rechter behoeft. Het Hof ziet daarvoor geen aanleiding. Wel acht het Hof het voor een zorgvuldige procesgang wenselijk dat [appellant] – na de selectie door de deurwaarder van de op 16 maart 2018 in conservatoir beslag genomen (digitale) bescheiden en gegevens die binnen de reikwijdte van de door de rechter verleende inzage vallen, enkel voor wat betreft de door de deurwaarder geselecteerde (afschriften van) digitale bescheiden en gegevens afkomstig uit een privé e-mailaccount van [appellant] – in de gelegenheid wordt gesteld om voordat deze informatie wordt overgedragen aan het Land c.s., te controleren of de betreffende bescheiden en gegevens onder het inzagerecht vallen. Het dictum van het vonnis van 31 mei 2018 zal in die zin worden aangevuld. Voor de duidelijkheid zal een geheel nieuw dictum worden geformuleerd. Het vonnis waarvan beroep zal daartoe worden vernietigd. Tenslotte merkt het Hof nog op dat in geval van een geschil over de vraag of één of meer van deze afschriften onder het inzagerecht vallen, welk geschil niet in onderling overleg kan worden opgelost, partijen zich tot de executierechter kunnen wenden.
4.8.
Nu de grieven falen, zal [appellant], als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep, zoals hierna in het dictum is vermeld.
In de zaak met nummer CUR2018H00433 (vonnis 24 oktober 2018):
4.9.
De beslissingen in het bestreden vonnis vloeien alle voort uit het eerder, in het vonnis van 31 mei 2018 door het Gerecht ambtshalve (voorwaardelijk) gegeven voorschrift dat de deurwaarder voorafgaand aan de afgifte van de nog te maken selectie van de beslagen stukken de goedkeuring van de rechter behoeft. Zoals hiervoor onder rov. 4.7. is overwogen, volgt het Hof het Gerecht op dit punt niet.
Al om die reden kan het bestreden vonnis niet in stand blijven. Dit leidt ertoe dat de grieven in deze zaak geen bespreking meer behoeven.
4.10.
Ten overvloede overweegt het Hof nog het volgende. Een eindvonnis houdt een beslissing in het dictum in over (een onderdeel van) hetgeen is gevorderd door partijen en maakt (in zoverre) een einde aan de instantie (vgl. HR 10 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0309). Dat is het geval als een vordering in het dictum (gedeeltelijk) wordt toegewezen of afgewezen. In het geval in het dictum definitief is beslist op de voorliggende vorderingen van partijen en door de rechter ambtshalve aanvullend wordt beslist dat de handeling van een op de voet van artikel 3:300 BW aangewezen dwangvertegenwoordiger nog zijn goedkeuring nodig zal hebben, dan moet dit vonnis dus als eindvonnis worden gekwalificeerd en niet als tussenvonnis. De benodigde voorafgaande goedkeuring van de rechter wordt verkregen (of geweigerd) in een nieuwe procedure. De aard van het verzoek tot goedkeuring en de omstandigheden van het geval kunnen een informele procedure, bijvoorbeeld via
e-mail, rechtvaardigen.
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. In de omstandigheid dat de uitspraak in het bestreden vonnis geen beslissing op een vordering van partijen betreft, ziet het Hof aanleiding om de proceskosten in eerste aanleg te compenseren. geïntimeerde zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep alsmede in de nakosten, een en ander zoals hierna in het dictum is vermeld.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
In de zaak met nummer CUR2018H00176:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
beveelt [appellant] om binnen vier weken nadat de deurwaarder, zo nodig bijgestaan door een ICT-deskundige, de (digitale) bescheiden en gegevens waarvoor verlof tot het leggen van conservatoir (bewijs)beslag is verleend, heeft geselecteerd uit de door hem in bewaring gehouden gegevensdragers,
het Land c.s. een afschrift te verschaffen van deze selectie, waarbij geldt dat de door de deurwaarder geselecteerde (afschriften van) digitale bescheiden en gegevens afkomstig uit een privé-emailaccount van [appellant] eerst ter inzage aan [appellant] ter hand moeten worden gesteld;
wijst deurwaarder R.A. Ramazan aan als vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 3:300 BW die uitvoering zal geven aan dit bevel voor zover en zodra [appellant] in gebreke blijft daaraan te voldoen;
compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van het Land c.s. gevallen en tot op heden begroot op NAf 6.000,00 [1] aan salaris voor de gemachtigde alsmede in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet zijn voldaan binnen zeven dagen na dit vonnis;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
In de zaak met nummer CUR2018H00433:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van het Land c.s. gevallen en tot op heden begroot op NAf 1.356,39 aan verschotten (NAf 900 aan griffierecht en NAf 456,39 aan exploitkosten) en NAf 4.000,00 [2] aan salaris voor de gemachtigde alsmede in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet zijn voldaan binnen zeven dagen na dit vonnis;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.B. van den Enden, Th.G. Lautenbach, en J. de Boer leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 3 maart 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Drie punten (MvA + pleidooi) x tarief 5, onbepaalde waarde ad NAf 2.000,00
2.MvG, 2 punten x tarief 5 ad Naf 2.000,00 (in deze zaak is niet schriftelijk gepleit).