ECLI:NL:OGHACMB:2020:304

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
SXM2018H00115
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid van appel en verzet tegen vonnis

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [Appellante] tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, uitgesproken op 26 juni 2018. [Appellante] heeft op 17 juli 2018 een akte van appel ingediend, maar het Hof oordeelt dat deze akte te laat is ingediend, aangezien de termijn voor het indienen van een verzoek om vergunning voor tussentijds appel is verstreken. Het Hof stelt vast dat het bestreden vonnis geen deelvonnis is en dat er geen eindvonnisgedeelte in het dictum is opgenomen. Hierdoor is vergunning van het Hof vereist voor het indienen van een tussentijds appel, wat niet is verkregen. Het Hof verklaart [Appellante] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep en veroordeelt haar in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [Geïntimeerde]. Daarnaast overweegt het Hof ten overvloede dat het Gerecht terecht heeft geoordeeld dat [Geïntimeerde] tijdig in verzet is gekomen tegen het vonnis van 18 juli 2017. Het vonnis is op 11 december 2020 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Burgerlijke zaken 2020 Vonnis no.
Registratienummers: SXM201700889 – SXM2018H00115
Uitspraak: 11 december 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS
in de zaak van:
[Appellante],
wonende op Sint Maarten,
hierna te noemen: [Appellante],
oorspronkelijk geopposeerde, eiseres in conventie en verweerster in reconventie, thans appellante,
gemachtigde: E. Maduro,
tegen
[Geïntimeerde],
wonende op Sint Maarten,
hierna te noemen: [Geïntimeerde],
oorspronkelijk opposante. gedaagde in conventie en eiseres in reconventie, thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. N. de la Rosa en H. Kockx.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna Gerecht), wordt verwezen naar het tussen partijen uitgesproken vonnis van 26 juni 2018. De inhoud van dit vonnis geldt als hier ingevoegd.
1.2. [
[Appellante] is bij akte van appel op 17 juli 2018 in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis. In een op 27 augustus 2018 ingediende memorie van grieven, met producties, heeft zij vijf grieven voorgedragen en geconcludeerd: dat het Hof het bestreden vonnis vernietigt, en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, alsnog [Geïntimeerde] niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde verzet tegen het vonnis van het Gerecht van 18 juli 2017, met veroordeling van [Geïntimeerde] in de kosten in beide instanties, zulks ook uitvoerbaar bij voorraad.
1.3. [
[Geïntimeerde] heeft in een memorie van antwoord, met producties, het hoger beroep bestreden en geconcludeerd tot bevestiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [Appellante] in de kosten.
1.4.
Op 9 oktober 2020, de voor schriftelijk pleidooi bepaalde dag, hebben de gemachtigden van partijen schriftelijke pleitnotities ingediend.
1.5.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De ontvankelijkheid in het hoger beroep

2.1.
Het bestreden vonnis is geen deelvonnis. Het bevat geen eindvonnisgedeelte. Immers wordt niet in het dictum aan het geschil omtrent enig deel van het gevorderde een einde gemaakt.
2.2.
Voor tussentijds appel is daarom vergunning van het Hof nodig, te verzoeken binnen twee weken na de uitspraak van het tussenvonnis (artikel 263a lid 1 Rv).
2.3.
Het Hof is bereid een binnen die twee weken ingediende akte van appel als verzoek om vergunning aan te merken. In casu is echter de akte van appel (van 17 juli 2018) later dan twee weken na de uitspraak van het tussenvonnis (van 26 juni 2018) ingediend.
2.4. [
[Appellante] is daarom niet-ontvankelijk in het hoger beroep. Zij draagt de kosten van dit hoger beroep.
2.5.
Ten overvloede overweegt het Hof het volgende. Naar het voorlopig oordeel van het Hof heeft het Gerecht terecht geoordeeld dat [Geïntimeerde] tijdig in verzet is gekomen.
2.6.
Het vonnis is niet aan [Geïntimeerde] ‘in persoon’ betekend maar kennelijk aan een huisgenoot. In dat geval begint de verzettermijn pas te lopen op de dag waarop (a) de veroordeelde enige daad heeft verricht waaruit noodzakelijk voortvloeit dat – de hoofdinhoud van (HR 12 februari 1997, NJ 1997/377) – het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging hem bekend is (artikel 84 lid 1 Rv); dan wel (b) het verstekvonnis ten uitvoer is gelegd (artikel 84 lid 2 Rv).
2.7.
De maatstaf van artikel 84 lid 1 Rv houdt in dat de veroordeelde zelf een handeling moet hebben verricht waaruit ondubbelzinnig valt op te maken dat hij over voldoende gegevens met betrekking tot (de inhoud van) zijn veroordeling beschikt om zich daartegen tijdig en adequaat te kunnen verzetten (HR 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ0652, NJ 2009/491). Van een daad van bekendheid in de zin van artikel 84 lid 1 Rv is pas sprake als de veroordeelde ‘naar buiten’ een daad verricht waaruit ondubbelzinnig de bekendheid met de hoofdinhoud van het vonnis volgt (HR 23 september 2005, ECLI:NL:PHR:2005:AT4071, NJ 2005/487). Zo’n daad kan een uitlating of handeling in rechte zijn, zoals het in een (eventueel buitenlandse) procedure overleggen van het verstekvonnis (HR 2 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ1249, NJ 2009/480). De veroordeelde aan wie – bijvoorbeeld per aantekende post – een kopie van het vonnis wordt gestuurd dat hij persoonlijk in ontvangst neemt, pleegt geen daad waaruit de bekendheid met dat vonnis noodzakelijk voortvloeit (HR 18 november 1966, NJ 1967/34). En de veroordeelde verricht evenmin een daad van bekendheid als hij op de brief reageert door de mededeling dat er geen kopie van het vonnis was bijgesloten (HR 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ0652, NJ 2009/491; zie ook HR 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK9154, NJ 2010/526). Maar als de veroordeelde na ontvangst van het vonnis per post – bewijsbaar – kennisneemt van de inhoud van het vonnis doordat hij het leest, is dat wel een daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis hem bekend is (HR 2 mei 1958, NJ 1958/320; HR 11 mei 1990, NJ 1990/544). Dat geldt echter niet voor het enkele aanhoren van het vonnis (HR 23 september 2005, ECLI:NL:PHR:2005:AT4071, NJ 2005/487). Een daad van bekendheid van een derde – bijvoorbeeld een raadsman, vertegenwoordiger of werknemer van de veroordeelde – mag niet worden gelijkgesteld met een daad van bekendheid van de veroordeelde zelf (HR 8 april 1994, NJ 1994/755), behalve wanneer de daad van de derde in het maatschappelijk verkeer heeft te gelden als een daad van de veroordeelde zelf (HR 11 mei 1990, NJ 1990/544). Maar als de raadsman of een vertegenwoordiger van de veroordeelde een daad van bekendheid pleegt, moet wel, behoudens bijzondere, door de veroordeelde aan te voeren omstandigheden, worden aangenomen dat daaraan een daad van bekendheid van de veroordeelde is voorafgegaan (HR 18 november 1966, NJ 1967/34).
B E S L I S S I N G
Het Hof:
- verklaart [Appellante] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
- veroordeelt [Appellante] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [Geïntimeerde] gevallen en tot op heden begroot op NAf 6.000,- aan gemachtigdensalaris en NAf 249,50 aan verschotten;
- wijst de zaak terug naar het Gerecht voor verdere behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.W. Scholte, F.W.J. Meijer en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en op 11 december 2020 ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken.