In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 15 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of verzoekster de Nederlandse nationaliteit bezit. Verzoekster, geboren in de Dominicaanse Republiek, heeft een verzoek ingediend op basis van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RwNed) om vast te stellen dat zij de Nederlandse nationaliteit bezit. Dit verzoek werd echter afgewezen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en het Openbaar Ministerie, die stelden dat de geboorteakte van verzoekster vervalst was.
Tijdens de mondelinge behandeling op 24 november 2020 is de Advocaat-Generaal mr. F.A.P.M. van Deutekom verschenen. Het Hof heeft vastgesteld dat verzoekster op 6 juli 1999 erkend is door een Nederlander, maar dat deze erkenning nietig is omdat verzoekster al een biologische vader had. Hierdoor kan verzoekster niet het Nederlanderschap ontlenen aan de erkenning door de Nederlander. Het Hof heeft ook overwogen of verzoekster kan terugvallen op het bezit van staat, zoals bedoeld in artikel 1:209 BW, en of de Arubaanse erkenningsakte als geboorteakte kan worden beschouwd.
Het Hof concludeert voorlopig dat er geen sprake is van bezit van staat, omdat verzoekster slechts kort met de erkenner heeft samengewoond en er weinig contact was. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij partijen de gelegenheid krijgen om hun standpunten schriftelijk toe te lichten. De beslissing van het Hof houdt in dat de zaak wordt verwezen naar de rolzitting in Aruba op 19 januari 2021, waarbij verdere beslissingen worden aangehouden.