ECLI:NL:OGHACMB:2020:254

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
SXM2019H00079, SXM2019H00082, SXM2019H00083 en SXM2019H00084
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van premieloon en heffing van premie op grond van de Landsverordening ongevallenverzekering en de Landsverordening ziekteverzekering

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 18 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het premieloon voor de heffing van premie op grond van de Landsverordening ongevallenverzekering (LOV) en de Landsverordening ziekteverzekering (LZV). De zaak betreft de Resort of the World N.V. (ROTW) die in beroep ging tegen eerdere beslissingen van het Uitvoeringsorgaan Sociale en Ziektekostenverzekering (USZV) over de aanslagen premie ongevallenverzekering en ziekteverzekering. Het Hof oordeelde dat vergoedingen voor maaltijden die werknemers nuttigen op dagen waarop zij niet langer dan gebruikelijk hun werkzaamheden verrichten, geen verwervingskosten zijn en dus onderdeel van het loon uitmaken. Daarnaast werd geoordeeld dat de Christmas Bonus niet kan worden aangemerkt als een vergoeding voor een boven het normale liggende arbeidsprestatie, omdat ROTW niet heeft aangetoond dat deze bonus enkel werd gegeven voor uitzonderlijke prestaties. Het Hof concludeerde dat USZV onvoldoende had gemotiveerd waarom de oproepkrachten als werknemers moesten worden aangemerkt, en dat de premie ten onrechte was geheven over de aan hen uitgekeerde vergoedingen. Het hoger beroep van ROTW werd gegrond verklaard, de eerdere uitspraak werd vernietigd en USZV werd opgedragen nieuwe beslissingen te nemen op de bezwaarschriften van ROTW. Tevens werd USZV veroordeeld in de proceskosten van ROTW.

Uitspraak

SXM2019H00079, SXM2019H00082, SXM2019H00083 en SXM2019H00084
Datum uitspraak: 18 november 2020
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
Resort of the World N.V. (hierna: ROTW), gevestigd in Sint Maarten
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 27 mei 2019 in zaaknummers SXM201801394, SXM201801395, SXM201801396 en SXM201801397, in het geding tussen:
ROTW
en
het Uitvoeringsorgaan Sociale en Ziektekostenverzekering (hierna: USZV)
Procesverloop
Bij beschikkingen van 29 juli 2016 heeft USZV aanslagen premie ongevallenverzekering en ziekteverzekering opgelegd.
Bij beschikkingen van 24 september 2018 heeft USZV de door ROTW daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 mei 2019 (hierna: de aangevallen uitspraak) heeft het Gerecht de door ROTW daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen de aangevallen uitspraak heeft ROTW hoger beroep ingesteld.
USZV heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2020, waar ROTW, vertegenwoordigd door mr. G.J. Bergman, en USZV, vertegenwoordigd door mr. D.C. Daal en R. Richardson, zijn verschenen.
Overwegingen
De wetsartikelen die in deze zaak van belang zijn, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
USZV heeft over de periode 2010 tot en met juli 2015 een looncontrole gedaan bij ROTW ter bepaling van de loonsommen voor de heffing van premie voor de ongevallenverzekering en de ziekteverzekering. Hiervan is een rapport opgemaakt, gedateerd op 6 juni 2016 (hierna: het rapport). Op basis van het rapport heeft USZV op grond van artikel 8c van de Landsverordening ongevallenverzekering (hierna: de LOV) en artikel 8d van de Landsverordening ziekteverzekering (hierna: de LZV) aan ROTW aanslagen over de jaren 2011 tot en met 2014 opgelegd.
ROTW kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak. Ter zitting van het Hof heeft ROTW de hogerberoepsgronden beperkt tot de maaltijdvergoedingen, de “Christmas Bonus” en het aanmerken van (de) oproepkrachten als werknemer.
ROTW betoogt over het betrekken van de maaltijdvergoedingen bij het bepalen van het premieloon in het kader van de LZV, dat in artikel 1 van de LZV is opgenomen dat hetgeen op grond van artikel 6, derde lid, onderdelen d tot en met h, van de Landsverordening op de loonbelasting (hierna: de LLB) niet tot het loon wordt gerekend, ook voor de LVZ niet tot het loon wordt gerekend. Volgens ROTW vallen aan werknemers verstrekte maaltijdvergoedingen daar onder. Voorts wijst ROTW erop dat deze kosten voor de inkomstenbelasting (eveneens) mogen worden afgetrokken.
4.1. In artikel 1 van zowel de LOV als de LZV is bepaald dat onder loon wordt verstaan: elke uitkering in welke vorm ook die de werknemer als vergoeding voor zijn arbeid ten laste van zijn werkgever geniet, alsook ontvangsten van derden die van invloed zijn op de voorwaarden van de arbeidsovereenkomst. In artikel 1 van de LZV is, anders dan in de LOV, voorts bepaald dat van het loonbegrip is uitgezonderd hetgeen ingevolge artikel 6, derde lid, onderdelen d tot en met h, van de LLB niet tot het loon wordt gerekend. Uit artikel 6, derde lid, onderdeel f, van de LLB volgt dat tot het loon niet worden gerekend vergoedingen voor zover zij geacht kunnen worden te strekken tot bestrijding van kosten tot verwerving van het loon, met uitzondering van posten als bedoeld in artikel 9C, eerste lid, met uitzondering van onderdeel h, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting (hierna: de LIB). De posten, bedoeld in artikel 9C, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de LIB worden daarmee dus niet tot het loon gerekend; in onderdeel h zijn onder meer voedsel en drank opgenomen. Gelet op de bewoordingen van artikel 6, derde lid, onderdeel f, van de LLB, moet het daarbij echter wel gaan om kosten die strekken tot verwerving van het loon. De aard van de overige posten, bedoeld in artikel 9C, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de LIB wijst daar ook op. Het betoog van ROTW ziet hieraan voorbij. Hof is vervolgens van oordeel dat kosten gemaakt voor voeding en dranken in het algemeen behoren tot de sfeer van de inkomensbesteding en dat een tegemoetkoming van de werkgever in die kosten in beginsel niet kan worden aangemerkt als te strekken tot bestrijding van kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking. Vergoedingen voor maaltijden die een werknemer nuttigt op een dag waarop hij niet langer dan gebruikelijk zijn werkzaamheden verricht, zoals de door ROTW aan haar werknemers verstrekte maaltijdvergoedingen, zijn daarom geen verwervingskosten en zijn daarmee - in tegenstelling tot bijvoorbeeld maaltijdkosten als gevolg van overwerk - onderdeel van het loon. Het Hof vindt voor dit oordeel (ook) steun in artikel 1, aanhef en onder a, b en c, van het Landsbesluit Ziekteverzekering inzake waardering van kost en inwoning (P.B. 1976-228). Het betoog faalt.
5. ROTW voert aan dat het Gerecht ten onrechte heeft overwogen dat de Christmas Bonus niet van de heffing van premie is vrijgesteld. ROTW wijst erop dat uit haar salarisadministratie duidelijk het bonusbedrag per werknemer blijkt en dat USZV de aard van de vergoeding niet heeft betwist op basis van de salarisadministratie die tijdens de looncontrole beschikbaar is gesteld. Volgens ROTW rust op USZV de last te bewijzen dat de bonusvergoedingen, ondanks de daaraan ten grondslag liggende administratieve gegevens, toch behoren tot het premieloon. Volgens ROTW had het Gerecht moeten overwegen dat USZV onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat de Christmas Bonus behoort tot het premieloon.
5.1. In artikel 1 van zowel de LOV als de LZV is bepaald dat van het loonbegrip is uitgezonderd een vergoeding die bij uitzondering wordt gegeven voor het verrichten van een boven het normale liggende arbeidsprestatie. In het rapport worden drie categorieën werknemers onderscheiden: “casual”, “regular” en “management”. Ter zitting heeft USVZ gesteld dat het management de Christmas Bonus elk jaar heeft ontvangen en dat dit bij de andere categorieën werknemers wisselt. Volgens USZV is er daarom, mede gelet op de benaming van de bonus die suggereert dat het om een eindejaarsuitkering gaat, geen aanleiding om aan te nemen dat de bonus alleen bij uitzondering is uitgekeerd in geval van een boven het normale liggende arbeidsprestatie. ROTW heeft dit niet gemotiveerd betwist en heeft niet nader toegelicht waarom de vergoedingen (wel) zouden moeten worden gebracht onder deze uitzondering. Dat, zoals ROTW ter zitting van het Hof naar voren heeft gebracht, de uitgekeerde bedragen wisselend in omvang zijn en dat in slechte jaren geen Christmas Bonus wordt uitgekeerd, is in dit kader onvoldoende aangezien daarmee (juist) niet aannemelijk is gemaakt dat de toelage afhankelijk is van de arbeidsprestatie van een individuele werknemer. Het betoog faalt.
6. ROTW bestrijdt voorts het oordeel van het Gerecht dat haar oproepkrachten (medewerkers in de categorie casual) als werknemers in de zin van de LOV en de LZV kunnen worden aangemerkt, als gevolg waarvan over hun loon premie zou moeten worden afgedragen. Er is geen grond om aan te nemen dat sprake is van een dienstverband, omdat de oproepkrachten niet gedurende drie opeenvolgende maanden wekelijks ten minste acht uren, dan wel ten minste 35 uren per maand, arbeid voor haar hebben verricht. Bovendien zijn de oproepkrachten in de onderzochte jaren niet twaalf of meer achtereenvolgende dagen bij haar in dienst geweest.
6.1. Op grond van artikel 1 van de LOV en artikel 1 van de LZV wordt onder “werknemer” begrepen: een ieder die voor een werkgever in dienstverband of persoonlijk in aangenomen werk arbeid verricht. In artikel 1 van de LZV wordt vervolgens een uitzondering gemaakt voor “losse werknemers”, waaronder wordt verstaan: werknemers die als regel geen twaalf achtereenvolgende dagen, niet meegerekend zondagen en feestdagen als bedoeld in de Arbeidsregeling, in dienst van de werkgever zijn. De LOV kent deze uitzondering niet. Dit betekent dat als niet aannemelijk wordt gemaakt dat een oproepkracht als regel twaalf achtereenvolgende dagen werkzaamheden verricht, deze voor de toepassing van de LZV hoe dan ook niet kan worden aangemerkt als werknemer.
6.2. Het Hof is van oordeel dat USZV niet heeft gemotiveerd op grond waarvan aannemelijk is dat de oproepkrachten als regel twaalf achtereenvolgende dagen werkzaamheden voor ROTW hebben verricht. Gelet op de aard van de met deze oproepkrachten gesloten overeenkomsten en de blijkens bijlage 3 van het rapport voor velen geringe hoogte van de aan hen toegekende vergoedingen, heeft USZV dit niet zonder meer mogen aannemen.
6.3. Met betrekking tot de vraag of sprake is van een dienstverband heeft het Hof eerder overwogen (vgl. de uitspraken van 30 mei 2005, ECLI:NL:OGHNAA:2005:BF7341, en 9 juli 2019, ECLI:NL:OGHACMB:2019:209) dat voor het aannemen daarvan is vereist dat de desbetreffende opdrachtnemer verplicht is de arbeid persoonlijk te verrichten, de opdrachtgever verplicht is loon te betalen en tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemer, wat betreft de te verrichten arbeid, een gezagsverhouding bestaat. USZV heeft in het rapport en in de beschikkingen van 24 september 2018 niet gemotiveerd dat tussen ROTW en de oproepkrachten een dienstverband bestaat. Van het bestaan van arbeidsovereenkomsten is niet gebleken. Voor het vermoeden dat de oproepkrachten arbeid verrichten krachtens arbeidsovereenkomst, bedoeld in artikel 7A:1613ca van het Burgerlijk Wetboek, bestaat evenmin grond, nu USZV niet aannemelijk heeft gemaakt dat de oproepkrachten gedurende drie opeenvolgende maanden wekelijks ten minste acht uren, dan wel gedurende ten minste 35 uren per maand, arbeid verrichtten voor ROTW.
6.4. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beschikkingen van 24 september 2018, voor zover daarbij premie is geheven over de aan de oproepkrachten uitgekeerde vergoedingen, niet gedragen worden door de daaraan door USZV ten grondslag gelegde motivering. Het Gerecht heeft dit niet onderkend, zodat dit betoog slaagt.
7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht zou behoren te doen, zal het Hof de tegen de beschikkingen van 24 september 2018 gerichte beroepen gegrond verklaren, die beschikkingen vernietigen en bepalen dat USZV met inachtneming van deze uitspraak nieuwe beslissingen dient te nemen op de bezwaarschriften van ROTW. Dat betekent dat USZV voor alle medewerkers in de categorie casual moet onderzoeken of zij op grond van de beschikbare gegevens wel of niet als werknemer in de zin van artikel 1 van de LOV en artikel 1 van de LZV moeten worden aangemerkt.
8. USZV dient te worden veroordeeld in de proceskosten van ROTW. Het Hof stelt de proceskosten voor het beroep en het hoger beroep vast op een bedrag van telkens NA
f1400,- voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
verklaarthet hoger beroep
gegrond;
II.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 27 mei 2019 in zaaknummers SXM201801394, SXM201801395, SXM201801396 en SXM201801397;
III.
verklaarthet bij het Gerecht in die zaken ingestelde beroepen tegen de beschikkingen van USZV van 24 september 2018
gegrond;
IV.
vernietigtdie beschikkingen;
V.
draagtUSZV
opmet inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen nieuwe beslissingen te nemen op de door ROTW ingediende bezwaarschriften;
VI.
veroordeeltUSZV tot vergoeding van de bij ROTW in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van NA
f2.800,-, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII.
gelastdat USZV aan ROTW het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van NA
f600,- vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Saleh, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. B.J. van Ettekoven, leden, in tegenwoordigheid van
mr. C.F. Donner-Haan, griffier.
w.g. Saleh
voorzitter
w.g. Donner-Haan
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2020
BIJLAGE

Landsverordening Ongevallenverzekering

Artikel 1
In deze landsverordening wordt verstaan onder:
[…]
- werknemer: een ieder die voor een werkgever in dienstverband of persoonlijk in aangenomen werk arbeid verricht, behalve:
· voor wat degene betreft, die persoonlijk in aangenomen werk arbeid verricht: indien hij zelf door de Bank als werkgever is aangemerkt;
[…]
- loon: elke uitkering in welke vorm ook die de werknemer als vergoeding voor zijn arbeid ten laste van zijn werkgever geniet, alsmede ontvangsten van derden, die van invloed zijn op de voorwaarden van de arbeidsovereenkomst, behalve:
· vergoeding voor het verrichten van overwerk in de zin van de Arbeidsregeling;
[…]
· vergoeding boven het normale loon voor het tijdelijk verrichten van andere dan de normale arbeid, waartoe hij ingevolge arbeidsovereenkomst met zijn werkgever verplicht is;
· vergoeding die bij uitzondering wordt gegeven voor het verrichten van een boven het normale liggende arbeidsprestatie;
[…]

Landsverordening Ziekteverzekering

Artikel 1
In deze landsverordening wordt verstaan onder:
[…]
- werknemer: een ieder die voor een werkgever in dienstverband of persoonlijk in aangenomen werk arbeid verricht, behalve:
[…]
losse werknemers, waaronder wordt verstaan werknemers die als regel geen 12 achtereenvolgende dagen, niet meegerekend zondagen en feestdagen als bedoeld in de Arbeidsregeling, in dienst van de werkgever zijn;
[…]
- loon: elke uitkering in welke vorm ook die de werknemer als vergoeding voor zijn arbeid ten laste van zijn werkgever geniet, alsook ontvangsten van derden, die van invloed zijn op de voorwaarden van de arbeidsovereenkomst, behalve:
vergoeding voor het verrichten overwerk in de zin van de Arbeidsregeling;
[…]
· vergoeding boven het normale loon voor het tijdelijk verrichten van andere dan de normale arbeid, waartoe hij ingevolge arbeidsovereenkomst met zijn werkgever verplicht is;
· vergoeding die bij uitzondering wordt gegeven voor het verrichten van een boven het normale liggende arbeidsprestatie;
· hetgeen ingevolge artikel 6, derde lid, onderdelen d tot en met h, van de Landsverordening op de loonbelasting niet tot het loon wordt gerekend;
[…]

Landsverordening op de loonbelasting

Artikel 6
[…]
3. Tot het loon wordt niet gerekend:
[…]
d. de verplichte bijdragen van de werkgever voor pensioenen en aan pensioenfondsen;
e. de door de werkgever ten behoeve van de werknemer gemaakte kosten in verband met geneeskundige behandeling en verpleging, alsmede de aanspraken van de werknemer op vrije geneeskundige behandeling en verpleging en op tegemoetkoming in ziektekosten;
f. vergoedingen voor zover zij geacht kunnen worden te strekken tot bestrijding van kosten tot verwerving van het loon, behoudens ter zake van:
1˚. posten als bedoeld in artikel 9C, eerste lid, met uitzondering van onderdeel h, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting;
[…]

Landsverordening op de inkomstenbelasting

Artikel 9C
Op de opbrengst uit arbeid, bedrijf en beroep, komen niet in mindering de in artikel 9, eerste lid, bedoelde kosten welke verband houden met de volgende posten:
1.
[…]
d. kleding, met uitzondering van werkkleding;
[…]
h. voedsel, drank en genotsmiddelen, representatie – daaronder begrepen recepties, feestelijke bijeenkomsten en vermaak alsmede excursies, studiereizen en dergelijke; een en ander met inbegrip van de desbetreffende reizen en het desbetreffende verblijf;
[…]