55 HLAR 24/04.
Datum uitspraak: 30 mei 2005
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Sociale Verzekeringbank, gevestigd op Curaçao,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 16 juni 2004 in het geding tussen:
de naamloze vennootschap "Amleince N.V.", gevestigd op Curaçao,
Bij beschikkingen van 30 december 2002 heeft appellante aan Amleince N.V. (hierna: Amleince) krachtens de Landsverordening Ziekteverzekering (hierna: LvZV) en de Landsverordening Ongevallenverzekering (hierna: LvOV) naheffingsaanslagen ter zake van premies over de jaren 1997 tot en met 2001 opgelegd.
Bij beschikking van 17 oktober 2003 heeft appellante het daartegen door Amleince gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 juni 2004 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: het Gerecht), het daartegen door Amleince ingestelde beroep gegrond verklaard en die beschikking vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, ingekomen op 8 juli 2004, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Bij brief, ingekomen op 30 juli 2004, heeft Amleince van antwoord gediend.
Bij brief, ingekomen op 21 februari 2005, heeft appellante de gronden van het hoger beroep aangevuld.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. M. Bonafasia, en Amleince, vertegenwoordigd door mr. C.A. Peterson, advocaat, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1 van de LvOV, wordt, voor zover thans van belang, onder werkgever verstaan, iedere natuurlijke of rechtspersoon, die hier te lande een of meer werknemers arbeid doet verrichten. Onder werknemer wordt verstaan, een ieder die voor een werkgever in dienstverband of persoonlijk in aangenomen werk arbeid verricht.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, is de werkgever terzake van de kosten verbonden aan de uitvoering van deze landsverordening aan de bank een premie verschuldigd.
Ingevolge artikel 1 van de LvZV, wordt, voor zover thans van belang, onder werkgever verstaan, iedere natuurlijke of rechtspersoon, die hier te lande een of meer werknemers arbeid doet verrichten. Onder werknemer wordt verstaan, een ieder die voor een werkgever in dienstverband of persoonlijk in aangenomen werk arbeid verricht.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, is ter zake van de kosten, verbonden aan de uitvoering van deze landsverordening aan de bank, een premie verschuldigd.
2.2. Appellante klaagt dat het Gerecht heeft miskend dat, zowel de checkers, als de koeriers en de bewakers, voor Amleince in dienstverband arbeid verrichten, zodat deze vennootschap als hun werkgever ingevolge die landsverordeningen premieplichtig is.
2.3. Dit betoog faalt. Voor het aannemen van een dienstverband in de zin van voormelde bepalingen is vereist dat de desbetreffende opdrachtnemer verplicht is de arbeid persoonlijk te verrichten, de opdrachtgever verplicht is loon te betalen en tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemer, wat betreft de te verrichten arbeid, een gezagsverhouding bestaat.
2.3.1. Het Gerecht heeft terecht overwogen dat appellante niet voldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd dat tussen Amleince en de zogenoemde checkers, koeriers en bewakers aan die vereisten is voldaan.
2.3.2. Amleince drijft een nummerloterij en treedt op als beheer- en administratiekantoor voor ondernemingen die zich met de loterijhandel bezig houden en daartoe over een vergunning beschikken. Daarnaast neemt zij deel in vennootschappen en ondernemingen met een soortgelijk of aanverwant doel.
De zogenoemde checkers houden zich bezig met de verkoop van loten, afkomstig van de Fundashon Wega di Number Korsou. Niet is gesteld dat zij hun lotnummerboekjes bij, of via, Amleince dienen te betrekken. Naar gesteld beschikken zij over een persoonlijke vergunning krachtens de Loterijverordening 1909 voor het aanleggen en houden van een loterij. Door een percentage van de omzet van de verkochte lotnummers aan Amleince af te dragen, kunnen zij het risico dat op een door hen verkocht lotnummer een prijs valt afdekken. Dit wordt "checken" genoemd. De checkers betalen, naar gesteld, zelf omzetbelasting, alsmede het vergunningrecht over hun omzet. Door appellante is voorts niet weersproken dat de checkers zelf bepalen, bij wie zij "checken". Verder is niet gesteld dat Amleince de checkers met betrekking tot de uitvoering van de werkzaamheden aanwijzingen geeft, die opgevolgd moeten worden.
2.3.3. Voor zover appellante betoogt dat het Gerecht heeft miskend dat ingevolge artikel 1613ca van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen het vermoeden van een arbeidsovereenkomst bestaat, aangezien sprake is van het verrichten van arbeid tegen beloning, overweegt het Hof dat zij vooralsnog niet aannemelijk heeft gemaakt dat de checkers gedurende drie opeenvolgende maanden wekelijks tenminste acht uren, dan wel gedurende tenminste 35 uren per maand, arbeid verrichten ten behoeve van Amleince. Voorts is vooralsnog niet aannemelijk gemaakt dat de door Amleince aan de checkers verrichte betalingen als tegenprestatie voor verrichte werkzaamheden en derhalve als loon in evenbedoelde zin zijn aan te merken.
2.3.4. Ten aanzien van de koeriers en bewakers heeft appellante vooralsnog evenmin aannemelijk gemaakt dat een gezagsverhouding bestaat tussen hen en Amleince. Hierbij neemt het Hof mede in aanmerking dat hun werkzaamheden geen wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering van Amleince vormen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.B. de Haseth, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2005.