ECLI:NL:OGHACMB:2020:250

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
AUA2019H00166
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aansprakelijkheid voor belastingaanslagen en bewijswaardering in eenmanszaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [Appellante] tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin [Geïntimeerde] werd toegewezen in zijn vordering tot betaling van belastingaanslagen. De procedure begon met een eindvonnis van 19 juni 2019, waartegen [Appellante] grieven indiende. De kern van het geschil betreft de aansprakelijkheid van [Appellante] voor belasting- en premieaanslagen die voortvloeien uit de periode waarin zij als gevolmachtigde van de eenmanszaak 'Conexion ‘R We' optrad, terwijl [Geïntimeerde] als eigenaar geregistreerd stond. Het Hof heeft vastgesteld dat de eenmanszaak op 3 augustus 2006 is ingeschreven, met [Geïntimeerde] als eigenaar en [Appellante] als gevolmachtigde. Het Gerecht oordeelde dat [Geïntimeerde] slechts als stroman fungeerde en dat [Appellante] aansprakelijk was voor de kosten en aanslagen die betrekking hebben op de periode van inschrijving tot uitschrijving van de eenmanszaak. Het Hof bevestigde deze oordelen en oordeelde dat de verklaringen van getuigen voldoende bewijs opleverden voor de stellingen van [Geïntimeerde]. De grieven van [Appellante] werden verworpen, en het Hof bevestigde het vonnis van het Gerecht, waarbij [Appellante] werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

aBurgerlijke zaken over 2020 Vonnis no.:
Registratienummer: AUA201800036 – AUA2019H00166
Uitspraak: 20 oktober 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[Appellante],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk gedaagde,
thans appellante,
gemachtigde: mr. M.O. Lopez,
tegen
[Geïntimeerde],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk eiser,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. A.A.D.A. Carlo.
De partijen worden hierna [Appellante] en [Geïntimeerde] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Voor het procesverloop in eerste aanleg wordt verwezen naar het tussen partijen gewezen eindvonnis van 19 juni 2019 en het daaraan voorafgegane tussenvonnis van 24 oktober 2018 van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: het Gerecht). Bij akte van hoger beroep, ingediend ter griffie op 30 juli 2019, is [Appellante] in hoger beroep gekomen van voormeld eindvonnis.
1.2
Bij op 10 september 2019 ingekomen memorie van grieven met productie heeft [Appellante] vijf grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en geconcludeerd dat het Hof het tussenvonnis van 24 oktober 2018 en het eindvonnis van 19 juli 2019 zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van [Geïntimeerde] zal afwijzen, met veroordeling van [Geïntimeerde] in de schade, begroot op een bedrag van Afl. 25.000, met veroordelen van [Geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties, daaronder begrepen de kosten aan rechtskundige bijstand.
1.3 [
Geïntimeerde] heeft bij op 18 oktober 2019 ingediende memorie van antwoord het beroep bestreden en geconcludeerd dat het Hof bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad het hoger beroep ongegrond zal verklaren met veroordeling van [Appellante] in de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep.
1.4
Op de daarvoor bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities ingediend.
1.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
In hoger beroep kan van de volgende feiten worden uitgegaan.
2.2 [
Geïntimeerde] en [Appellante] hebben op 3 augustus 2006 een eenmanszaak, onder de naam “Conexion ‘R We”, ingeschreven in de Kamer van Koophandel. [Geïntimeerde] staat ingeschreven als eigenaar, [Appellante] als gevolmachtigde.
2.3
Op 18 april 2007 is ingeschreven de naamloze vennootschap Conexion ‘R We N.V.
2.4
Op 5 maart 2008 is de eenmanszaak “Conexion ‘R We” opgeheven.
2.5 [
Naam 1], hierna: [Naam], heeft op 20 september 2017 een door hem ondertekende verklaring afgelegd. In deze verklaring staat het volgende:
“Hierbij verklaar ik, dat ik in de periode 2007-2008, toen ik nog werkzaam was als HR Adiseur bij het Dr. Horacio E. Oduber Hospitaal, contact had met mevr. [Voornaam] [Appellante] van het uitzendbureau Conexion R’We. Mevr.[Voornaam] [Appellante] presenteerde zich als zelfstandige zakenvrouw die voor zichzelf en voor eigen rekening als opdrachtnemer optrad onder voormelde handelsnaam.
Ik had nooit contact gehad met dhr. [Voornamen] [Geintimeerde], voor wat betreft het Uitzendbureau Conexion R’We. Ik had alleen contact met mevr. [Voornaam] [Appellante] en haar medewerkers.”
2.6 [
Naam 2], hierna: [Naam 2], heeft op 16 november 2017 een door hem ondertekende verklaring afgelegd. In deze verklaring staat het volgende:
“Ondergetekende was werkzaam bij de Kamer van Koophandel en Nijverheid van Aruba. Ten tijde van zijn dienstbetrekking heeft hij mw [Voornaam] [Appellante] van advies gediend met betrekking tot het opzetten van een onderneming in Aruba. Mw [Appellante] voornoemd is een niet in Aruba geboren Nederlander en komt niet in aanmerking om zonder een vestigingsvergunning in eigen naam een onderneming (in het uitzendwezen) te voeren.
Ondergetekende was bij twee besprekingen aanwezig – één in het kantoor van mw [Appellante] in de Sun Plaza en de tweede in het restaurant Jacinto – waarbij ondergetekende, mw [Appellante] en de heer [Voornamen] [Geïntimeerde] de opzet van “Conexion’ Re We” hebben besproken in de vorm van een eenmanszaak, handelende onder voormelde naam. Ik heb partijen daarbij geadviseerd. Ik hoorde partijen ter uitvoering van mijn advies de overeenkomst aangaan: De heer [Geïntimeerde] schrijft de eenmanszaak in als eigenaar in het Handelsregister en mw [Appellante] zich als gemachtigde zal inschrijven. Partijen hebben daarbij afgesproken dat mw [Appellante] de onderneming in naam van de heer [Geïntimeerde] zal voeren, maar voor haar, mw [Appellante]’s eigen rekening. Dit arrangement was van tijdelijke aard en was bedoeld om mw [Appellante] in de gelegenheid te stellen om vooruitlopende op de oprichting door haar van Conexion’R We N.V. in elk geval aan de slag te gaan met de onderneming onder de mantel van een eenmanszaak in naam van de heer [Geïntimeerde], maar geheel voor rekening van mw [Appellante].
Ik ben bereid deze verklaring onder ede te verhalen.”
2.7 [
Geïntimeerde] heeft over het jaar 2007 naheffingsaanslagen AOV/AWW en AZV ontvangen. Hiertegen heeft hij bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is door de Inspecteur ongegrond verklaard omdat [Geïntimeerde] in de periode 2006 tot en met 2008 eigenaar was van de eenmanszaak “Conexion ‘R We”, omdat hij in 2007 aangifte loonbelasting en afdrachten heeft gedaan en omdat de aangiften en afdrachten niet overeenkomen met de na afloop van het jaar ingediende verzamelloonstaat. De naheffingsaanslagen zijn dus correct, aldus de Inspecteur. [Geïntimeerde] heeft geen beroep ingesteld. De uitspraak op het bezwaar is daardoor op 16 april 2017 onherroepelijk geworden.
2.8
Bij brief van 7 september 2017 heeft [Geïntimeerde] [Appellante] aansprakelijk gesteld voor de betaling van belasting- en premieaanslagen, die voortvloeien uit de periode dat hij als eigenaar stond ingeschreven van de eenmanszaak “Conexion ‘R We”.

3.De beoordeling

3.1 [
Geïntimeerde] heeft in eerste aanleg aanvankelijk betaling gevorderd van een bedrag van Afl. 73.272,82, te vermeerderen met wettelijke rente. Het Gerecht heeft bij tussenvonnis het beroep van [Appellante] op verjaring verworpen omdat vanaf 16 april 2017 de verjaringstermijn is gaan lopen en het verzoekschrift dateert van 9 januari 2018, derhalve ruim binnen de verjaringstermijn van vijf jaar. Verder heeft het Gerecht geoordeeld dat de verklaringen van [Naam 2] (zie rov. 2.5) en de verklaring [Naam 1] (zie rov. 2.4), die [Geïntimeerde] ter onderbouwing van zijn vordering heeft overgelegd, door [Appellante] niet dan wel onvoldoende feitelijk zijn weersproken. Het Gerecht gaat er vanuit dat [Geïntimeerde] slechts als stroman heeft gefungeerd omdat het voor [Appellante] in eerste instantie niet mogelijk was om een onderneming te vestigen in Aruba. Nu de afspraak tussen partijen inhield dat [Appellante] de eenmanszaak voor eigen rekening en risico zou gaan drijven, is [Appellante] aansprakelijk voor de kosten en aanslagen die betrekking hebben op de periode tussen inschrijving en uitschrijving bij de Kamer van Koophandel (3 augustus 2006, respectievelijk 5 maart 2008). Het Gerecht heeft de zaak naar de rol verwezen voor akte onderbouwing van de door [Geïntimeerde] ten behoeve van de eenmanszaak “Conexion’ R We” over 2006, 2007 en/of 2008 betaalde belasting en/of premieaanslagen. Bij eindvonnis is het Gerecht teruggekomen op de overwegingen van haar eerder gewezen tussenvonnis in die zin dat de verjaringstermijn niet vanaf 16 april 2017 is gaan lopen maar vanaf het moment dat de debiteur is aangesproken door zijn crediteur, in casu de ontvangst van de naheffingsaanslagen van 28 december 2012. De verjaring is vervolgens tijdig gestuit bij brief van 7 september 2017. Inhoudelijk heeft het Gerecht geoordeeld dat [Geïntimeerde] bij akten van 9 januari en 6 februari 2019 zijn vordering genoegzaam heeft onderbouwd met dien verstande dat niet is komen vast te staan dat [Geïntimeerde] recht heeft op aanvullende schadevergoeding wegens vertraging in de voldoening van de gevorderde geldsom. Het Gerecht heeft [Appellante] veroordeeld tot betaling van een bedrag van Afl. 32.246, vermeerderd met rente en kosten die de fiscus eventueel op de naheffingsaanslagen AOV/AWW 2007 en AZV 2007 bijtelt tot aan het moment waarop [Appellante] aan [Geïntimeerde] heeft betaald.
3.2 [
Appellante] heeft naast vernietiging van het tussen- en eindvonnis schadevergoeding gevorderd van een bedrag van Afl. 25.000. Deze schade bestaat uit reputatieschade, immateriële schade en schade ten gevolge van kosten rechtskundige hulp. Deze vordering zal worden afgewezen, nu [Appellante] in eerste aanleg gedaagde was en geen reconventionele vordering heeft ingesteld. Het is ingevolge artikel 280 lid 1 Rv niet mogelijk om voor het eerst in hoger beroep een reconventionele vordering in te stellen (vgl. HR 14-02-2020, ECLI:NL:HR:2020:261).
3.3
Grief 1 richt zich tegen de bewijswaardering van de verklaring van getuige [Naam 2]. [Appellante] stelt dat de conclusie en eigen waarneming van getuige [Naam 2] geen enkel bewijs is dat partijen bij de oprichting van de eenmanszaak “Conexion’ R We” zich aan zijn advisering hebben gehouden. [Geïntimeerde] was bij de oprichting van de eenmanszaak immers niet gebonden aan het advies en [Appellante] was het niet eens met het advies. Verder stelt [Appellante] dat het [Geïntimeerde] is die na de oprichting van de eenmanszaak het bedrijf voor eigen rekening en risico heeft gedreven.
3.4
Grief 2 klaagt erover dat het Gerecht ten onrechte heeft aangenomen dat [Appellante] de verklaring van getuige [Naam 1] onweersproken heeft gelaten en dat deze verklaring een aanwijzing vormt dat [Geïntimeerde] zich nimmer met de bedrijfsvoering van eenmanszaak “Conexion’ R We” heeft bezig gehouden. [Appellante] stelt dat zij als gevolmachtigde van “Conexion’ R We” binnen de grenzen van haar bevoegdheid heeft gehandeld met de HR adviseur van het Dr. Horacio E. Oduber Hospitaal. Dat de getuige [Naam 1] nooit contact heeft gehad met [Geïntimeerde] betekent nog niet dat [Geïntimeerde] niet de directeur en eigenaar van de eenmanszaak “Conexion’ R We” is.
3.5
Het Hof stelt voorop dat – anders dan hetgeen [Geïntimeerde] bij memorie van antwoord heeft betoogd – [Geïntimeerde] de stelplicht en bewijslast heeft nu hij degene is die zich beroept op de rechtsgevolgen van door hem gestelde feiten (artikel 129 Rv). Het Gerecht heeft geoordeeld dat [Geïntimeerde] zijn vordering voldoende heeft onderbouwd en heeft de feiten die ten grondslag liggen aan zijn vordering op basis van de getuigenverklaringen van [Naam 2] en [Naam 1] bewezen geacht en de vordering toegewezen. Tegen die bewijswaardering richten zich de grieven 1 en 2. Ze lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het Hof verenigt zich met het oordeel van het Gerecht dat de getuigenverklaringen van [Naam 2] en Naam 1] voldoende bewijs opleveren van de door [Geïntimeerde] gestelde feiten. Niet in geschil is dat [Appellante] in Nederland jaren in de uitzendbranche had gewerkt alvorens zij in 2004 naar Aruba was gekomen om een uitzendbureau van twee vrienden, Aruba@Work N.V. geheten, te managen. In 2006 heeft [Appellante] haar ontslag ingediend omdat de twee vrienden het niet meer met elkaar konden vinden. Vast staat voorts dat [Appellante] op, naar het Hof begrijpt (zie hierna), 3 augustus 2006, de dag van de oprichting van de eenmanszaak “Conexion R We” met als doelstelling het ondernemen van een uitzendbureau, met [Geïntimeerde] in de Kamer van Koophandel is geweest en dat [Appellante] dit uitzendbureau is gaan runnen. Blijkens het bewijs van inschrijving van de Kamer van Koophandel is de eenmanszaak op 3 augustus 2006 ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel met [Geïntimeerde] als eigenaar en [Appellante] als gevolmachtigde ingaande 3 augustus 2006. Volgens [Appellante] (punt 4 van de conclusie van dupliek) stond zij in 2006 op het punt om Aruba te verlaten omdat zij geen directievergunning binnen afzienbare tijd kon bemachtigen om een zaak, naar het Hof begrijpt, een uitzendbureau, te starten. Dat impliceert dat [Appellante] de intentie had een eigen onderneming te drijven, hetgeen, nu het tegendeel niet is gesteld of gebleken, inhoudt voor eigen rekening en risico. [Appellante] heeft niet betwist dat zij als niet in Aruba geboren Nederlandse zonder directie c.q. vestigingsvergunning niet in staat was om een eigen onderneming op te richten. [Appellante] stelt voorts (punt 4 conclusie van dupliek) dat [Geïntimeerde] ervoor heeft gezorgd, naar het Hof begrijpt: door het oprichten van de eenmanszaak, dat zij met haar bedrijfsactiviteiten wel een aanvang kon maken. Gelet op het vorenstaande is niet aannemelijk dat [Geïntimeerde] dit buiten haar om had geregeld. Daarbij geldt dat [Naam 2] heeft verklaard dat hij heeft gehoord dat partijen zijn overeengekomen dat, conform zijn advies, [Geïntimeerde] zou worden ingeschreven als eigenaar van de eenmanszaak en [Appellante] als gemachtigde en dat dit arrangement als van tijdelijke aard was bedoeld om [Appellante] in de gelegenheid te stellen om vooruitlopend op de oprichting van haar eigen vennootschap al aan de slag te kunnen met de onderneming die op naam van [Geïntimeerde] was verder geheel voor rekening van [Appellante] kwam. [Appellante] stelt weliswaar dat zij dit advies niet hoefde op te volgen en dat is juist maar dit argument snijdt geen hout. Feit is dat een en ander wel is verlopen zoals door Khan geadviseerd. [Appellante] heeft onder de naam Conexion ‘R We een (eenmanszaak) uitzendbureau gerund en daarmee, zo blijkt reeds uit de belastingaanslagen, omzet/inkomen gegenereerd. Op 16 april 2007 heeft [Appellante] (met behulp van [Naam 2]) een naamloze vennootschap met dezelfde naam als de eenmanszaak opgericht met eveneens als doel het ondernemen van een uitzendbureau met welke vennootschap [Appellante], nadat de verhoudingen met [Geïntimeerde] in 2008 verzuurd raakten en leidden tot de opheffing van de eenmanszaak door [Geïntimeerde] op 5 maart 2008, aan de slag is gegaan. Aldus hebben partijen uitvoeringshandelingen verricht die passen bij het door [Naam 2] gegeven advies. Het vorenstaande duidt erop dat [Appellante] voorheen het uitzendbureau voor eigen rekening en risico dreef en dat de constructie met de eenmanszaak van [Geïntimeerde] enkel is ingezet om het mogelijk te maken om op termijn haar eigen uitzendbureau te starten. In het licht van voorgaande feiten en omstandigheden is de stelling van [Appellante] dat het [Geïntimeerde] is geweest die de eenmanszaak zonder overleg met haar heeft opgericht, haar als gevolmachtigde heeft ingeschreven en de eenmanszaak voor eigen rekening en risico heeft gedreven volstrekt onvoldoende. Ook de blote stelling van [Appellante] dat zij ten tijde van de inschrijving van de eenmanszaak bij de Kamer van Koophandel [Naam 2] niet kende en dat zij hem pas begin 2007 heeft ontmoet toen hij voor werk kwam solliciteren bij Conexion ‘R We is, gelet op het vorenoverwogene, niet geloofwaardig. De grieven 1 en 2 slagen niet.
3.6
Grief 3 klaagt over de conclusie van het Gerecht dat partijen een mondelinge overeenkomst zijn aangegaan, waarbij [Appellante] voor eigen rekening en risico de eenmanszaak zou drijven en dat [Geïntimeerde] slechts als stroman heeft gefungeerd. Ter toelichting voert [Appellante] het volgende aan. Stromanschap betreft een illegale activiteit. Het drijven van een bedrijf op basis van stromanschap is in strijd met de openbare orde en goede zeden en derhalve zijn de overeenkomsten die daarop zijn gebaseerd in strijd met artikel 3:40 lid 1 BW dan wel in strijd met de dwingende wetsbepalingen van de Vestigingsverordening Bedrijven in de zin van artikel 3:40 lid 2 BW. In de Richtlijnen Vestigingsverordening Bedrijven van de Directie Economische Zaken, Handel en Industrie is altijd de directeur van een bedrijf verantwoordelijk voor zijn bedrijf, niet de gemachtigde van een bedrijf. Het is dan ook de directeur van een eenmanszaak die alle risico’s en de kosten van het bedrijf draagt.
3.7
Grief 3 faalt. In het spraakgebruik is een stroman een leider die weliswaar officieel de macht heeft, maar in werkelijkheid volledig ondergeschikt is aan de werkelijke machthebber, die geen officiële functie bekleedt. Deze (interne) afspraak op zich is niet in strijd met de openbare orde of goede zeden maar ziet enkel op de interne draagplicht in hun onderlinge verhouding. Wel zou het andere juridische gevolgen kunnen hebben, bijvoorbeeld wanneer [Geïntimeerde] aansprakelijk zou worden gesteld voor niet betaalde belastingen van de eenmanszaak, dan kan hij zich mogelijk niet disculperen met het argument dat hij nooit enige bemoeienis met het bedrijf heeft gehad. Zo heeft de Inspecteur in zijn uitspraak op het bezwaarschrift van [Geïntimeerde] zich ook op het standpunt gesteld dat de naheffingsaanslagen terecht aan [Geïntimeerde] zijn opgelegd omdat hij als eigenaar van de eenmanszaak stond geregistreerd. Het gevolg is dat [Geïntimeerde] deze belastingaanslagen heeft of zal moeten betalen. [Geïntimeerde] heeft overigens bij memorie van antwoord ook erkend dat hij aansprakelijk is voor deze belastingschulden en dat bij daar niet voor wegloopt.
3.8
Onder aanvoering van grief 4 betwist [Appellante] het bestaan van een mondelinge overeenkomst. De rol van [Appellante] was beperkt tot die van gemachtigde, verder niets. Als er geen overeenkomst is, kan [Appellante] ook niet contractueel aansprakelijk worden gesteld voor de belastingschulden. Van ongerechtvaardigde verrijking dan wel onrechtmatig handelen is ook geen sprake omdat de eenmanszaak het bedrijf is van [Geïntimeerde] als directeur. Hij moet zijn verantwoordelijkheid dragen en instaan voor de schulden van zijn bedrijf. Deze grief is een herhaling van de voorgaande grieven en deelt hun lot.
3.9
Met grief 5 betwist [Appellante] het bestaan van een causaal verband tussen de belastingschulden van de eenmanszaak en i) de tekortkoming in de mondelinge overeenkomst; ii) het onrechtmatige handelen en iii) de ongerechtvaardigde verrijking. [Appellante] stelt dat de belastingschulden geen vermogensschade zijn, zodat er geen sprake is van enige schade die [Geïntimeerde] op [Appellante] kan verhalen. Ook betwist [Appellante] de schade omdat [Geïntimeerde] niet heeft aangetoond dat hij de belastingschuld heeft betaald.
3.1
Grief 5 faalt. Nog daargelaten dat [Geïntimeerde] eigenlijk nakoming van de afspraak aan zijn vordering ten grondslag legt en dat daarvoor de causaliteitseis niet geldt, is er wel degelijk een causaal verband tussen de tekortkoming dan wel onrechtmatig handelen en de schade die [Geïntimeerde] heeft geleden. De schade is een gevolg van aantasting van de vermogensbestanddelen van [Geïntimeerde] doordat hij de belastingaanslagen van de eenmanszaak moet betalen. Deze schade is het gevolg van het handelen van [Appellante]. De afspraak tussen partijen houdt in dat de eenmanszaak voor rekening en risico van [Appellante] zou worden gedreven. Dat betekent dat zij ook verplicht is de belastingaanslagen van de eenmanszaak die betrekking hebben op de periode tussen 3 augustus 2006 en 5 maart 2008 te betalen. Deze verplichting is zij niet nagekomen. Dat, zoals [Appellante] bij pleidooi heeft betoogd, de naam [Geïntimeerde] deuren opende in Aruba en dat hij haar heeft geholpen met zijn contacten in Aruba, maakt niet dat er geen interne afspraak was dat het uitzendbureau voor rekening en risico van [Appellante] zou worden gedreven, hetgeen impliceert dat [Geïntimeerde] in hun onderlinge verhouding voor 100% verhaal heeft op [Appellante] voor de schulden van de eenmanszaak. Tot slot doet het feit dat [Geïntimeerde] de belastingschuld niet heeft betaald (als dat al juist is) niet af aan het feit dat hij de schuldenaar is en de fiscus de schuld op zijn vermogen kan verhalen door het nemen van incassomaatregelen en het leggen van beslagen.
3.11
De slotsom is dat het hoger beroep faalt. Het bestreden vonnis zal worden bevestigd en [Appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis van 19 juni 2019;
veroordeelt [Appellante] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [Geïntimeerde] vastgesteld op een bedrag van Afl. 123,00 aan betekeningskosten en Afl. 6.000,00 aan salaris gemachtigde;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.W. Scholte, Th.G. Lautenbach en O. Nijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 20 oktober 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.