ECLI:NL:OGHACMB:2020:239

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
AUA2019H00167
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen precariovergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, die op 24 juni 2019 het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaarde. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de voorwaarden waaronder een precariovergunning aan haar was verleend. Het Hof oordeelt dat tegen de bestreden vergunningvoorwaarden bezwaar kan worden gemaakt en dat het Gerecht ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het Hof vernietigt de uitspraak van het Gerecht en wijst de zaak terug voor verdere behandeling.

De procedure begon toen appellante op 4 september 2018 bezwaar maakte tegen de voorwaarden van de precariovergunning. Na een fictieve afwijzing van haar bezwaar, stelde appellante beroep in. Het Gerecht verklaarde dit beroep niet-ontvankelijk, wat leidde tot het hoger beroep bij het Hof. Het Hof heeft vastgesteld dat de voorwaarden van de vergunning een onderdeel zijn van de verleende vergunning en dat deze niet gelijk te stellen zijn aan besluiten van algemene strekking. Dit betekent dat appellante recht had op een inhoudelijke behandeling van haar bezwaar.

Het Hof heeft ook geoordeeld dat de minister van Infrastructuur en Milieu verantwoordelijk is voor de proceskosten die appellante heeft gemaakt in verband met het hoger beroep. De minister wordt veroordeeld tot vergoeding van deze kosten, evenals het griffierecht dat appellante heeft betaald. De uitspraak van het Hof is gedaan op 27 oktober 2020.

Uitspraak

AUA2019H00167
Datum uitspraak: 27 oktober 2020
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Aruba,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van
24 juni 2019 in zaak nr. AUA201900224 in het geding tussen:
appellante
en
de minister van Infrastructuur en Milieu (hierna: de minister).

Procesverloop

Aan appellante is een precariovergunning, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Retributie- en legesbesluit Directie Infrastructuur en Planning, onder voorwaarden verleend.
Op 4 september 2018 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen de voorwaarden waaronder de precariovergunning aan haar is verleend.
Op 21 januari 2019 heeft appellante beroep ingesteld tegen het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op het door haar gemaakte bezwaar (fictieve afwijzing).
Bij uitspraak van 24 juni 2019 heeft het Gerecht het door appellante daartegen ingestelde beroep, na vereenvoudigde behandeling van het beroep in de zin van artikel 32 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar), niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld.
Geen van de partijen heeft desgevraagd binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna het Hof het onderzoek met toepassing van artikel 37, vijfde lid, in verbinding gelezen met artikel 53c, eerste lid, van de Lar, heeft gesloten.

Overwegingen

Anders dan het Gerecht is het Hof van oordeel dat tegen de hier bestreden vergunningvoorwaarden bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld, zoals appellante ook heeft gedaan. Immers, die voorwaarden vormen een onderdeel van de verleende vergunning van appellante en zijn, anders dan het Gerecht heeft geoordeeld, niet gelijk te stellen aan besluiten van algemene strekking (vergelijk r.o. 2.3.1 in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
24 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL5363). Dat het hier zou gaan om voorwaarden die gelden voor een ieder die om een vergunning als hier aan de orde verzoekt, doet daaraan niet af, want zij binden appellante op grond van deze aan haar gerichte beschikking.
Gezien het hiervoor overwogene, heeft het Gerecht het beroep van appellante ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof zal daarom de uitspraak van het Gerecht vernietigen en de zaak terugwijzen (op de voet van artikel 53d, tweede lid, van de Lar) naar het Gerecht, voor de behandeling van het inhoudelijke geschil.
Redelijke toepassing van artikel 52, tweede lid, van de Lar, brengt met zich dat de minister op na te melden wijze in de proceskosten dient te worden veroordeeld.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
verklaarthet hoger beroep
gegrond;
vernietigtde uitspraak van het Gerecht van 24 juni 2019 in zaak nr. AUA201900224;
wijsthet geding
terugnaar het Gerecht ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van deze uitspraak;
steltde door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten
vastop een bedrag van Afl. 700,- (zegge: zevenhonderd Arubaanse florijn) en
bepaaltdat het Gerecht beslist omtrent de vergoeding van deze kosten;
veroordeeltde minister van Infrastructuur en Milieu tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten ten bedrage van Afl. 700,- (zegge: zevenhonderd Arubaanse florijn), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
stelt vastdat appellante voor de behandeling van het beroep griffierecht ten bedrage van Afl. 25,- (zegge: vijfentwintig Arubaanse florijn) heeft betaald en
bepaaltdat het Gerecht beslist omtrent de vergoeding van deze kosten;
gelastdat de minister van Infrastructuur en milieu aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Afl. 75,- (zegge: vijfenzeventig Arubaanse florijn) vergoedt;
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Saleh, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en
mr. B.J. van Ettekoven, in tegenwoordigheid van mr. D. Meyer-de Beer, griffier.
w.g. Saleh
w.g. Meyer-de Beer
Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2020