ECLI:NL:HR:2016:2197

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 september 2016
Publicatiedatum
28 september 2016
Zaaknummer
15/04529
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over premieplicht voor volksverzekeringen van Advocaat-Generaal werkzaam op de Nederlandse Antillen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de premieplicht voor volksverzekeringen van een Advocaat-Generaal die werkzaam was op de Nederlandse Antillen. De belanghebbende, die in cassatie ging tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, had een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd gekregen voor het jaar 2009. De Inspecteur had een bedrag van € 10.007 aan premie volksverzekeringen geheven. De centrale vraag in deze procedure was of de belanghebbende in 2009 premieplichtig was voor de Nederlandse volksverzekeringen, en of hij op basis van uitzending door de Nederlandse overheid werkzaam was op de (toenmalige) Nederlandse Antillen.

Het Gerechtshof had bevestigd dat de belanghebbende als 'uitgezonden' kon worden beschouwd in de zin van artikel 3, lid 2, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof geen onjuiste opvatting had over het begrip 'uitzenden' en dat de klacht van de belanghebbende tevergeefs was voorgesteld. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen voor het overige niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.

Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is van belang voor de interpretatie van de premieplicht in relatie tot de werkzaamheden van ambtenaren in het buitenland, en biedt duidelijkheid over de voorwaarden waaronder iemand als 'uitgezonden' kan worden aangemerkt.

Uitspraak

30 september 2016
nr. 15/04529
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z], Curaçao (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 27 augustus 2015, nr. 13/00783, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. AWB 12/1999) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2009 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door D.G. Barmentlo, advocaat te Amsterdam.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende is Advocaat-Generaal en was tot 1 maart 2006 in die hoedanigheid werkzaam bij het ressortsparket te [R].
2.1.2.
Belanghebbende is met ingang van 1 maart 2006 in het kader van de door Nederland verleende technische bijstand aan de (toenmalige) Nederlandse Antillen door de Nederlandse Antillen in dienst genomen en als Advocaat‑Generaal aangesteld bij het Parket van de Procureur-Generaal bij het Gemeenschappelijk Hof van (destijds) de Nederlandse Antillen en Aruba. Ook in het onderhavige jaar 2009 was hij aldaar als zodanig werkzaam.
2.1.3.
In verband met zijn benoeming tot Advocaat‑Generaal bij het Gemeenschappelijk Hof is door de Nederlandse Minister van Justitie aan belanghebbende verlof zonder behoud van bezoldiging verleend.
2.1.4.
Met dagtekening 28 september 2011 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een aanslag IB/PVV voor het jaar 2009 opgelegd. Daarbij heeft de Inspecteur € 10.007 aan premie volksverzekeringen geheven.
2.2.
Voor het Hof was onder meer in geschil of belanghebbende in 2009 premieplichtig was voor de Nederlandse volksverzekeringen. Het geschil spitste zich onder meer toe op de vraag of belanghebbende op de (toenmalige) Nederlandse Antillen en Aruba werkzaam was op basis van uitzending door de Nederlandse overheid als bedoeld in artikel 2, leden 1 en 2, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (hierna: BUB 1999).
2.3.
Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord.
2.4.
Tegen dit oordeel keert zich het middel met onder meer de klacht dat het Hof heeft miskend dat voor het begrip ‘uitzenden’ als bedoeld in artikel 3, lid 2, BUB 1999 beslissend is of gewerkt wordt in opdracht van de Nederlandse overheid. Het middel is tevergeefs voorgesteld. ’s Hofs oordeel geeft geen blijk van een onjuiste opvatting over het begrip uitzenden. De omstandigheid dat in de toelichting op artikel 3, lid 2, BUB 1999 wordt gesproken over “de ambtenaar die in opdracht van de Nederlandse overheid gaat werken” staat niet in de weg aan het oordeel dat belanghebbende is ‘uitgezonden’ in de zin van artikel 3, lid 2, BUB 1999, ook niet bezien in samenhang met belanghebbendes positie als Advocaat-Generaal.
2.5.
De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de president M.W.C. Feteris als voorzitter, de vice-president R.J. Koopman, en de raadsheren C. Schaap, M.A. Fierstra en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2016.