1.2Op grond van artikel 2:25, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt, een in het handelsregister ingeschreven naamloze vennootschap, (…), door een beschikking van verweerder ontbonden, indien verweerder is gebleken dat ten minste één van de navolgende omstandigheden zich voordoet:
a. gedurende ten minste een jaar geen bestuurders van de rechtspersoon in het register staan ingeschreven, terwijl ook geen opgaaf tot inschrijving is gedaan, dan wel er doet zich, indien er wel bestuurders staan ingeschreven, één van de navolgende omstandigheden voor: 1. alle bestuurders zijn overleden; 2. alle bestuurders zijn niet bereikbaar gebleken op het in het register vermelde adres van de rechtspersoon; en
b. blijkens de administratie van verweerder heeft de rechtspersoon gedurende ten minste een jaar niet voldaan aan de verplichting om het voor inschrijving in het handelsregister verschuldigde bedrag te voldoen.
Op grond van artikel 2:25a zijn ten aanzien van een beschikking tot ontbinding van de rechtspersoon als bedoeld in artikel 25, eerste lid, de artikelen 55 en 75 van de Lar niet van toepassing. Op grond van het tweede lid schrijft verweerder, indien tegen een beschikking tot ontbinding beroep op grond van de Lar wordt ingesteld, dat in het handelsregister in. De beslissing op het beroep wordt tevens ingeschreven. Op grond van het derde lid doet verweerder, indien de beslissing op beroep strekt tot vernietiging van de beschikking daarvan mededeling in het blad waarin van Landswege de officiële berichten worden geplaatst en in een of meer hier te lande verschijnende dagbladen.
2. Eisers hadden tegen de ontbindingsbeschikking beroep ingesteld bij het Gerecht en verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 12 april 2018 heeft het Gerecht het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
Vervolgens hebben eisers het verzoek ingediend, waarop verweerder niet schriftelijk heeft beslist.
3. Naar het oordeel van het Gerecht is verweerder niet bevoegd terug te komen op de ontbindingsbeschikking, niet ambtshalve, noch op verzoek van een betrokkene. De toepasselijke bepalingen uit het BW geven verweerder die bevoegdheid niet, en strekken ertoe dat een ontbindingsbeschikking na ongegrondverklaring door het Gerecht van een beroep daartegen, definitief is. Nu derden moeten kunnen afgaan op de juistheid van het handelsregister is dit vanuit het oogpunt van rechtszekerheid ook geboden. Gelet hierop beroepen eisers zich hier tevergeefs op de algemene bevoegdheid van een bestuursorgaan terug te komen op zijn beschikkingen.
4. Nu verweerder niet de bevoegdheid toekomt terug te komen op de ontbindingsbeschikking, kan het verzoek niet leiden tot het daarmee beoogde doel. Gelet daarop kan het niet beslissen door verweerder op het verzoek niet worden aangemerkt als een weigering een beschikking te geven, die op grond van artikel 3, tweede lid, van de Lar zou zijn aan te merken als een beschikking, waartegen op grond van artikel 7, eerste lid, van de Lar beroep dan wel bezwaar zou kunnen worden ingesteld dan wel gemaakt.
5. De slotsom is dan ook dat het Gerecht zich onbevoegd dient te verklaren kennis te nemen van het beroep.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet het Gerecht geen aanleiding.