ECLI:NL:OGHACMB:2020:213

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 september 2020
Publicatiedatum
25 september 2020
Zaaknummer
CUR2018H00482
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over verjaring en bewijsontvangst in civiele zaak

In deze zaak heeft de stichting Korpodeko hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin haar vordering tot betaling van een bedrag van NAf 21.423,00 door de geïntimeerden werd afgewezen op grond van verjaring. Korpodeko stelde dat zij de geïntimeerden meerdere keren had aangemaand, maar het Gerecht oordeelde dat de verjaring niet tijdig was gestuit. Korpodeko voerde aan dat zij bewijs kon leveren van de stuiting van de verjaring, maar het Hof oordeelde dat haar bewijsaanbod niet voldoende specifiek was. Het Hof bevestigde het vonnis van het Gerecht, waarbij Korpodeko werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om tijdig en adequaat bewijs te leveren van stuitingshandelingen in het kader van verjaring.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2020 Vonnis no.:
Registratienummers: CUR201800357 – CUR2018H00482
Uitspraak: 15 september 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
de stichting
STICHTING KORPORASHON PA DESAROYO DI KORSOU,
gevestigd in Curaçao,
hierna: Korpodeko,
in eerste aanleg eiseres, thans appellante,
gemachtigde: mr. O.A. Martina,
tegen
[Geïntimeerde 1],
[Geïntimeerde 2],
beiden wonende in Curaçao,
hierna: Geïntimeerde 1], [Geïntimeerde 2] respectievelijk (tezamen:) [Geïntimeerden c.s.],
in eerste aanleg gedaagden, thans geïntimeerden,
gemachtigde: mr. H.M. van Rossum.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij een op 18 december 2018 ingekomen akte van appel is Korpodeko in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 26 november 2018 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht).
1.2
Bij een op 16 januari 2019 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft Korpodeko grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en haar vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [Geïntimeerden cs.] in de proceskosten in beide instanties.
1.3
Er is geen memorie van antwoord ingekomen.
1.4
Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben partijen pleitnotities overgelegd. [Geïntimeerden c.s.] heeft in dat gedingstuk de grieven bestreden en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van Korpodeko in de proceskosten in hoger beroep.
1.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1
In dit geding vordert Korpodeko dat [Geïntimeerden c.s.] als hoofdelijk medeschuldenaren bij een in 2003 door de onderneming Natu Boutique N.V. (hierna: de vennootschap) aangegane kredietovereenkomst hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van NAf 21.423,00 aan hoofdsom, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 10% per jaar vanaf 30 september 2009 en 15% buitengerechtelijke incassokosten.
2.2
Het Gerecht heeft de vordering afgewezen met de overweging dat deze is verjaard omdat nadat de stuiting bij door [Geïntimeerden c.s.] op het adres [Adres] ontvangen aanmaningsbrieven van 29 maart 2006 de verjaring niet binnen een periode van vijf jaren opnieuw is gestuit.
2.3
Korpodeko had in eerste aanleg in het inleidend verzoekschrift gesteld dat zij [Geïntimeerden c.s.] meermaals had aangemaand en heeft bij dat verzoekschrift, naast de brieven van 29 maart 2006 overgelegd:
- drie brieven van 20 juni 2007 aan onderscheidenlijk [Geïntimeerde 1], [Geïntimeerde 2] en de vennootschap, steeds op het adres [Adres];
- een brief van 18 januari 2010 aan de vennootschap t.a.v. [Geïntimeerde 1]op het adres [Adres];
- een brief van 17 oktober 2011 aan [Geïntimeerde 1] en/of [Geïntimeerde 2] en de vennootschap op het adres [Adres 2];
-een brief van 31 oktober 2013 aan de vennootschap en/of [Geïntimeerde 1] en/of [Geïntimeerde 2] op het adres [Adres 3].
2.4 [
Geïntimeerden c.s.] heeft in eerste aanleg en in hoger beroep ontkend deze brieven te hebben ontvangen. De brief uit 2013 is [Geïntimeerde 1] naar eigen zeggen pas in 2014 op het kantoor van Korpodeko getoond nadat [Geïntimeerden c.s.] zich bij brief van hun advocaat op verjaring hadden beroepen.
2.5
Korpodeko heeft in eerste aanleg ter comparitie verklaard dat zij geen bewijs heeft maar dat zij “heeft begrepen” dat de brieven wel zijn verstuurd en zij heeft gezegd het raar te vinden dat Francisca te brieven niet heeft ontvangen.
Nadat het Gerecht had geoordeeld dat Korpodeko aldus niet gemotiveerd had aangegeven dat Francisca de brieven wel heeft ontvangen, heeft Korpodeko bij memorie van grieven gesteld dat alle ingebrekestellingen naar hetzelfde adres zijn gestuurd en dat het dan de vraag is waarom Francisca de brief van
29 maart 2006 (en die van 31 oktober 2013; maar dat wordt door [Geïntimeerden c.s.] juist betwist) wel heeft ontvangen, maar die van, naar het Hof begrijpt, 20 juni 2007 en die van 18 januari 2010 niet. Korpodeko heeft daarbij aangeboden bewijs te leveren dat de verjaring in 2010 (en in 2014) is gestuit en zij concludeert dat het Hof haar alsnog in de gelegenheid zal stellen om de stuiting van de verjaring in 2010 te bewijzen.
Bij pleidooi heeft Korpodeko nog toegevoegd dat [Adres 3] en [Adres] hetzelfde adres zijn, dat de postbode daarvan op de hoogte was en dat [Geïntimeerden c.s.] niet zijn verhuisd waardoor er sprake kan zijn van een verkeerd adres dat bij Korpodeko bekend was. Over het te leveren bewijs wordt niets (nieuws) geschreven.
2.6
Vooropgesteld zij dat het aankomt op de brief van 18 januari 2010. De brief van 17 oktober 2011 is niet relevant want geen stuitingsbrief die voldoen aan de vereisten van artikel 3:317 lid 1 BW. De andere brieven, die dat wel zijn, kunnen Korpodeko niet baten indien binnen het tijdvak 2009 -2014 geen stuiting heeft plaatsgevonden en ze zijn - als van zodanige stuiting wel sprake is - niet nodig omdat de stuiting in 2014 (minder dan vijf jaar voor het inleidend verzoekschrift) niet ter discussie staat.
2.7
Zoals iedere tot een persoon gerichte verklaring dient een stuitingbrief om zijn werking te hebben die persoon te hebben bereikt (art. 3:37 lid 3 BW). Gaat het om een niet aangetekend verzonden brief en wordt
de ontvangst van die verklaring betwist, dan brengt een redelijke, op de behoeften van de praktijk afgestemde, uitleg van voornoemd artikel mee dat de afzender in beginsel feiten of omstandigheden dient te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit volgt dat de verklaring door hem is verzonden naar een adres waarvan hij redelijkerwijs mocht aannemen dat de geadresseerde aldaar door hem kon worden bereikt, en dat de verklaring aldaar is aangekomen(zie: HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4104 (https://www.navigator.nl/document/id1fcdc26c9c1744ba963c46f668b3baf5?anchor=id-c75bd2b7-8d3f-499f-9edf-f55c918190ba)
,NJ 2013/391 (https://www.navigator.nl/document/ida68e71fd54a0427faf761a53cb1447a8) en - in verband met de veertiendagen brief van artikel 6:119 lid 6 BW - HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704 (https://www.navigator.nl/document/idc47833fc49a249d184fca39e65ccedde?anchor=id-64037f40-8e1a-43df-8b95-1ecbe06195a7), NJ 2017/113 (https://www.navigator.nl/document/id279a11ce89b841eba10b48a803677e8a)).
2.8
Voorts geldt dat ingevolge het bepaalde in art. 145 lid 1 Rv in verbinding met art. 280 lid 1 (https://www.navigator.nl/document/iddbe8b79776b1492fc5b8d4d5197daced?idp=LegalIntelligence) Rv, een partij in hoger beroep tot getuigenbewijs moet worden toegelaten indien zij voldoende specifiek bewijs aanbiedt van feiten die tot beslissing van de zaak kunnen leiden. Het antwoord op de vraag of een bewijsaanbod voldoende specifiek is, hangt af van de omstandigheden van het geval, waarbij de rechter, mede in verband met de eisen van een goede procesorde, zal moeten letten op de wijze waarop het processuele debat zich heeft ontwikkeld en het stadium waarin de procedure verkeert. In hoger beroep zal van een partij die bewijs door getuigen aanbiedt, in beginsel mogen worden verwacht dat zij voldoende concreet aangeeft op welke van haar stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en, voor zover mogelijk, wie daarover een verklaring zouden kunnen afleggen, doch zal in het algemeen niet mogen worden verlangd dat daarbij ook wordt aangegeven wat daarover door getuigen zal kunnen worden verklaard. (vgl. HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004: AO7817, NJ 2005/270).
2.9
Voor zover het door Korpodeko gestelde al voldoet aan het onder 2.7 vermelde, beantwoordt haar bij memorie van grieven gedane bewijsaanbod niet aan de onder 2.8 weergegeven eisen. Zij geeft immers niet aan op welke wijze (en door welke getuigen) zij het bewijs wil leveren van de onder 2.7 genoemde elementen: de verzending en - in elk geval - de daadwerkelijke ontvangst van de brief door de debiteur, dan wel de aankomst daarvan op het redelijkerwijs te gebruiken adres. Dat nadere specificatie niet mogelijk was, valt zonder toelichting - die ontbreekt - niet in te zien. Aan het bewijsaanbod wordt daarom voorbijgegaan.
2.1
Het Hof zit ook geen aanleiding ambtshalve bewijs op te dragen. Korpodeko is een professionele kredietinstelling die zich voorziet van rechtskundige bijstand. Het ligt dan ook op haar weg om in de langlopende dossiers die zij wenst open te houden, de verjaring steeds tijdig te stuiten en daarbij te waarborgen dat zij die stuiting ook kan bewijzen (door aangetekende verzending of anderszins) voor het niet heel zeldzame geval dat de debiteur de ontvangst van de cruciale brief ontkent. Komt het in een procedure (toch) aan op bewijslevering door getuigen - en ziet zij daarin ook heil - dan kan van haar (gemachtigde) worden gevergd dat een deugdelijk geformuleerd (en zo nodig toegelicht) bewijsaanbod wordt gedaan.
2.11
Dit betekent dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd. Korpodeko zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Korpodeko in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [Geïntimeerden c.s.] gevallen en tot op heden begroot op NAf 1.500,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.W. Scholte, F.W.J. Meijer en O. Nijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 15 september 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.