ECLI:NL:OGHACMB:2020:207

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
24 september 2020
Zaaknummer
CUR2020H0072 en CUR2020H00092
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van belanghebbendheid in een procedure betreffende de machtiging tot beschikking over goederen van een moeder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van zoon [Naam 1] tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin hij niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek om als belanghebbende te worden aangemerkt in een procedure betreffende de machtiging tot beschikking over goederen van zijn moeder. De curator, Alexandra Maria Kleine-van Dijk, had machtiging verzocht om te beschikken over de goederen van de moeder, waaronder een door zoon [Naam 1] bewoond huis. Zoon [Naam 1] is van mening dat hij als belanghebbende moet worden aangemerkt, omdat de gevraagde machtiging zijn recht op respect voor zijn woning, zoals beschermd door artikel 8 van het EVRM, raakt. Het Hof heeft vastgesteld dat zoon [Naam 1] tijdig en op de juiste wijze in hoger beroep is gekomen en dat hij als belanghebbende moet worden aangemerkt. Het Hof vernietigt de bestreden beschikking en verklaart de curator niet-ontvankelijk in haar verzoek, omdat zij geen belang meer heeft bij de machtiging. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN

ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN

BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

Beschikking in de zaak:
[Appellant],
wonende in Curaçao,
hierna te noemen: zoon [Naam 1],
oorspronkelijk verzoeker om als belanghebbende te worden aangemerkt, thans appellant,
gemachtigden: mrs. B. Nagelmakers en D. Doornbos,
tegen
Alexandra Maria KLEINE-VAN DIJK, in haar hoedanigheid van curator van [moeder],
wonende in Curaçao,
hierna te noemen: de curator,
de curanda wordt hierna genoemd: de moeder,
oorspronkelijk verzoekster, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. R.E.F.A. Bijkerk.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) wordt verwezen naar de ongedateerde stempelbeschikking (productie 1 bij beroepschrift) in verbinding met een e-mail van 12 december 2019 (productie 25 van zoon [Naam 1], ingezonden op 5 augustus 2020), zoals hersteld bij herstelbeschikking van 27 februari 2020 (productie 2 bij beroepschrift). De inhoud van die beschikking geldt als hier ingevoegd.
1.2.
Zoon [Naam 1] is op 11 maart 2020 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking. In zijn beroepschrift, met producties, heeft hij de beroepsgronden geformuleerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof de beschikking waarvan beroep zal vernietigen, kosten rechtens.
1.3.
Op 8 april 2020 is door Zoon [Naam 1] een nader ‘beroepschrift’ tegen de herstelbeschikking van 27 februari 2020 ingediend.
1.4.
Op 5 en 6 augustus 2020 heeft Zoon [Naam 1] producties ingezonden.
1.5.
Een incidenteel verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging, dat op 22 juni 2020 door Zoon [Naam 1] was ingediend en waartegen op 1 juli 2020 door de curator een verweerschrift was ingediend, is op 28 juli 2020 door Zoon [Naam 1] ingetrokken.
1.6.
Op 7 augustus 2020 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Zoon [Naam 1] is niet in persoon verschenen, wel zijn gemachtigden. De curator is verschenen, vergezeld van haar gemachtigde. De moeder is niet in persoon verschenen. De dochter [Naam 2] is verschenen, vergezeld van haar gemachtigde mr. F. Pais-Fruchter. De gemachtigden van zoon [Naam 1] en van de curator hebben gepleit aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen.
1.7.
Ter zitting is beschikking bepaald op heden.
1.8.
Na afloop van de zitting trof de griffier van het Hof in haar e-mailbox stukken aan zijdens de curator. Het Hof heeft op deze stukken geen acht geslagen.

2.Ontvankelijkheid

Zoon [Naam 1] is tijdig en op de juiste wijze in hoger beroep gekomen en kan daarin worden ontvangen.

3.Beoordeling

3.1.
De curator heeft machtiging verzocht om te beschikken over goederen van de moeder. Zoon [Naam 1] wenst zich hiertegen te verzetten. Het Gerecht heeft in de herstelbeschikking van 27 februari 2020 zoon [Naam 1] niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat hij niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 798 Rv. Onder meer hiertegen richt zich het hoger beroep van zoon [Naam 1].
3.2.
Het zijn van belanghebbende in een EJ-procedure (een procedure die met een beschikking eindigt) heeft verschillende gevolgen: belanghebbenden worden in beginsel opgeroepen voor de mondelinge behandeling, bij de oproeping krijgen de belanghebbenden een afschrift van het verzoekschrift toegezonden, iedere belanghebbende kan tot de aanvang van de behandeling of, indien de rechter dit toestaat, in de loop van de behandeling, een verweerschrift indienen, waarbij het niet uitmaakt of hij al dan niet is opgeroepen als belanghebbende, belanghebbenden kunnen in het verweerschrift een zelfstandig verzoek indienen, belanghebbenden hebben recht op inzage en afschrift van processtukken, aan de verschenen belanghebbende alsmede aan de belanghebbende die tot tenuitvoerlegging van de beschikking kan overgaan, wordt zo spoedig mogelijk een afschrift van de beschikking verstrekt. En belanghebbenden kunnen, naast verzoeker, in beginsel hoger beroep instellen tegen de eindbeschikking, voor zover geen appelverbod bestaat. Dit recht om hoger beroep in te stellen bestaat zowel voor belanghebbenden die in eerste aanleg zijn verschenen, als voor in eerste aanleg niet verschenen belanghebbenden. De appelrechter moet oproeping bevelen van de in eerste aanleg verschenen belanghebbenden. Bovendien kan de appelrechter te allen tijde bekende of onbekende belanghebbenden doen oproepen.
3.3.
Voor zaken betreffende het personen- en familierecht, in andere zaken dan scheidingszaken, geeft de wet afwijkende voorschriften (artt. 798-813 Rv). Eén van die afwijkende voorschriften volgt uit art. 799 slot Rv, dat bepaalt dat een verzoekschrift niet alleen de namen van belanghebbenden bevat, maar ook van ‘anderen wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn’. Deze ‘anderen’ zijn de zogeheten informanten. De omschrijving van deze ‘anderen’ is vrij algemeen, waardoor een ieder die een verklaring kan afleggen die mogelijk van belang kan zijn voor de beoordeling van het verzoek, tot de kring van informanten kan worden gerekend. Iemand die als informant is aangemerkt, kan niet tevens belanghebbende kan zijn. De rechter kan op grond van art. 800 lid 2 Rv bevelen dat de informant wordt opgeroepen om ter terechtzitting te verschijnen. Een informant kan, indien aan de daarvoor geldende eisen is voldaan, ook als getuige worden gehoord. De juridische positie van een informant is zwakker dan die van de belanghebbende. Zo hebben informanten, anders dan belanghebbenden, geen recht op een afschrift van het verzoek en de daarbij behorende bescheiden, kunnen zij geen verweerschrift (en een evenmin een zelfstandig verzoek) indienen en hebben zij geen recht op inzage en afschrift van processtukken. Informanten kunnen ook geen (incidenteel) hoger beroep tegen de beschikking instellen.
3.4.
De vraag is dus of zoon [Naam 1] geldt als belanghebbende of enkel als informant.
3.5.
De Hoge Raad heeft in een prejudiciële beslissing van 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:463, NJ 2018/208 onder meer als volgt geoordeeld:
(…)
3.3.2
De rechtspleging in zaken betreffende het personen- en familierecht, in andere zaken dan scheidingszaken, wordt beheerst door afdeling 1 van titel 6 van boek 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (art. 798-813 Rv). Voor zover de art. 798-813 Rv afwijken van de algemene regels voor verzoekschriftprocedures in de art. 261-291 Rv dan wel van de regels voor hoger beroep tegen beschikkingen in de art. 358-362 Rv, gaan eerstgenoemde bepalingen voor.
Het begrip belanghebbende in art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv
3.4.1
Art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv bepaalt dat voor de toepassing van de hiervoor in 3.3.2 bedoelde afdeling onder belanghebbende wordt verstaan “degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft”. Aan een belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv kennen diverse bepalingen van deze afdeling specifieke processuele rechten en bevoegdheden toe.
3.4.2
Hetgeen in de wetsgeschiedenis van art. 798 lid 1 (oud) Rv (thans art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv) is opgemerkt over het begrip belanghebbende (zie daarvoor Kamerstukken II 1991-1992, 22 487, nr. 3, p. 6-7; aangehaald in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.9) kan, voor zover hier van belang, als volgt worden weergegeven.
Niet iedereen die pretendeert een belang in de zin van betrokkenheid bij of sympathie voor de zaak te hebben, zal ook in de procedure als belanghebbende worden erkend.
Het woord ‘rechtstreeks’ in art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv dient ertoe om onderscheid te maken tussen degene die een zekere betrokkenheid bij de zaak heeft en degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Slechts laatstgenoemde persoon is belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv.
Voor de toepassing van art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv behoeft het recht of de verplichting waarop men een beroep doet, nog niet in concreto vast te staan.
Tot de in art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv beschermde ‘rechten of verplichtingen’ behoren de rechten die worden beschermd door internationale verdragen, zoals het EVRM en het Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, voor zover daarop door een burger in rechte rechtstreeks een beroep kan worden gedaan (omdat die rechten zijn neergelegd in een ieder verbindende bepalingen als bedoeld in art. 93 Grondwet).
3.4.3
Het vorenstaande betekent dat de door art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv bestreken kring van belanghebbenden in zaken van personen- en familierecht (in andere zaken dan scheidingszaken) niet in algemene zin kan worden afgebakend. Welke persoon of instelling (hierna elk van beide: betrokkene) als belanghebbende moet worden aangemerkt, wordt bepaald – aan de ene kant – door het onderwerp van de aan de rechter voorgelegde zaak en – aan de andere kant – door de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept. Slechts indien het onderwerp van de zaak ertoe kan leiden dat de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept, rechtstreeks door de rechterlijke beslissing worden geraakt, is die betrokkene in die zaak belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv.
(…).
Hoger beroep in zaken van personen- en familierecht (in andere zaken dan scheidingszaken)
3.5
Uit de wetsgeschiedenis van art. 806 Rv kan worden afgeleid dat hetgeen in art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv is bepaald ten aanzien van het begrip belanghebbende, ook in hoger beroep geldt, en dat daaraan niet afdoet dat laatstgenoemde bepaling in art. 806 lid 2 Rv niet van overeenkomstige toepassing wordt verklaard op het hoger beroep. Het begrip belanghebbende in art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv en art. 806 lid 1 Rv heeft blijkens die wetsgeschiedenis dezelfde betekenis (Kamerstukken II 1991-1992, 22 487, nr. 6, p. 10; aangehaald in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.21).
Voorts volgt uit die wetsgeschiedenis dat de appelrechter ambtshalve dient te beoordelen of een betrokkene in hoger beroep belanghebbende is in de zin van art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv, en dat de appelrechter daarbij niet is gebonden aan het oordeel dienaangaande van de rechter in eerste aanleg (Kamerstukken II 1991-1992, 22 487, nr. 3, p. 12; aangehaald in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.22).
3.6.
In de onderhavige zaak heeft de curator machtiging verzocht tot het beschikken over de goederen van de moeder, waaronder een door zoon [Naam 1] bewoond huis. Zoon [Naam 1] woont al meer dan dertig jaar in dat huis en hij heeft de verwachting de bewoning te kunnen continueren. Door de verkoop en overdracht van het huis kan zoon [Naam 1], die geen huurder is en wiens gebruiksrecht door de curator is opgezegd, gedwongen worden tot ontruiming. De gevraagde machtiging raakt dan ook ‘rechtstreeks’ (in de in rov. 3.4.3 van de overwegingen van de Hoge Raad bedoelde zin) het recht op ‘respect voor …zijn woning’ als bedoeld in artikel 8 EVRM (over de door het EVRM beschermde rechten zie rov. 3.4.2 slot van de overwegingen van de Hoge Raad).
3.7.
Het Hof is daarom van oordeel dat zoon [Naam 1] als belanghebbende moet worden aangemerkt en niet slechts als informant. In zoverre moet de bestreden beschikking worden vernietigd.
3.8.
Partijen waren het ter zitting van het Hof erover eens dat de door het Gerecht in de bestreden beschikking gegeven machtiging inmiddels achterhaald is en dat de curator geen belang meer heeft bij haar verzoek.
3.9.
Een procedure betreffende een nieuwe machtiging is bij het Gerecht aanhangig (CUR202001854). Het Gerecht heeft in deze nieuwe procedure op 23 juli 2020 een tussenbeschikking gegeven; op 20 augustus 2020 moet de curator een akte nemen (productie 24 van zoon [Naam 1], ingezonden op 5 augustus 2020).
3.10.
Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd. Het Hof zal bepalen dat zoon [Naam 1] belanghebbende is in deze procedure. Het Hof zal de curator wegens het ontbreken van belang niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek.
3.11.
De kosten van deze procedure in beide instanties worden gecompenseerd.
Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de bestreden beschikking, en opnieuw rechtdoende:
- bepaalt dat zoon [Naam 1] in deze procedure belanghebbende is als bedoeld in artikel 798 lid 1, eerste volzin, Rv;
- verklaart de curator niet-ontvankelijk in haar verzoek;
- compenseert de proceskosten van deze procedure in beide instanties aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, Th.G. Lautenbach en O. Nijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 18 augustus 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.