ECLI:NL:OGHACMB:2020:178

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 juni 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
AUA2019H00057
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot tussenkomst in appel en de gevolgen voor hoger beroep en procespartijen

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 9 juni 2020 uitspraak gedaan in een hoger beroep. De zaak betreft een vordering tot tussenkomst in appel door de vennootschap Pinole Holding Inc. in een geschil tussen [Appellante in hoofdzaak] en [Geïntimeerden in hoofdzaak] c.s. In eerste aanleg heeft het Gerecht in Aruba een vordering van [Geïntimeerden in hoofdzaak] c.s. tegen [Appellante in hoofdzaak] toegewezen, terwijl de vordering van Pinole werd afgewezen. Pinole heeft in hoger beroep gesteld dat zij als geïntimeerde moet worden beschouwd, ondanks dat [Appellante in hoofdzaak] in haar akte van hoger beroep expliciet heeft vermeld dat zij geen beroep instelt tegen de uitspraak die Pinole betreft. Het Hof oordeelt dat Pinole niet als geïntimeerde kan worden aangemerkt, omdat [Appellante in hoofdzaak] haar niet in het hoger beroep heeft betrokken. Het Hof wijst de vordering van Pinole tot tussenkomst af, omdat deze niet kan dienen ter herstel van het verzuim om hoger beroep in te stellen. Daarnaast wordt de vordering tot zekerheidstelling afgewezen, omdat deze afhankelijk was van de uitkomst van de vordering tot tussenkomst. Het Hof compenseert de proceskosten, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. De zaak wordt verwezen naar de rolzitting van 25 augustus 2020 voor schriftelijk pleidooi.

Uitspraak

Burgerlijke zaken 2020 Vonnis no.:
Registratienummers: AUA20080004 (voorheen: AR 2043/2008) - AUA2019H00057
Uitspraak: 9 juni 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
VONNIS in de zaken:
in de hoofdzaak
[Appellante in hoofdzaak]
wonend in Aruba,
oorspronkelijk gedaagde,
thans appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
gemachtigde: mr. G.W. Rep,
tegen

1.[Geïntimeerde 1 in hoofdzaak],

2. [
[Geïntimeerde 2 in hoofdzaak],
2. [
[Geïntimeerde 3 in hoofdzaak],
2. [
[Geïntimeerde 4 in hoofdzaak],
2. [
[Geïntimeerde 5 in hoofdzaak] ,
allen wonend te Aruba,
oorspronkelijk eisers,
thans geïntimeerden in het principaal appel,
appellanten in het incidenteel appel,
gemachtigde: mr. E.J.M. Lotter-Homan,
en
in het incident tot tussenkomst en in het incident tot zekerheidstelling
de vennootschap naar het recht van de Republiek Panama
PINOLE HOLDING INC.,
gevestigd in Panama,
eiseres in het incident tot tussenkomst, gedaagde in het incident tot zekerheidstelling,
gemachtigde: mr. E.J.M. Lotter-Homan.
Tegen
[Geïntimeerde in incident],
wonend in Aruba,
gedaagde in het incident tot tussenkomst, eiseres in het incident tot zekerheidstelling
gemachtigde: mr. G.W. Rep.
Partijen worden hierna [Appellante in hoofdzaak], [Geïntimeerden in hoofdzaak] c.s. (enkelvoud) en Pinole genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 de akte van hoger beroep;
 de memorie van grieven;
 de memorie van antwoord, tevens akte en memorie van grieven in het incidenteel appel zijdens [Geïntimeerden in hoofdzaak] c.s. tevens akte en memorie van grieven in het (voorwaardelijke) incidenteel appel zijdens Pinole, althans voorwaardelijke vordering tot tussenkomst zijdens Pinole;
 de incidentele conclusie tot zekerheidstelling, tevens conclusie van antwoord in het incident tot tussenkomst;
 de memorie van antwoord in het incidenteel appel;
 de conclusie van antwoord in het incident tot zekerheidstelling.
1.2. [
Appellante in hoofdzaak] heeft in de hoofdzaak bij memorie van grieven acht grieven opgeworpen tegen de vonnissen van het Gerecht in eerste aanleg te Aruba (hierna: het Gerecht) van 21 januari 2009, 23 maart 2011, 17 augustus 2011, 7 maart 2012, 10 februari 2016, 17 januari 2017 (het Hof begrijpt: 17 januari 2018), 30 augustus 2017, 2 mei 2018 en 13 februari 2019. [Geïntimeerden in hoofdzaak] c.s. heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden en in het incidenteel appel zelf negen grieven geformuleerd. In de incidenten zijn de vorderingen en verweren nader toegelicht in voornoemde conclusies.
1.3.
Daarna is vonnis in de hoofdzaak en in de incidenten bepaald.

2.De beoordeling

In de hoofdzaak
2.1.
In eerste aanleg heeft [Naam 1], althans zijn erfgenamen [Geïntimeerden in hoofdzaak] c.s. die de procedure na zijn overlijden hebben voortgezet, vorderingen tegen zijn ex-echtgenote [Appellante in hoofdzaak] ingesteld, waaronder een vordering ter zake van geïnde maar niet afgedragen huurpenningen betreffende de woningen te [Adres 1]en te [Adres 2] in Aruba. Deze vordering is door Pinole aan [Naam 1] (hierna: erflater) gecedeerd bij akte van 2 juni 2008. Pinole is in eerste aanleg tussengekomen voor het geval de cessie niet rechtsgeldig zou zijn en heeft zelfstandig een vordering ter zake van voormelde huurpenningen ingesteld tegen [Appellante in hoofdzaak]. Het Gerecht heeft overwogen dat er een rechtsgeldige cessie tot stand is gekomen en daarom de hier bedoelde vordering van [Geïntimeerden in hoofdzaak] c.s. tegen [Appellante in hoofdzaak] toegewezen en de vordering van Pinole tegen [Appellante in hoofdzaak] bij tussenkomst afgewezen.
2.2.
Pinole heeft thans primair gesteld dat, hoewel [Appellante in hoofdzaak] bij akte van hoger beroep heeft vermeld dat zij geen beroep instelt tegen het deel van de uitspraak dat Pinole betreft, Pinole toch als geïntimeerde dient te worden beschouwd. Ter toelichting heeft Pinole aangevoerd dat [Appellante in hoofdzaak] in de memorie van grieven een grief heeft geformuleerd tegen de overweging van het Gerecht dat de cessie rechtsgeldig tot stand is gekomen. Pinole meent dat zij een gerechtvaardigd belang heeft om zich tegen de door [Appellante in hoofdzaak] geformuleerde grieven ter zake van de rechtsgeldigheid van de cessie en de door haar gepretendeerde bevoegdheid tot verrekening met kosten van levensonderhoud te verweren, te meer nu dat de basis vormde van de afwijzing van Pinole’s vorderingen bij tussenkomst. Zij heeft in dit verband verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 13 september 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AE2386, r.o. 3.4).
2.3.
Het Hof volgt Pinole niet in haar standpunt dat zij als geïntimeerde dient te worden beschouwd. In de akte van hoger beroep heeft [Appellante in hoofdzaak] Pinole niet alleen niet genoemd als geïntimeerde partij, maar ook uitdrukkelijk vermeld dat zij geen beroep instelt voor zover het de uitspraak tegen Pinole betreft. Daarbij komt dat [Appellante in hoofdzaak] in de memorie van grieven concludeert dat het Hof het vonnis, voor zover gewezen tussen haar en [Geïntimeerden in hoofdzaak] c.s., zal vernietigen. Het is daarmee evident en dus geen vergissing dat [Appellante in hoofdzaak] Pinole niet in het hoger beroep heeft willen betrekken. Het is aan degene die hoger beroep instelt, om aan te geven welke partij hij wel of niet in het hoger beroep betrokken wil zien. In beginsel heeft alleen de partij aan wie het hoger beroep is aangezegd en die in hoger beroep is gedagvaard, te gelden als wederpartij van de appellant. Van bijzondere omstandigheden – zoals rechtsopvolging of verandering van hoedanigheid van een procespartij tijdens het geding in hoger beroep – die meebrengen dat een andere partij dan de reeds gedagvaarde partij in het al aanhangige hoger beroep moet worden betrokken, is niet gebleken. Door Pinole alsnog als geïntimeerde aan te merken en in de procedure in hoger beroep te betrekken zouden vorenbedoelde regels van appelprocesrecht op onaanvaardbare wijze worden doorkruist. Gelet hierop kan niet worden geconcludeerd dat Pinole als geïntimeerde in het principaal hoger beroep behoort te worden beschouwd. Van een vergissing is hier, anders dan in de casus naar aanleiding waarvan de Hoge Raad 13 september 2002 arrest heeft gewezen, geen sprake. De door Pinole ingediende memorie van grieven in het voorwaardelijk incidenteel appel geldt derhalve als niet genomen.
2.4.
Subsidiair heeft Pinole een beroep gedaan op de exceptio plurium litis consortium. Pinole heeft gesteld dat erflater, Pinole en [Appellante in hoofdzaak] betrokken zijn bij de akte van cessie, zodat het rechtens noodzakelijk is dat de beslissing ten aanzien van alle bij die verhouding betrokkenen in dezelfde zin luidt. Volgens Pinole hangt zowel de inningsbevoegdheid van erflater als cessionaris als het vorderingsrecht van Pinole als crediteur-cedent af van het antwoord op de vraag of de akte van cessie ten aanzien van [Appellante in hoofdzaak] als debitor cessus rechtsgeldig is.
2.5.
Het Hof overweegt met betrekking tot de exceptio plurium litis consortium als volgt. Van ondeelbaarheid van een rechtsverhouding in die zin dat daaromtrent door de rechter slechts kan worden beslist in een geding waarin alle bij deze rechtsverhouding betrokkenen partij zijn, is sprake indien het rechtens noodzakelijk is dat de beslissing ten aanzien van al die betrokkenen in dezelfde zin luidt. Dit mag slechts worden aangenomen als de aard en inhoud van de rechtsverhouding dat noodzakelijk maken. Daarvan is in het algemeen slechts sprake als de werking of uitvoering van een rechterlijke uitspraak onvoldoende effectief is door de omstandigheid dat deze niet tussen alle bij de rechtsverhouding betrokken personen geldt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een uitspraak over de status van een perceel met meerdere eigenaren, of bij de afwikkeling van een onverdeelde boedel met meerdere gerechtigden. Van iets dergelijks is in deze zaak geen sprake.
2.6.
De situatie dat het wenselijk is dat anderen in de procedure worden betrokken omdat het risico van tegenstrijdige uitspraken dan kan worden vermeden, moet worden onderscheiden van de situatie dat een eensluidende beslissing rechtens noodzakelijk is, zoals in de hiervoor genoemde voorbeelden. De mogelijkheid van tegenstrijdige uitspraken over hetzelfde feitencomplex is op zichzelf niet voldoende om van een ondeelbare rechtsverhouding te spreken. Evenmin voldoende is dat de derde er belang bij heeft om in het geding te worden betrokken. Een dergelijk belang maakt immers nog niet dat een eensluidende beslissing rechtens noodzakelijk is. Het beroep van Pinole op de exceptio plurium litis consortium slaagt daarom niet.
In het incident tot tussenkomst
2.7.
Pinole heeft haar vordering als interveniënte voorwaardelijk ingesteld, met als voorwaarde dat zij in de hoofdzaak niet als procespartij zal worden toegelaten. Nu de voorwaarde is vervuld, zal het Hof recht doen op de vordering van Pinole te mogen tussenkomen in het door [Appellante in hoofdzaak] ingestelde hoger beroep tegen [Geïntimeerden in hoofdzaak] c.s.
2.8.
Pinole heeft geen (ook niet voorwaardelijk) hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht van 13 februari 2019. Pinole was door de tussenkomst in eerste aanleg procespartij geworden en was bevoegd om een rechtsmiddel aan te wenden tegen de in dat geding gewezen uitspraken. Dat heeft Pinole niet gedaan. Het mag zo zijn dat Pinole heeft gedacht dat zij geen belang had bij het instellen van een rechtsmiddel omdat zij in beginsel geen wijziging van het dictum nastreefde, maar gelet op haar stellingen was zij slechts voorwaardelijk akkoord met het voor haar ongunstige dictum, namelijk op voorwaarde dat het vonnis in de zaak tussen [Appellante in hoofdzaak] en [Geïntimeerden in hoofdzaak] c.s., met een voor Pinole wel gunstig dictum, in kracht van gewijsde zou gaan. Pinole had er evenwel rekening mee moeten houden dat [Appellante in hoofdzaak] hoger beroep zou instellen tegen de voor haar ongunstige uitspraak in de zaak tegen [Geïntimeerden in hoofdzaak] c.s. en dat aldus in appel het dictum zou kunnen wijzigen. Pinole had dus zelf in appel moeten gaan om te voorkomen dat het vonnis in eerste aanleg (de afwijzing van de vordering van Pinole) in kracht van gewijsde zou gaan. De vordering tot tussenkomst in appel kan dan niet dienen tot herstel van dit verzuim om hoger beroep in te stellen. De tussenkomst is met andere woorden geen reddingsboei om een overigens onherstelbaar verzuim als het onderhavige te herstellen (vgl. HR 9 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN7324 en voor voeging: HR 15 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1787). Gelet op het vorenoverwogene zal de vordering van Pinole om tussen te mogen komen worden afgewezen.
2.9.
Het Hof zal Pinole als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het incident tot tussenkomst veroordelen. De kosten van het incident zullen tot aan deze uitspraak aan de zijde van [Geïntimeerde in incident] worden vastgesteld overeenkomstig het liquidatietarief (1 punt x tarief 6).
In het incident tot zekerheidstelling
2.10.
In artikel 122 Rv, welk artikel ingevolge artikel 279 Rv ook van toepassing is in hoger beroep, is voor zover relevant bepaald dat indien de eiser hier te lande geen woonplaats of gewone verblijfplaats heeft, of indien zodanige persoon in een aangelegde rechtszaak tussenkomt, hij op vordering van de wederpartij en alvorens deze in rechte enig verweer of tegenzeggen behoeft te doen, zekerheid stelt voor de proceskosten tot betaling waarvan hij veroordeeld zou kunnen worden.
2.11.
Nu het incident tot tussenkomst zal worden afgewezen ontvalt ook de grond aan het incident tot zekerheidstelling, zodat de vordering van [Geïntimeerde in incident] zal worden afgewezen.
2.12.
Alhoewel [Geïntimeerde in incident] in dit incident in het ongelijk is gesteld, heeft zij de vordering ingesteld als een reactie op en logisch uitvloeisel van de door Pinole ingestelde vordering tot tussenkomst. Nu Pinole in de procedure tot tussenkomst in het ongelijk is gesteld, ziet het Hof aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Voorts in de hoofdzaak
2.13.
De zaak zal worden verwezen naar de rolzitting van 25 augustus 2020 voor schriftelijk pleidooi.
2.14.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.Beslissing

Het Hof
In het incident tot tussenkomst
3.1.
wijst de vordering van Pinole af;
3.2.
veroordeelt Pinole in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [Geïntimeerde in incident] vastgesteld op Afl. 2.500 voor salaris van de advocaat.
In het incident tot zekerheidstelling
3.3.
wijst de vordering van [Geïntimeerde in incident] af;
3.4.
compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
In de hoofdzaak
3.5.
verwijst de zaak naar de rol van 25 augustus 2020 voor schriftelijk pleidooi;
3.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Th.G. Lautenbach, M.B. van den Enden en Th. Veling, leden van het Hof, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juni 2020 in Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier.