ECLI:NL:OGHACMB:2020:129

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 april 2020
Publicatiedatum
25 mei 2020
Zaaknummer
CUR201801121, CUR201801122 en CUR201801354 / CUR2019H00390
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verdeling van vakanties voor de minderjarige tussen ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin de verdeling van de schoolvakanties voor hun minderjarige kind is vastgesteld. De moeder, vertegenwoordigd door mr. M.N. Meyer, heeft op 14 november 2019 een akte van appel ingediend tegen de beschikking van 3 oktober 2019, waarin de vader, vertegenwoordigd door mr. E.A. Knoppel, een voorstel deed voor de verdeling van de vakanties. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 maart 2020 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De moeder betwist de beslissing van het Gerecht en stelt dat de rechter die de beschikking heeft gegeven niet in staat was om de zaak volledig te overzien, omdat de mondelinge behandeling door een andere rechter is gedaan. Het Hof oordeelt dat de moeder niet in haar verdediging is geschaad, omdat zij haar standpunten opnieuw had kunnen inbrengen tijdens de voortgezette behandeling.

Het Hof behandelt vervolgens de grieven van de moeder met betrekking tot de vakantieverdeling. De moeder betwist de uitleg van de vakantieverdeling, met name met betrekking tot de kerstvakantie, en stelt dat de huidige regeling haar werk en verblijf in het buitenland tijdens de kerstvakantie belemmert. De vader daarentegen verdedigt de oorspronkelijke beschikking en benadrukt het belang van het samen vieren van kerst met de minderjarige.

Het Hof komt tot de conclusie dat de bestreden beschikking voor wat betreft de vakantieverdeling moet worden vernietigd. Het Hof stelt een nieuwe regeling vast voor de verdeling van de schoolvakanties, waarbij de minderjarige in de even jaren drie weken bij de vader en in de oneven jaren drie weken bij de moeder verblijft. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitgesproken op 28 april 2020 door de rechters T.G. Lautenbach, S.A. Carmelia en M.B. van den Enden.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Beschikking in de gevoegde zaken van:
[APPELLANTE],
wonende in Curaçao,
hierna te noemen: de moeder,
oorspronkelijk verzoekster in de zaak CUR201801354 en verweerster in de zaken CUR201801121 en CUR201801122,
thans appellante,
gemachtigde: mr. M.N. Meyer,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende in Curaçao,
hierna te noemen: de vader,
oorspronkelijk verzoeker in de zaken CUR201801121, CUR201801122 en verweerder in de zaak CUR201801354,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. E.A. Knoppel.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het Hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van het Gerecht in eerste aanleg (hierna: het Gerecht) van 3 oktober 2019 met zaaknummers CUR201801121, CUR201801122 en CUR201801354. De inhoud van die beschikking geldt als hier ingevoegd.
1.2.
De moeder is tijdig in hoger beroep gekomen van deze beschikking door op 14 november 2019 een akte van appel in te dienen. Bij afzonderlijk beroepschrift (met productie) heeft de moeder vier grieven geformuleerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof de bestreden beschikking zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de vakantieverdeling zal bepalen als door de moeder in haar beroepschrift weergegeven.
1.3.
Op 10 maart 2020 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De vader en de moeder zijn verschenen en werden bijgestaan door hun gemachtigde. Beide partijen hebben hun standpunt nader toegelicht, waarbij door de gemachtigde van de vader een verweerschrift is overgelegd en door de gemachtigde van de moeder een pleitnota.
1.4.
Beschikking is bepaald op heden.

2.Beoordeling

2.1.
Hoger beroep tegen een beschikking wordt ingesteld door indiening van een geschrift, in de praktijk beroepschrift genoemd. De door de moeder (kennelijk per abuis) ingediende akte van appel zal door het Hof als beroepschrift worden aangemerkt. De moeder is bevoegd om de gronden van het beroep op te nemen in haar beroepschrift, maar is daartoe niet verplicht (artikel 429o lid 1 vierde volzin van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Het feit dat het beroepschrift van de moeder enkel een appelmededeling bevat, en de gronden van haar beroep zijn opgenomen in een afzonderlijk en later ingediend geschrift, heeft voor deze procedure dus geen consequenties. [1]
2.2.
Het gaat in deze zaak om het volgende. Partijen zijn de moeder en de vader van de minderjarige [kind 1], geboren op [geboortedatum] 2009 in Curaçao, hierna: de minderjarige. De moeder en de vader zijn het niet eens over de vraag bij wie de minderjarige ten tijde van de vakanties dient te verblijven.
2.3.
De vader heeft in eerste aanleg onder meer verzocht de schoolvakanties tussen partijen te verdelen conform zijn voorstel.
2.4.
Bij beschikking van 3 oktober 2019 heeft het Gerecht overwogen dat de moeder tegen het voorstel van de vader geen specifiek verweer heeft gevoerd en dat de Voogdijraad heeft geadviseerd dat ouders dit in onderling overleg zelf afspreken. Het Gerecht heeft vervolgens conform het verzoek van de vader bepaald dat de schoolvakanties, met ingang van het jaar 2020, als volgt tussen de ouders zullen worden verdeeld:
“in de even jaren zal [kind 1] vanaf aanvang van de zomervakanties 3 weken bij vader doorbrengen, alsmede de gehele herfstvakantie en de eerste helft van de kerstvakantie tot 26 december in de ochtend. De andere helft van de zomer- en kerstvakantie en de paasvakantie zal zij bij moeder doorbrengen. In de oneven jaren zal [kind 1] de eerste 3 weken van de zomervakantie, de gehele herfstvakantie en de eerste helft van de kerstvakantie tot 26 december in de ochtend, bij moeder doorbrengen. De andere helft van de zomer- en kerstvakantie en de paasvakantie zal zij bij vader doorbrengen.”
2.5.
Tegen deze beslissing richt zich het hoger beroep van de moeder. Zij bestrijdt dit oordeel zowel op formele als inhoudelijke gronden.
2.6.
De eerste grief klaagt erover dat de voortgezette mondelinge behandeling in eerste aanleg door een andere rechter is gedaan dan de eerdere behandeling. De moeder meent dat de rechter die de beschikking heeft gegeven daardoor niet in staat is geweest om de zaak in het geheel te overzien en dat zij daardoor in haar verdediging is geschaad. Om die reden dient de beschikking nietig te worden verklaard.
2.7.
Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 31 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3076) geldt als uitgangspunt dat een rechterlijke beslissing, die mede wordt genomen op de grondslag van een voorafgaande mondelinge behandeling, wordt gegeven door de rechter(s) ten overstaan van wie die mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, teneinde te waarborgen dat het verhandelde daadwerkelijk wordt meegewogen bij de totstandkoming van die beslissing. Indien tussen de mondelinge behandeling en de daaropvolgende uitspraak vervanging van een of meer rechters noodzakelijk blijkt, dient het gerecht dit aan partijen mee te delen.
2.8.
Laatstgenoemde situatie heeft zich in het onderhavige geval niet voorgedaan, aangezien de beschikking is gegeven door de rechter ten overstaan van wie de voortgezette mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. De moeder had tijdens die voortgezette behandeling desgewenst haar eerder ingenomen stellingen opnieuw of nader aan de orde kunnen stellen, ten overstaan van de rechter die heeft beslist. Zij is dan ook niet in haar verdediging geschaad. De grief faalt.
2.9.
De tweede en de derde grief zijn beide gericht tegen de overwegingen en de beslissing van het Gerecht met betrekking tot de verdeling van de schoolvakanties. Het Hof zal deze gezamenlijk behandelen. Allereerst heeft de moeder gesteld dat er twijfels zijn over de uitleg van de in het dictum weergegeven vakantieverdeling wat betreft de paasvakantie. Voorts is volgens de moeder ten onrechte overwogen dat de moeder geen specifiek verweer heeft gevoerd met betrekking tot de door de vader voorgestelde vakantieverdeling. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat het bezwaar zich enkel richt tegen de verdeling van de kerstvakantie. De moeder heeft in dit verband aangevoerd dat de thans vastgestelde verdeling lastig is in verband met haar werk en met name dat de huidige regeling een volwaardig verblijf in het buitenland tijdens de kerstvakantie in de weg staat. De moeder stelt voor om de kerstvakanties aldus te verdelen dat deze begint op de eerste dag van de schoolvakantie en dat de wissel plaatsvindt in de ochtend van oudejaarsdag of in de avond van 30 december.
2.10.
De vader heeft zich op het standpunt gesteld dat de beschikking dient te worden bevestigd. Het dictum is duidelijk en maar voor één uitleg vatbaar. Hij heeft aangevoerd dat hij er belang aan hecht dat de minderjarige met beide ouders kerst kan vieren. In de huidige regeling hebben beide ouders ieder een kerstdag. Voor de vader en de minderjarige is het belangrijk om een van de belangrijkste religieuze dagen van het jaar samen door te brengen. Daarnaast heeft de vader laten weten dat 31 december een drukke dag is en een wissel op die dag ongelukkig is.
2.11.
Met betrekking tot de uitleg van de door het Gerecht vastgestelde vakantieverdeling overweegt het Hof als volgt. Hoewel in de door het Gerecht bepaalde vakantieverdeling voor het woord “paasvakantie”, anders dan voor het woord “herfstvakantie”, niet het woord “gehele” staat vermeld, is het naar het oordeel van het Hof duidelijk dat is bedoeld dat de minderjarige afwisselend de gehele paasvakantie bij de ouders doorbrengt. Dit volgt niet alleen uit de zuiver taalkundige uitleg van de bepaling als vermeld in het dictum maar ook uit het voorstel van de vader als weergegeven in het verzoekschrift - waarin wel wordt gesproken over de “gehele paasvakantie” - waarvan het Gerecht heeft overwogen dat te zullen volgen. Het Hof zal in onderstaand dictum voor alle duidelijkheid “gehele paasvakantie” opnemen.
2.12.
Het Hof overweegt ter zake van de kerstvakantie dat partijen naast hetgeen hiervoor is weergegeven beiden hebben aangegeven er veel waarde aan te hechten dat er rust is voor de minderjarige. Voorts heeft de vader zich niet verzet tegen de wens van de moeder om, wanneer zij dat wil, tijdens de kerstvakantie met de minderjarige naar het buitenland te gaan en hij heeft laten blijken er begrip voor te hebben dat de helft van de kerstvakantie daarvoor te kort is. Het Hof ziet ook het belang bij een andere verdeling dan thans is vastgesteld om een verblijf in het buitenland met de minderjarige tijdens de kerstvakantie mogelijk te maken. Gelet hierop zal het Hof de kerstvakantie aldus verdelen dat de minderjarige in de even jaren de eerste tien dagen bij de moeder zal doorbrengen en er aan het begin van de avond van de tiende dag wordt gewisseld. In de oneven jaren zal de minderjarige de eerste tien dagen van de kerstvakantie bij de vader doorbrengen en wordt er eveneens gewisseld aan het begin van de avond van de tiende dag. Ook de vader kan er dan voor kiezen om met de minderjarige naar het buitenland te gaan. Nu de minderjarige afwisselend bij ieder van partijen tien dagen verblijft tijdens de kerstvakantie, ziet het Hof geen aanleiding voor compensatie met andere vakantiedagen voor degene bij wie de minderjarige minder tijd doorbrengt in de kerstvakantie. De regeling brengt mee dat de minderjarige beide kerstdagen bij één ouder zal doorbrengen, hetgeen meer rust zal opleveren. Het belang van de vader om ieder jaar een dag kerst met de minderjarige te vieren zal aldus moeten wijken voor de mogelijkheid om tijdens de kerstvakantie naar het buitenland te kunnen en de rust voor de minderjarige tijdens de beide kerstdagen. Partijen kunnen vanzelfsprekend in onderling overleg van deze regeling afwijken.
2.13.
De vierde grief klaagt erover dat het Gerecht ten onrechte heeft aangenomen dat, volgens de Voogdijraad, de ouders de vakantieregeling in onderling overleg zelf afspreken. De moeder heeft gesteld dat de aanleiding voor de gerechtelijke procedure nu juist was dat partijen niet met elkaar kunnen overleggen. Deze grief zou opgevat kunnen worden als gericht tegen de beslissing van het Gerecht dat de vader, samen met de moeder, zal zijn belast met het gezag over de minderjarige. De moeder heeft ter zitting echter desgevraagd aangegeven dat dat niet zo is bedoeld en dat zij geen bezwaar heeft tegen het gezamenlijk gezag. Het Hof zal daarom bij gebrek aan belang aan deze grief voorbijgaan.
2.14.
Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking voor zover deze ziet op de vakantieverdeling moet worden vernietigd.
2.15.
De moeder heeft verzocht de vader in de proceskosten te veroordelen in beide instanties. Het Hof ziet geen aanleiding, en de moeder heeft daarvoor ook geen argumenten aangevoerd, af te wijken van de hoofdregel dat in familiezaken ieder van partijen de eigen kosten draagt. De proceskosten zullen daarom worden gecompenseerd.

3.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de bestreden beschikking voor zover die ziet op de vakantieregeling en opnieuw recht doende:
- bepaalt dat de schoolvakanties, met ingang van het jaar 2020, als volgt tussen de ouders zullen worden verdeeld:
in de even jaren zal de minderjarige vanaf aanvang van de zomervakanties 3 weken bij de vader doorbrengen, alsmede de gehele herfstvakantie en de eerste tien dagen van de kerstvakantie tot het begin van de avond van die tiende dag. De andere helft van de zomervakantie, het andere deel van de kerstvakantie en de gehele paasvakantie zal zij bij de moeder doorbrengen. In de oneven jaren zal de minderjarige de eerste drie weken van de zomervakantie, de gehele herfstvakantie en de eerste tien dagen van de kerstvakantie tot het begin van de avond van die tiende dag bij de moeder doorbrengen. De andere helft van de zomervakantie, het andere deel van de kerstvakantie en de gehele paasvakantie zal zij bij de vader doorbrengen;
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. T.G. Lautenbach, S.A. Carmelia en M.B. van den Enden, leden van het Hof, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 april 2020 in Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Zie ook artikel 121 juncto 131 Procesreglement 2018.