ECLI:NL:OGHACMB:2020:105

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 februari 2020
Publicatiedatum
6 mei 2020
Zaaknummer
SXM2018H00170
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning voor geldtransacties door integriteitstoets

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een naamloze vennootschap, gevestigd in Sint Maarten, tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (CBCS) had op 4 juli 2017 een aanvraag van de vennootschap voor een vergunning tot het uitvoeren van geldtransacties afgewezen, omdat de bestuurders de integriteitstoets niet hadden doorstaan. De vennootschap had eerder, in 2000, een vergunning aangevraagd, maar deze was in 2013 buiten behandeling gesteld. De vennootschap voerde geldtransacties uit zonder vergunning en negeerde herhaalde aanwijzingen van CBCS om deze activiteiten te staken. Het Gerecht verklaarde het beroep van de vennootschap ongegrond, waarna zij hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 15 november 2019 werd de zaak behandeld, waarbij de vennootschap en CBCS vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden.

Het Hof oordeelde dat de afwijzing van de vergunning terecht was, omdat de bestuurders van de vennootschap de integriteitstest niet hadden doorstaan. Het Hof benadrukte dat de vennootschap niet had aangetoond dat zij niet in staat was om een bankrekening te openen voor het verkrijgen van een bankgarantie, wat een vereiste was voor de vergunning. Bovendien was het transport van contant geld zonder een controleerbaar papieren spoor problematisch, wat het toezicht van CBCS bemoeilijkte. Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 februari 2020.

Uitspraak

SXM2018H00170
Datum uitspraak: 13 februari 2020
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de naamloze vennootschap [naam],
gevestigd in Sint Maarten,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 30 juli 2018 in zaak nr. SXM201800030 in het geding tussen:
appellante
en
de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (hierna: CBCS).

Procesverloop

Bij beschikking van 4 juli 2017 heeft CBCS een aanvraag van appellante van 1 maart 2017 tot verlening van een vergunning voor het uitvoeren van geldtransacties vanuit Sint Maarten naar het buitenland afgewezen.
Bij beschikking van 11 december 2017 (hierna: de bestreden beschikking) heeft CBCS het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 juli 2018 (hierna: de aangevallen uitspraak) heeft het Gerecht het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
CBCS heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2019. Appellante, vertegenwoordigd door mr. E.I. Maduro, gemachtigde, en CBCS, vertegenwoordigd door mr. C.R. Rutte, advocaat, zijn verschenen.
Overwegingen
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling Deviezenverkeer Curaçao en Sint Maarten (hierna: de RDCS) berust het algemeen deviezenbeleid bij de regeringen van de Landen.
Ingevolge het tweede lid is CBCS belast met de uitvoering, voor rekening en risico van de Landen, van de RDCS.
Ingevolge artikel 10 bestaat het lopend betalingsverkeer uit betalingen en ontvangsten aan, onderscheidenlijk van, niet-ingezetenen ter zake van goederen, diensten, inkomsten en inkomensoverdrachten, die nader worden uitgesplitst in voorschriften of bepalingen bij of krachtens de RDCS gegeven.
Ingevolge het tweede lid is het betalingsverkeer met het buitenland, bedoeld in het eerste lid, in beginsel vrij. Deze vrijheid kan worden beperkt door voorwaarden, voorschriften of bepalingen bij of krachtens de RDCS gegeven.
Ingevolge artikel 11 is, behoudens het in artikel 10 vermelde betalingsverkeer, al het overige betalingsverkeer met het buitenland, waaronder mede te begrijpen het kapitaalverkeer, verboden anders dan krachtens een vergunning.
Ingevolge het tweede lid, is het verrichten van of meewerken aan handelingen, die betrekking hebben op, dan wel leiden tot het betalings- en kapitaalverkeer, bedoeld in het eerste lid, alsmede het stellen van garanties, borgtochten en andere zekerheden tot het verrichten van of meewerken aan deze handelingen aan ingezetenen, verboden anders dan krachtens een vergunning.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, is voor zover voor het verrichten van of meewerken aan handelingen bij of krachtens de RDCS een vergunning of ontheffing vereist, CBCS bevoegd tot het verlenen van de vergunning of ontheffing.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verleent CBCS de vergunning of ontheffing, bedoeld in artikel 17, eerste lid, indien voldaan wordt aan de bij de voorschriften van CBCS te stellen eisen met betrekking tot integriteit. CBCS draagt zorg voor de openbaarmaking van deze voorschriften.
Volgens artikel 1, aanhef en onder 1, van de Beleidsregel Betrouwbaarheidstoetsing CBCS (hierna: de BBT-CBCS; www.centralbank.cw) wordt in het kader van dit beleid onder betrouwbaarheid verstaan, het zich onthouden van een of meer gedragingen die naar het oordeel van CBCS in de weg staan aan het vervullen van de functie van (mede)beleidsbepaler.
Volgens artikel 1, aanhef en onder 2, valt onder gedragingen ten minste een gedrag (een doen en/of nalaten) dat blijk geeft van de afwezigheid van eigenschappen als:
a) waarheidslievendheid;
b) verantwoordelijkheidszin;
c) wetsgetrouwheid;
d) openheid;
e) oprechtheid;
f) prudentie;
g) punctualiteit;
h) onkreukbaarheid;
i) discretie;
j) rechtschapenheid;
k) eventuele (nader te bepalen) overige eigenschappen.
Volgens artikel 4 beoordeelt CBCS omtrent de betrouwbaarheid van de betrokkene door op basis van diens antecedenten te toetsen ofwel na te gaan of die blijk geeft of heeft gegeven van zodanige gedragingen waardoor diens betrouwbaarheid niet (meer) buiten twijfel staat.
Appellante heeft vanaf 2000 geldtransacties uitgevoerd vanuit Sint Maarten naar het buitenland. Op 22 november 2000 heeft appellante bij CBCS een vergunning aangevraagd om deze geldtransacties uit te voeren. Bij beschikking van 26 september 2013 heeft CBCS deze aanvraag buiten behandeling gesteld. Het daartegen door appellante gemaakte bezwaar is bij beschikking van 21 februari 2014 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 25 februari 2015 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:OGHACMB:2015:25) heeft het Hof die uitspraak bevestigd, op de grond dat het Gerecht met juistheid heeft overwogen dat appellante vanaf 2001 bekend was met de aanvraagvereisten en appellante met juistheid niet is gevolgd in het betoog dat CBCS haar onvoldoende gelegenheid voor het voldoen aan alle vereisten heeft gegund.
CBCS heeft de aanvraag van 1 maart 2017 afgewezen, omdat de bestuurders van appellante de integriteitstest van CBCS niet hebben doorstaan. Appellante is vanuit Sint Maarten geldtransacties naar het buitenland blijven uitvoeren zonder vergunning en ondanks verschillende aanwijzingen van CBCS (brieven van 31 juli 2000, 2 oktober 2000, 12 april 2001, 1 september 2005, 4 juli 2006, 3 juli 2012 en 26 september 2013) dat zij deze diensten moest staken. Voorts vervoert appellante geld cash en maakt zij geen gebruik van een bankrekening, wat niet voldoet aan de regels voor integriteit van het financiële systeem. Dit maakt appellante vatbaar voor witwassen, aldus CBCS. Verder heeft appellante in plaats van de vereiste bankgarantie een 'surety bond' overgelegd. Dat volstaat volgens CBCS niet, omdat het inroepen hiervan door de verlener kan worden tegengehouden, anders dan bij een bankgarantie. Ten slotte bevatten de financiële verklaringen die appellante heeft overgelegd rekenfouten, wat afbreuk doet aan de betrouwbaarheid ervan, en is het ondernemingsplan van appellante onvoldoende onderbouwd, aldus CBCS.
Het Gerecht heeft overwogen dat het niet doorstaan van de integriteitstest door de bestuurders van appellante op zichzelf al voldoende is om de vergunning te weigeren. Voorts heeft appellante nagelaten haar stelling dat alle in Sint Maarten gevestigde commerciële banken geweigerd hebben om voor haar een bankrekening te openen om zodoende een bankgarantie te krijgen, met (bijvoorbeeld) brieven, te onderbouwen. Bij het transporteren van cash geld ontbreekt een objectief controleerbaar papieren spoor, zodat CBCS haar toezichthoudende taak niet naar behoren kan uitvoeren. Dit te minder nu de debiteur waarmee appellante zou werken in de Dominicaanse Republiek gevestigd is, waar CBCS geen bevoegdheid heeft om zijn toezichthoudende taak uit te oefenen, wat het risico van onregelmatigheden met zich brengt.
4.1.
Vast staat dat appellante ook na de buitenbehandelingstelling van haar eerste aanvraag en na de uitspraak van het Hof van 9 oktober 2015 vanuit Sint Maarten betalingen naar het buitenland is blijven uitvoeren zonder in het bezit te zijn van de daarvoor vereiste vergunning. Appellante heeft ook niet bestreden dat zij verschillende aanwijzingen van CBCS heeft gekregen om deze betalingen te staken. Het Gerecht heeft met juistheid overwogen dat CBCS reeds hierom de aanvraag van 1 maart 2017 heeft kunnen afwijzen, omdat door deze handelwijze is gebleken van de afwezigheid bij de bestuurders van appellante van de in artikel 1, aanhef en onder 2, van de BBT-CBCS genoemde eigenschappen. Het betoog dat de personen die ten tijde van de beschikking op de aanvraag (en van de bestreden beschikking) de beleidsbepalers waren niet op de hoogte waren van de - herhaalde - aanwijzingen van CBCS is feitelijk onjuist.
4.2.
Omdat de bestreden beschikking al om deze reden in rechte standhoudt, gaat het Hof voorbij aan wat appellante verder tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd. Dat geldt dus ook voor het aanbod van appellante om getuigenbewijs te leveren met betrekking tot (de gang van zaken rond) het niet hebben verkregen van een bankgarantie door appellante.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep verder heeft aangevoerd, heeft betrekking op de uitspraak van het Hof van 19 oktober 2015 en niet op de aangevallen uitspraak.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. T.G.M. Simons, voorzitter, en mr. E.A. Saleh en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Simons
voorzitter
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2020