ECLI:NL:OGHACMB:2019:61

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 februari 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
AR 155/14 - Ghis 80402 - H 304/16 - SXM201400066 - SXM2015H00014
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake nadeelcompensatie door de aanleg van de Causeway brug in Sint Maarten

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 22 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen de openbare rechtspersoon Het Land Sint Maarten en de naamloze vennootschap Lagoon Sailboat Rental N.V. (LSR) over schadevergoeding in verband met de aanleg van de Causeway brug. Het Land Sint Maarten, oorspronkelijk mede-gedaagde en thans appellant, werd vertegenwoordigd door mrs. R.F. Gibson jr. en C.M.P. van Hees. LSR, oorspronkelijk eiseres en thans geïntimeerde, werd vertegenwoordigd door mr. J.G. Bloem.

Het Hof heeft in zijn tussenvonnis van 17 november 2017 geoordeeld dat er sprake is van een rechtmatige overheidsdaad, aangezien er een bouwvergunning was verleend voor de brug. LSR had schadevergoeding gevorderd, stellende dat deze schade het gevolg was van de bouwvergunning. Het Hof oordeelde dat LSR een appellabel zelfstandig schadebesluit kan vragen op basis van het égalitébeginsel. Het Land Sint Maarten heeft zich aangesloten bij de voorlopige oordelen van het Hof, en LSR heeft niet weersproken dat de schade het gevolg is van de bouwvergunning.

Het Hof heeft echter geoordeeld dat de vorderingen van LSR moeten worden afgewezen. Het Hof vernietigde het bestreden vonnis en oordeelde dat LSR de kosten van de procedure moet dragen. De kosten werden begroot op NAf 2.700,- aan gemachtigdensalaris voor de eerste aanleg en NAf 8.000,- aan gemachtigdensalaris en NAf 9.321,50 aan verschotten voor het hoger beroep. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting in Sint Maarten, in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

Burgerlijke zaken 2019 Vonnis no.
Registratienummer: AR 155/14 - Ghis 80402 - H 304/16
SXM201400066 - SXM2015H00014
Uitspraak: 22 februari 2019
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de openbare rechtspersoon HET LAND SINT MAARTEN,
hierna te noemen: het Land,
zetelende in Sint Maarten,
oorspronkelijk (mede)gedaagde, thans appellant,
gemachtigde: mrs. R.F. Gibson jr. en C.M.P. van Hees,
tegen
de naamloze vennootschap LAGOON SAILBOAT RENTAL N.V.,
gevestigd te Sint Maarten,
hierna te noemen: LSR,
oorspronkelijk eiseres, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. J.G. Bloem.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het Hof verwijst voor het verloop tot dan toe naar zijn tussenvonnis van 17 november 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:169.
1.2.
Het Land heeft op 4 mei 2018 een akte, met productie, genomen.
1.3.
LSR heeft op 16 november 2018, bij akte uitlating, geantwoord op de akte van het Land.
1.4.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De toegang tot de burgerlijke rechter

2.1.
In het tussenvonnis heeft het Hof geoordeeld dat sprake is van een rechtmatige overheidsdaad. Ter zake van de aanleg van de Causeway is een bouwvergunning verleend; deze is door het Land overgelegd (productie bij akte van 4 mei 2018). Enig ander bestuursrechtelijk appellabel besluit ontbreekt (akte Land van 4 mei 2018, onder 1).
2.2.
Het Hof heeft in het tussenvonnis voorlopig oordelend overwogen dat de door LSR gevorderde (onevenredige) schade het gevolg is van de bouwvergunning voor de brug en dat voldaan is aan de zgn. connexiteitseis. LSR kan een bij de bestuursrechter appellabel zelfstandig schadebesluit vragen op grond van het zogenaamde égalitébeginsel. Tegen de reactie daarop kan eventueel door LSR bestuursrechtelijk worden geprocedeerd.
2.3.
Het Land sluit zich aan bij de voorlopige oordelen van het Hof. Ook LSR weerspreekt niet dat de schade waarvan vergoeding is gevorderde het gevolg is van de bouwvergunning; LSR heeft verklaard een appellabel zelfstandig schadebesluit te zullen vragen (akte uitlating van 16 november 2018, onder 2.4 en 2.6).
2.4.
LSR stelt in haar akte uitlating van 16 november 2018 dat in het onderhavige geval sprake is van feitelijk onrechtmatig handelen van het Land: schending van wetgeving, schending van informatieplicht en niet nakoming van gedane toezeggingen. LRS doet beroep op HR 17 december 1999, NJ 2000/87,
Groningen/Raatgever(akte uitlating, onder 2.1). Dat arrest betrof echter een onrechtmatig besluit. Dat de bouwvergunning onrechtmatig was, staat geenszins vast. Voor zover LRS dat wil betogen is de stelling onvoldoende gemotiveerd. Dat niet het Land, maar de overheids-N.V. die met het beheer van het water ter plaatse is belast de brug gebouwd heeft, levert geen onrechtmatige overheidsdaad en a fortiori geen onrechtmatige bouwvergunning op.
2.5.
LRS vordert, blijkens het inleidend verzoekschrift, in deze procedure schadevergoeding (nadeelcompensatie) in verband met de bouw van de brug. Voor zover LRS thans aanspraak maakt op andere schade, is dat tardief. Een eiswijziging in dit stadium is in strijd met een goede procesorde.
2.6.
Overigens is de vraag of een zaak ter inhoudelijke beoordeling aan de burgerlijke rechter kan worden voorgelegd van openbare orde (HR 25 juni 1982, NJ 1983/194, rov. 6; HR 16 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1103, NJ 2017/264, rov. 3.5).
2.7.
De uitkomst is dat Hof zijn voorlopige oordelen tot eindoordelen maakt. Het bestreden vonnis moet worden vernietigd en de vorderingen van LRS moeten worden afgewezen (daarmee zowel ontzegging als niet-ontvankelijkheidsverklaring implicerend). LRS dient de kosten van deze procedure te dragen.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
- vernietigt het bestreden vonnis, en opnieuw rechtdoende:
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt LSR in de kosten van deze procedure aan de zijde van het Land gevallen en tot op heden begroot voor de eerste aanleg op NAf 2.700,- aan gemachtigdensalaris en voor het hoger beroep op NAf 8.000,- aan gemachtigdensalaris en NAf 9.321,50 aan verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mrs. H.J. Fehmers, F.W.J. Meijer en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en op 22 februari 2019 ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken.