ECLI:NL:OGHACMB:2019:221

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
2 januari 2020
Zaaknummer
AUA2018H00024
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om eervol ontslag op grond van de Landsverordening vrijwillige uitdiensttreding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een verzoekster tegen de afwijzing van haar verzoek om eervol ontslag op grond van de Landsverordening vrijwillige uitdiensttreding (Lvu). De Beoordelingscommissie had het verzoek afgewezen, omdat de commissie van mening was dat de vrijwillige uitdiensttreding van de verzoekster nadelige kwantitatieve en kwalitatieve gevolgen zou hebben voor de Belastingdienst. De verzoekster, die werkzaam is als fiscaal jurist en een schaarste-toelage ontvangt, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing. Het Hof heeft de zaak op 4 oktober 2018 behandeld, waarbij de commissie vertegenwoordigd was door mr. Y.F.M. Kaarsbaan en de directeur van de Belastingdienst, L. Gomez-Pieters.

Het Hof oordeelt dat de commissie redelijkerwijs tot het oordeel heeft kunnen komen dat de weigeringsgrond van toepassing is, zoals genoemd in artikel 10, tweede lid van de Lvu. De verzoekster is een goede ambtenaar en er is een tekort aan fiscaal juristen binnen de Belastingdienst. Het Hof vernietigt de eerdere uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba en verklaart het beroep van de verzoekster ongegrond. De commissie heeft niet gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel, aangezien alle verzoeken gelijk behandeld worden.

De uitspraak van het Hof benadrukt het belang van de continuïteit van de dienstverlening binnen de overheidsdienst en bevestigt dat de commissie de vrijheid heeft om verzoeken op basis van de Lvu te beoordelen, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van elk geval. De beslissing van het Hof is genomen op 14 februari 2019, waarbij het hoger beroep gegrond werd verklaard en de eerdere uitspraak werd vernietigd.

Uitspraak

AUA2018H00024
Datum uitspraak: 14 februari 2019
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Beoordelingscommissie vrijwillige uitdiensttreding (de commissie),
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 8 januari 2018 in zaak nr. AUA201701124, in het geding tussen:
[Verzoekster], wonend in Aruba,
en
de commissie.
Procesverloop
Bij beschikking van 15 juli 2015 heeft de commissie een verzoek van [Verzoekster] van 29 juni 2015 om haar met toepassing van artikel 2, eerste lid, van de Landsverordening vrijwillige uitdiensttreding (Lvu) eervol ontslag te verlenen, afgewezen.
Bij beschikking van 8 december 2016 heeft de commissie het daartegen door [Verzoekster] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 maart 2017 heeft het Gerecht het daartegen door [Verzoekster] ingestelde beroep gegrond verklaard en die beschikking vernietigd.
Bij beschikking van 5 mei 2017 (de bestreden beschikking) heeft de commissie het door [Verzoekster] gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 januari 2018 (ECLI:NL:OGEAA:2018:11) heeft het Gerecht het door [Verzoekster] tegen de bestreden beschikking ingestelde beroep gegrond verklaard en die beschikking vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de commissie hoger beroep ingesteld.
[Verzoekster] heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2018, waar de commissie, vertegenwoordigd door mr. Y.F.M. Kaarsbaan, werkzaam bij het Departamento di Recurso Humano, vergezeld door L. Gomez-Pieters, directeur van de Belastingdienst en [Verzoekster] zijn verschenen.
Overwegingen
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Lvu, kunnen ambtenaren en overheidswerknemers gedurende een bij landsbesluit vast te leggen periode van twee maanden een verzoek doen om in aanmerking te komen voor eervol ontslag, respectievelijk tussentijdse beëindiging van de arbeidsovereenkomst, onder gelijktijdige toekenning van in deze landsverordening nader omschreven bijzondere aanspraken.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, beoordeelt de commissie ieder verzoek tot vrijwillige uitdiensttreding op de kwalitatieve en kwantitatieve gevolgen voor de bezetting van de overheidsdienst.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, weigert de commissie een verzoek alleen, indien het ontslag naar haar oordeel de continuïteit van een behoorlijke dienstverlening door de organisatorische eenheid waar de verzoeker werkzaam is, onevenredig zou schaden, en dit nadelige kwalitatieve of kwantitatieve gevolgen voor de bezetting van de overheidsdienst zou hebben (de weigeringsgrond).
[Verzoekster] werkt bij de Belastingdienst en ontvangt een schaarste‑toelage bestemd voor gekwalificeerde krachten die voor het land moeilijk aan te trekken zijn. Het diensthoofd heeft verklaard dat er een tekort is aan fiscaal-juristen en dat [Verzoekster] een goede ambtenaar is. Haar werkzaamheden kunnen niet worden overgenomen door iemand binnen de Belastingdienst.
In de bestreden beschikking heeft de commissie een zestal niet‑cumulatieve criteria geformuleerd die worden gebruikt bij de beoordeling van een verzoek: de na uittreding ontstane vacature kan intern vervuld worden; verzoeker is ouder dan 55 jaar; verzoeker heeft meer dan 30 dienstjaren; verzoeker behoort niet tot het kaderpersoneel; verzoeker heeft een hoge frequentie aan arbeidsongeschiktheid wegens zwaarwegende medische redenen; de functie houdt op te bestaan.
Het Gerecht heeft overwogen dat uit de bestreden beschikking niet blijkt in hoeverre verzoeken binnen de Belastingdienst op grond van de Lvu zijn toegewezen van personen die niet aan één van de criteria voor toewijzing van het verzoek voldeden. De bestreden beschikking ontbeert op dit punt een deugdelijke motivering. Daardoor kan - nog steeds - niet worden vastgesteld of sprake is van een consistente toepassing van de weigeringsgrond en geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
De commissie betoogt dat het Gerecht ten onrechte heeft overwogen dat de bestreden beschikking niet op een deugdelijke motivering berust. Zij heeft niet gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Alle verzoeken om met toepassing van de Lvu eervol te worden ontslagen worden gelijk behandeld. Een verzoek wordt op de voet van artikel 10, tweede lid, van de Lvu, alleen afgewezen indien het ontslag de continuïteit van een behoorlijke dienstverlening door de organisatorische eenheid waar de verzoeker werkzaam is, onevenredig zou schaden, en dit nadelige kwalitatieve of kwantitatieve gevolgen voor de bezetting van de overheidsdienst zou hebben. Dat is bij [Verzoekster] het geval. Er zijn binnen de overheid geen personen die dezelfde opleiding en kwaliteiten hebben als [Verzoekster] en die door interne overplaatsing of doorstroming binnen de overheidsdienst haar functie kunnen vervullen. Er zijn bij de Belastingdienst vijf verzoeken ingewilligd. In al die gevallen betrof het geen kaderpersoneel (dat wil zeggen: personeel in functies met opleidingseis HBO/WO-opleiding, alsmede functionarissen met een afgeronde HBO/WO-opleiding). De inwilliging van die verzoeken had daarom geen kwalitatieve gevolgen voor de bezetting van de overheidsdienst als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Lvu.
Het Hof stelt voorop dat het wettelijke beoordelingskader voor de commissie wordt gevormd door artikel 10, tweede lid, van de Lvu. De zes door de commissie geformuleerde niet-cumulatieve criteria kunnen richting geven aan de door haar binnen dat wettelijke kader in elk individueel geval te verrichten beoordeling, maar kunnen niet in de plaats treden daarvan en mogen daaraan in elk geval niet een zodanige uitleg geven dat de door de wetgever beoogde reikwijdte ervan wordt beperkt. De criteria hebben betrekking op zes - verschillende - gevallen die naar het oordeel van de commissie niet door de weigeringsgrond worden bestreken. Dat wil niet zeggen dat daarmee een uitputtende opsomming is gegeven. Het is immers mogelijk dat ook andere gevallen niet door de weigeringsgrond worden bestreken. Anderzijds is het ook mogelijk dat in een geval dat in het algemeen wel door de weigeringsgrond wordt bestreken, de specifieke omstandigheden meebrengen dat op dit geval de weigeringsgrond toch niet van toepassing wordt geacht. Gelet op het strikt individuele karakter van de door de commissie te verrichten beoordeling, komt bij de toepassing van artikel 10, tweede lid, van de Lvu, aan het gelijkheidsbeginsel feitelijk slechts een beperkte betekenis toe. Daarbij moet, gelet op de bewoordingen van artikel 10, tweede lid, van de Lvu, elke organisatorische eenheid binnen de overheidsdienst afzonderlijk worden bezien. Voor de bestuursrechter betekent het voorgaande dat in elk individueel geval moet worden getoetst of de commissie, zonder daarbij te handelen in strijd met onder andere het gelijkheidsbeginsel, redelijkerwijs tot het oordeel heeft kunnen komen dat de weigeringsgrond wel (en in voorkomend geval: niet) van toepassing is.
6.1. In het geval van appellante acht het Hof het duidelijk dat de in artikel 10, tweede lid Lvu genoemde weigeringsgrond van toepassing is. Appellante ontvangt een schaarste-toelage. Uit de informatie van het diensthoofd zoals onder 2 weergegeven en die door appellante niet is weersproken, komt naar voren dat er een tekort aan fiscaal‑juristen is en dat appellante een goede ambtenaar is. Met inachtneming van wat het Hof in 5.1 in algemene zin heeft overwogen, leidt dit tot de conclusie dat de commissie redelijkerwijs tot het oordeel heeft kunnen komen dat vrijwillige uitdiensttreding van appellante nadelige kwantitatieve en kwalitatieve gevolgen heeft voor de Belastingdienst. Het in 5 weergegeven betoog van de commissie slaagt.
7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal het Hof het tegen de bestreden beschikking ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.
9.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
verklaarthet hoger beroep
gegrond;
II.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 8 januari 2018 in zaak nr. AUA201701124;
III.
verklaarthet in die zaak ingestelde beroep
ongegrond;
IV.
gelastde teruggave van het voor het hoger beroep gestorte griffierecht.
Aldus vastgesteld door mr. mr. E.A. Saleh, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. T.G.M. Simons, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Saleh
voorzitter
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2019