In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellante tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, die op 4 december 2017 haar beroep ongegrond verklaarde. De appellante had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning tot tijdelijk verblijf in Aruba als gepensioneerde, welke door de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie op 10 december 2015 was afgewezen. De minister stelde dat de appellante niet had aangetoond over het vereiste inkomen te beschikken. Na de afwijzing verklaarde de minister het bezwaar van de appellante op 17 mei 2016 niet-ontvankelijk. De appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft de zaak op 5 april 2019 behandeld. De appellante, bijgestaan door haar advocaat, heeft betoogd dat de afwijzing van haar aanvraag onterecht was, omdat de beschikking niet naar het juiste adres was verzonden. Het Hof overweegt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift was verstreken, maar dat de minister de brief van de appellante aan het DIMAS als een bezwaarschrift had moeten aanmerken. Het Hof oordeelt dat de appellante zo spoedig als redelijkerwijs van haar kon worden verwacht bezwaar heeft gemaakt.
Het Hof verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de eerdere uitspraak en bepaalt dat de minister binnen vier weken na deze uitspraak een nieuwe beslissing moet nemen op het ingediende bezwaarschrift. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van de appellante. De uitspraak is gedaan op 24 juli 2019.