Uitspraak
Procesverloop
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: de Ltu) kan de vttv worden geweigerd met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen.
Volgens paragraaf 3.1.1 van de Richtlijnen van de minister met betrekking tot de toepassing van de Ltu en het Toelatingsbesluit van mei 2012, dienen aanvragen voor eerste toelating tot Sint Maarten in principe in het buitenland te worden afgewacht (het uitlandigheidsvereiste). In het geval de vreemdeling reeds illegaal in het land verblijft, kan zijn aanvraag worden afgewezen op grond van artikel 9 van de Ltu, tenzij er goede gronden door de aanvrager worden aangevoerd.
Appellant heeft voorts zijn gezinsleven in Sint Maarten opgebouwd. Zijn vier kinderen zijn allen geboren in de periode na zijn aankomst in Sint Maarten. Ook de geboorte van zijn kinderen was voor appellant kennelijk geen aanleiding zijn verblijf te legaliseren. Ook het verblijf van de kinderen is niet gelegaliseerd.
Al met al heeft appellant gedurende een lange periode niet rechtmatig in Sint Maarten verbleven en gewerkt. Niet is gebleken dat hij in al die jaren heeft getracht zijn verblijf te legaliseren. Onder die omstandigheden behoeft volgens het Gerecht van de minister niet worden verwacht een uitzondering te maken op het uitlandigheidsvereiste.
Voorts heeft het Gerecht overwogen dat niet in geschil is dat gezinsleven bestaat tussen appellant en zijn echtgenote en kinderen. Een tijdelijke afwezigheid naar het buitenland om een vttv aan te vragen en af te wachten, is niet een zodanige inbreuk op het door artikel 8 van het EVRM beschermde gezinsleven, dat dit aan het tegenwerpen van het uitlandigheidsvereiste in de weg staat. Voorts kan er volgens het Gerecht niet aan worden voorbijgaan dat appellant zijn gezinsleven is aangegaan in een periode dat hij wist dat hij geen rechtmatig verblijf had in Sint Maarten. Hij heeft daarmee bewust het risico aanvaard dat hij het gezinsleven niet in Sint Maarten zou kunnen voortzetten. Daarbij is nog van belang dat ook de kinderen van appellant geen rechtmatig verblijf hebben en dat appellant, zijn kinderen en ook zijn echtgenote van Jamaicaanse afkomst zijn en dat niet is gebleken van objectieve belemmeringen voor hen om het gezinsleven in Jamaica voort te zetten. Het recht op bescherming van het gezins- en familieleven, bedoeld in artikel 8 van het EVRM, behoefde de minister naar het oordeel van het Gerecht, dan ook niet te verplichten tot verlening van een vttv.
Het betoog faalt.
Beslissing