ECLI:NL:OGEAM:2018:90

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
22 oktober 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
Lar 218/2018
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van uitlandigheidsvereiste en humanitaire gronden

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 22 oktober 2018 uitspraak gedaan in het geding tussen een eiser, die illegaal in Sint Maarten verbleef, en de Minister van Justitie van Sint Maarten. De eiser had sinds zijn aankomst in 2005 nooit een verblijfsvergunning aangevraagd en had in die periode ook illegaal gewerkt. De eiser had in 2011 kortstondig een tewerkstellingsvergunning, maar dit werd niet als rechtmatig verblijf beschouwd. De eiser heeft een gezin met vier kinderen, waarvan de echtgenote een permanente verblijfsvergunning heeft, maar de kinderen zelf hebben geen verblijfsstatus.

De eiser heeft in zijn beroep aangevoerd dat hij slachtoffer is van mishandeling door een overheidsdienaar en dat dit aanleiding zou moeten zijn om hem op humanitaire gronden een verblijfsvergunning te verlenen. Het Gerecht oordeelde echter dat de lange periode van illegaal verblijf en het niet trachten te legaliseren van zijn verblijf, geen grond vormen voor een uitzondering op het uitlandigheidsvereiste. Het Gerecht benadrukte dat de eiser bewust het risico had aanvaard dat zijn gezinsleven in Sint Maarten niet voortgezet kon worden, gezien zijn illegale status. De stelling dat de eiser nodig is voor zijn gezin werd niet gehonoreerd, omdat een tijdelijke afwezigheid voor het aanvragen van een verblijfsvergunning niet als een onredelijke inbreuk op het gezinsleven werd beschouwd.

Uiteindelijk verklaarde het Gerecht het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter C.W.M. Giesen en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Landsverordening administratieve rechtspraak
Uitspraak: 22 oktober 2018
Zaaknummer: Lar 218/2018
Uitspraaknr:
HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[eiser],
wonende op Sint Maarten,
eiser,
gemachtigde: mr. R. Stomp
en:
de Minister van Justitie van Sint Maarten
verweerder,
gemachtigde: mr. A.O. Muller

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van verweerder van 12 januari 2018, waarbij het bezwaarschrift van eiser, gericht tegen verweerders beschikking van 1 maart 2016 inhoudende afwijzing van de aanvraag om een vergunning tot tijdelijk verblijf (hierna: vttv) ten behoeve van eiser, ongegrond is verklaard.

2.Procesverloop

Namens eiser is op 27 februari 2018 ter Griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier een pro- forma beroepschrift ingediend ingevolge de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Op 4 april 2018 zijn de gronden aangevuld.
Op 21 mei 2018 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 10 september 2018. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan bij gemachtigde voornoemd. Verweerder is bij gemachtigde voornoemd verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Feiten en standpunten

  • Eiser is op 28 december 2005 Sint Maarten ingereisd.
  • Voor eiser is in 2011 korte tijd een tewerkstellingsvergunning verleend in het kader van het Brooks-Tower Akkoord (BTA).
  • Op 7 januari 2016 heeft eiser voor de eerste maal een aanvraag ingediend om een vergunning tot tijdelijk verblijf (vttv).
  • Eiser is gehuwd en heeft samen met zijn echtgenote vier kinderen. Zij dragen daarnaast samen zorg voor een vijfde kind. De echtgenote van eiser heeft een permanente vergunning tot verblijf en een voltijds baan. Geen van de kinderen heeft een verblijfstitel in Sint Maarten.
3.1
Eiser verwijst naar hetgeen hij eerder in bezwaar en het vorige beroep naar voren heeft gebracht en vult dit aan als volgt. Hij heeft eerder rechtmatig verblijf gehad in Sint Maarten en heeft dat met documenten onderbouwd. Zijn echtgenote heeft rechtmatig verblijf hier te lande en heeft een voltijds baan. Samen met zijn echtgenote zorgt eiser voor vijf, nog minderjarige, kinderen. De echtgenote van eiser heeft zijn steun hard nodig. Verweerder heeft geen deugdelijke belangenafweging gemaakt en zijn besluit onvoldoende gemotiveerd. Verweerder kan er niet mee volstaan te zeggen dat de kinderen door derden kunnen worden opgevangen. Eiser meent dat het feit dat hij slachtoffer is geworden van een ernstige mishandeling door een overheidsdienaar, voor verweerder aanleiding had moeten zijn om hem verblijf toe te staan op humanitaire gronden, met voorbijgaan aan het uitlandigheidsvereiste.
3.2
Verweerder stelt dat op goede gronden is vastgehouden aan het uitlandigheidsvereiste. Verweerder wijst er op dat eiser zeer langdurig, te weten 11 jaar, illegaal in Sint Maarten heeft verbleven voordat hij zijn verblijfsaanvraag deed. In die tijd heeft eiser ook illegaal gewerkt. Eiser heeft, anders dan hij stelt, in die periode in het geheel geen rechtmatig verblijf gehad. Bij een zo langdurig illegaal verblijf is er, meent verweerder, geen ruimte af te wijken van het uitlandigheidsvereiste. Verweerder meent voorts dat niet van onevenredige hardheid kan worden gesproken indien eiser tijdelijk het land moet verlaten om vanuit het buitenland alsnog zijn aanvraag om een vttv te doen. Nu eiser niet gerechtigd is om in Sint Maarten te werken, kan hij bovendien bezwaarlijk aanvoeren dat met zijn vertrek een deel van het gezinsinkomen wegvalt. Verweerder wijst er verder op dat eiser zelf verantwoordelijk is voor de ontstane situatie en dat zijn kinderen net zo min als hijzelf, een verblijfsvergunning hebben. De gestelde mishandeling door een overheidsdienaar, kan niet tot een vttv om humanitaire redenen leiden, reeds omdat het tot uitlokking van geweld door de politie zou kunnen leiden. Eiser heeft bovendien om gezinshereniging gevraagd. Als hij om humanitaire redenen een vttv wenst, moet hij een daartoe strekkende aanvraag indienen.

4.Beoordeling

4.1
Het Gerecht overweegt dat eiser in zijn beroep niet kan volstaan met een eenvoudige verwijzing naar eerder door hem, ook in de vorige procedure, ingediende gronden. Het Gerecht zal slechts beoordelen hetgeen eiser thans tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd.
4.2
In geschil is of verweerder een uitzondering had moeten maken op het uitlandigheidsvereiste.
4.3
In de Landsverordening toelating en uitzetting (LTU), het Toelatingsbesluit en de Richtlijnen van verweerder met betrekking tot de toepassing van de LTU en het Toelatingsbesluit van mei 2012 (hierna: de Richtlijnen) staan voorwaarden voor toelating tot Sint Maarten op grond van een vttv. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de LTU kan de vttv worden geweigerd met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen.
4.4
In de Richtlijnen is een restrictief toelatingsbeleid neergelegd, gericht op beteugeling van de instroom van vreemdelingen in het licht van maatschappelijke en economische ontwikkelingen. Voorts moeten vreemdelingen hun aanvraag voor eerste toelatingen tot Sint Maarten in principe in het buitenland afwachten. Dit is het zogenoemde uitlandigheidsvereiste.
4.5
Eiser heeft gesteld dat hij in het verleden rechtmatig verblijf heeft gehad in Sint Maarten. Daarvan blijkt echter niets. De aan een werkgever van eiser verleende tewerkstellingsvergunning voor een periode in 2011 kan in elk geval niet als zodanig gelden. Aldus is sprake van een eerste aanvraag. Niet in geschil is dat eiser niet heeft voldaan aan het uitlandigheidsvereiste. Zoals het Gerecht eerder heeft overwogen strekt paragraaf 3.1.1 van de Richtlijnen waarin het uitlandigheidsvereiste is opgenomen ertoe te voorkomen dat de minister, voordat deze kan beoordelen of een vreemdeling aan alle voor toelating gestelde eisen voldoet, door diens aanwezigheid hier te lande voor voldongen feiten wordt geplaatst.
4.6
Het Gerecht benadrukt dat de genoemde Richtlijnen het beleid vormen van verweerder. De toetsing of verweerder al dan niet op dat beleid een uitzondering had moeten maken, is een terughoudende, waarmee de vraag is of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten in het geval van eiser geen uitzondering te maken op het uitlandigheidsvereiste. Naar het oordeel van het Gerecht kan niet worden gezegd dat verweerder met de beslissing geen uitzondering op dat vereiste te maken in het geval van eiser, onredelijk is. Bovendien heeft verweerder dit in het bestreden besluit afdoende gemotiveerd. Het Gerecht overweegt daartoe het volgende.
4.7
Uit het dossier blijkt dat eiser, zoals ook hierboven onder 4.5 al aangehaald, in Sint Maarten nooit rechtmatig verblijf heeft gehad. Eiser is in 2005 ingereisd en heeft pas bijna 11 jaar later voor het eerste een verblijfsvergunning aangevraagd. Onduidelijk is gebleven waarom eiser niet eerder zijn verblijfsdocumenten heeft geregeld. Zelfs toen in 2011 aan een werkgever van eiser een tewerkstellingsvergunning ten behoeve van eiser werd verleend, heeft eiser niet zijn verblijfspapieren geregeld. Eiser heeft voorts tijdens zijn illegale verblijf hier te lande gewerkt, ook buiten de periode dat voor hem een tewerkstellingsvergunning was afgegeven. Ook het vinden van werk was voor eiser klaarblijkelijk geen aanleiding om zijn verblijfsdocumenten te gaan regelen. Eiser heeft voorts zijn gezinsleven in Sint Maarten opgebouwd, zijn vier kinderen zijn allen geboren in de periode na eisers aankomst en verblijf hier te lande. Ook de geboorte van zijn kinderen was voor eiser kennelijk geen aanleiding zijn verblijf te legaliseren. Ook het verblijf van de kinderen zelf, is niet gelegaliseerd. Al met al heeft eiser gedurende een lange periode illegaal in Sint Maarten verbleven, hier illegaal gewerkt en er geen blijk van gegeven dat hij in al die jaren ooit heeft getracht zijn verblijf te legaliseren. Onder die omstandigheden behoeft van verweerder niet worden verwacht een uitzondering te maken op het uitlandigheidsvereiste.
4.8
De stelling van eiser dat hij nodig is voor zijn gezin, vat het Gerecht op als een beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). Dit beroep slaagt niet. Niet in geschil is dat sprake is van gezinsleven tussen eiser en zijn echtgenote en kinderen. Met de afwijzende beschikking van verweerder is het gezinsleven echter niet definitief onmogelijk gemaakt. Een tijdelijke afwezigheid naar het buitenland om een vttv aan te vragen en af te wachten, is niet een zodanige inbreuk op het door artikel 8 EVRM beschermde gezinsleven, dat dit aan het tegenwerpen van het uitlandigheidsvereiste in de weg moet staan. Het Gerecht kan er voorts niet aan voorbijgaan dat eiser zijn gezinsleven is aangegaan in een periode dat hij wist dat hij geen legaal verblijf had in Sint Maarten. Hij heeft daarmee bewust het risico aanvaard dat hij het gezinsleven niet in Sint Maarten zou kunnen voortzetten. Daarbij is nog van belang dat ook de kinderen van eiser hier te lande geen verblijfsstatus hebben en dat eiser, zijn kinderen en ook zijn echtgenote van Jamaicaanse afkomst zijn en dat niet is gebleken van objectieve belemmeringen om voor hen het gezinsleven in Jamaica voort te zetten. Het beroep van eiser op het recht op bescherming van het gezins- en familieleven als bedoeld in artikel 8 EVRM, behoefde verweerder, naar het oordeel van het Gerecht, dan ook niet te verplichten tot verlening van een verblijfsvergunning.
4.9
Er is geen aanleiding om de omstandigheid dat eiser slachtoffer is geworden van mishandeling door een overheidsdienaar te compenseren door het verlenen van een verblijfsvergunning, reeds nu niet is gebleken dat het een iets met het ander van doen heeft.
4.1
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling ziet het Gerecht geen aanleiding.

5.De beslissing

Het Gerecht in eerste aanleg:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, rechter in het gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 22 oktober 2018.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.