ECLI:NL:OGHACMB:2019:184

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
20 november 2019
Zaaknummer
CUR2019H00367
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een wrakingsverzoek tegen rechter mr. D. Haan in bestuursrechtelijke zaken

Op 31 oktober 2019 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba uitspraak gedaan in een wrakingszaak. Het verzoek tot wraking was ingediend door de Regering van Curaçao en de Staten van Curaçao tegen de rechter mr. D. Haan. De verzoekers stelden dat de rechter zich al een oordeel had gevormd over de Landsverordening herziening Oostpunt, terwijl deze zaak nog onder de rechter was. Dit zou de schijn van vooringenomenheid wekken, wat in strijd is met het beginsel van onpartijdigheid van de rechter.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechter tijdens een andere zitting, de HNO-zaak, opmerkingen had gemaakt over de Oostpuntzaak, wat de indruk wekte dat hij al een oordeel had gevormd. De rechter verdedigde zich door te stellen dat hij geen definitief oordeel had gegeven en dat partijen in de HNO-zaak de gelegenheid hadden om hun standpunten te delen. De wrakingskamer oordeelde echter dat de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking toegewezen, wat betekent dat mr. D. Haan niet langer de zaak zal behandelen. De procedure zal voortgezet worden door een andere rechter, en de beslissing is op 31 oktober 2019 openbaar gemaakt.

Uitspraak

Bestuurszaken over 2019
Registratienummer: CUR2019H00367
Uitspraak: 31 oktober 2019
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
beslissing van 31 oktober 2019 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek in de zin van artikel 34 Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

1.DE REGERING VAN CURAÇAO,

2.
DE STATEN VAN CURAÇAO, te Curaçao,
hierna respectievelijk ook te noemen: de regering en de staten,
gemachtigden: mr. A.C. van Hoof en mw. G. Hollander,
en

3.[verzoeker 3],

4.
[verzoeker 4],
5.
[verzoeker 5], te Curaçao,
hierna ook te noemen:
[verzoekers 3 t/m 5],
gemachtigden: mrs. M.G. Woudstra en P. Blom,
verzoekers.

1. De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
- het wrakingsverzoek, ingediend op 18 oktober 2019;
- de schriftelijke reactie van de rechter mr. D. Haan van 21 oktober 2019;
- de pleitaantekeningen van partijen;
- de griffiersaantekeningen van de zaak CUR201400565.
1.2
Het wrakingsverzoek is op 24 oktober 2014 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de
wrakingskamer). Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen de gemachtigden van verzoekers, de rechter en de gemachtigde van wederpartij in de bodemzaak, mr. Henriquez.
1.3
De uitspraak is bepaald op heden.
2. Het verzoek
2.1
Het verzoek tot wraking is gericht tegen de rechter mr. D. Haan als behandelend rechter, in de zaken met zaaknummers CUR201700200 en CUR201700068.
2.2
Namens verzoekers is aan het verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat de rechter, tijdens de zaak HNO op 16 oktober 2019 reeds een oordeel heeft gegeven over de totstandkoming van de Landsverordening herziening Oostpunt (de Landsverordening), terwijl de zaak Oostpunt nog onder de rechter is en er nog geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. Die behandeling zou op 18 oktober 2019 plaatsvinden. Tevens heeft de rechter de zaak Oostpunt ten onrechte meerdere keren ter sprake gebracht tijdens de zitting van de zaak HNO, wat indruist tegen een juiste procesrechtelijke gang van zaken. Nu de rechter voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de zitting - nota bene tijdens een andere niet gerelateerde zitting – zijn standpunt heeft gegeven over een voor de zaak Oostpunt relevante rechtsvraag, is de vrees gerechtvaardigd dat de rechter niet onpartijdig staat in de aanhangige procedure, althans dat in ieder geval de schijn van vooringenomenheid is gewekt..
2.3
De rechter berust niet in de wraking. In zijn schriftelijke reactie stelt hij zich op het standpunt dat de eerdere beantwoording van een rechtsvraag, waarbij enig partijbelang geen enkele rol heeft gespeeld, niet kan leiden tot het oordeel van vrees voor partijdigheid in zaken waarin de rechtsvraag opnieuw beantwoord moet worden door dezelfde rechter. De bewering dat de rechter een voorschot heeft genomen op zijn aanstaande oordeel is onjuist, omdat hij partijen in de zaak HNO de gelegenheid heeft gegeven zich schriftelijk nader uit te laten, mede over de rechtsvraag. Hij heeft tijdens de zaak HNO slechts zijdelings aan de zaak Oostpunt gerefereerd, wat overigens nogal voor de hand lag, omdat mr. Woudstra en mevrouw Hollander van het betrokken ministerie en overigens ook mr. Henriquez in de zaak Oostpunt zouden optreden.
3. De beoordeling
3.1
Op grond van artikel 34, lid 1 Landsverordening administratieve rechtspraak kan de zittende rechter door partijen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden die het vormen van een onpartijdig oordeel zouden belemmeren. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
3.2.
Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft bij verzoekers in het onderhavige geval een – geobjectiveerde – vrees van vooringenomenheid kunnen ontstaan.
Gelet op de zich in dossier bevindende stukken en het verhandelde ter zitting stelt de wrakingskamer vast dat tijdens de behandeling van de zaak HNO de rechter gerefereerd heeft aan de zaak Oostpunt, welke zaak op een later moment door de rechter behandeld zou worden. Verzoekers hebben in het verzoekschrift opgenomen dat de rechter daarbij onder meer heeft gezegd:
“In de zaak Oostpunt is het ontwikkelingsplan vastgesteld bij landsverordening, naar mijn mening is dat niet juist maar dient dit te geschieden bij Lb Ham, maar dat zullen wij vrijdag a.s. samen bespreken”.
De rechter heeft desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij zich tijdens de behandeling van de HNO-zaak in dergelijke bewoordingen heeft uitgelaten, maar dat hij daarmee geen oordeel heeft gegeven over de totstandkoming van de Landsverordening omdat partijen in die HNO-zaak nog de gelegenheid hadden zich daarover uit te laten.
De wrakingskamer stelt voorop dat het enkele feit dat een rechter een voorlopig oordeel geeft tijdens de behandeling van een zaak, niet zonder meer de vrees voor vooringenomenheid rechtvaardigt. Echter nu de rechter in stellige bewoordingen en, zoals is gebleken tijdens de mondelinge behandeling van het wrakinsgverzoek, weloverwogen zijn mening heeft gegeven over een rechtsvraag die in de Oostpuntzaak speelt tijdens de behandeling van een andere zaak (de HNO zaak), waarin verzoekers [verzoekers 3 t/m 5] niet als partij optraden, heeft bij verzoekers in het onderhavige geval een – geobjectiveerde – vrees van vooringenomenheid kunnen ontstaan. Door deze gang van zaken kan bij verzoekers immers de indruk zijn gewekt dat de rechter zijn oordeel over de zaak reeds voor de behandeling had gevormd en niet openstond voor argumenten die in een andere richting wijzen. Dit geldt te meer, nu niet blijkt van enige noodzaak voor de rechter om zich voorlopig oordelend uit te laten over een rechtsvraag in de Oostpuntzaak buiten de aanwezigheid van verzoekers [verzoekers 3 t/m 5] Dat de rechter ook te kennen heeft gegeven dat de rechtsvraag twee dagen later op vrijdag 18 oktober 2019 zou worden besproken, is onvoldoende om deze vrees weg te nemen.
3.3
Het wrakingsverzoek is, gelet op het voorgaande, gegrond en zal mitsdien worden toegewezen.
4. B E S L I S S I N G
De wrakingskamer:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking van mr. D. Haan toe;
4.2
bepaalt dat de procedure verder zal worden behandeld door een andere rechter en beveelt dat het onderzoek ter zitting wordt voortgezet op een nader te bepalen tijdstip;
4.3
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekers, mr. Henriquez, en aan de rechter.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Verhoeven, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen mr. M. Soffers, leden van de wrakingskamer van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 31 oktober 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.
Datum uitspraak: 31 oktober 2019
Instantie: het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN ENVAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Zaaknummer: CUR2019H00367
Inhoudsindicatie: wraking rechter toegewezen
Formele relaties (optioneel):
Rechtsgebieden: bestuur
Rechters: mrs. J.J. Verhoeven, A.J.H. van Suilen, M. Soffers
Bijzondere kenmerken: