ECLI:NL:OGHACMB:2019:146

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 juli 2019
Publicatiedatum
14 augustus 2019
Zaaknummer
AR 18/14 - Ghis 78078 - H 77/16 SXM201400069 - SXM2015H00016
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de invordering van speelvergunningsrecht door de belastingrechter

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de naamloze vennootschap RESORT OF THE WORLD N.V. (ROTW) tegen de openbare rechtspersoon HET LAND SINT MAARTEN en de Ontvanger van het Land Sint Maarten. De zaak betreft de invordering van speelvergunningsrecht en de bevoegdheid van de belastingrechter in het kader van de Landsverordening administratieve rechtspraak (LAR). Het Hof verwijst naar een eerder tussenvonnis van 17 november 2017, waarin het voorlopige oordeel werd gegeven dat bezwaar en beroep openstaan tegen de aanslag speelvergunningsrecht. ROTW stelt dat de LAR-rechter niet adequaat kan oordelen over een door het bestuursorgaan gestelde toezegging, maar het Hof oordeelt dat deze stelling niet opgaat. Het Hof bevestigt dat de LAR-rechter als plaatsvervangende belastingrechter zal optreden en dat er geen reden is om aan te nemen dat deze zal afwijken van de geldende rechtsbeginselen. Het Hof concludeert dat ROTW niet-ontvankelijk is in haar verzet en bevestigt de bestreden beschikking. Tevens wordt ROTW veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn begroot op NAf 8.000,- aan gemachtigdensalaris en NAf 249,50 aan verschotten. Dit vonnis is uitgesproken op 30 juli 2019 in Curaçao.

Uitspraak

Burgerlijke zaken 2019 Vonnis no.
Registratienummer: AR 18/14 - Ghis 78078 - H 77/16
SXM201400069 - SXM2015H00016
Uitspraak: 30 juli 2019
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de naamloze vennootschap RESORT OF THE WORLD N.V.,
gevestigd te Sint Maarten,
hierna te noemen: ROTW,
oorspronkelijk opposante, thans appellante in principaal appel en geïntimeerde in incidenteel appel,
gemachtigde: mr. G.J. Bergman,
tegen

1.de openbare rechtspersoon HET LAND SINT MAARTEN,

hierna te noemen: het Land,
2.
DE ONTVANGER VAN HET LAND SINT MAARTEN,
hierna te noemen: de Ontvanger,
beide zetelende in Sint Maarten,
oorspronkelijk geopposeerden, thans geïntimeerden in principaal appel en appellanten in incidenteel appel,
gemachtigde: mr. A.A. Kraaijeveld.

1.Het verder verloop van de procedure

1.1.
Het Hof verwijst voor het verloop tot dan toe naar zijn tussenvonnis van 17 november 2017 (ECLI:NL:OGHACMB:2017:175).
1.2.
Van de in dit tussenvonnis geboden gelegenheid een akte te nemen hebben partijen op 1 juni 2018 gebruik gemaakt.
1.3.
Op 22 februari 2019 hebben partijen een antwoord-akte genomen.
1.4.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.Beoordeling

2.1.
Het Hof maakt zijn in het tussenvonnis gegeven voorlopig oordeel dat ten aanzien van de aanslag speelvergunningsrecht bezwaar en beroep openstaan ingevolge de
Landsverordening administratieve rechtspraak(LAR), zijnde een met voldoende procedurele waarborgen omklede rechtsgang, tot eindbeslissing.
2.2.
ROTW voert aan dat, in verband met het legaliteitsbeginsel, de LAR-rechter niet adequaat zal kunnen oordelen over de door ROTW gestelde toezegging van het toenmalige Bestuurscollege die een ‘waiver’ zou inhouden (akte 1 juni 2018, onder 7-8). Deze stelling gaat niet op. De belastingkamer van de Hoge Raad heeft in de zgn. Doorbraak-arresten aanvaard dat een strikte toepassing van de wet in die mate in strijd kan komen met één of meer beginselen van behoorlijk bestuur, dat die toepassing achterwege dient te blijven (HR 12 april 1978, BNB 1978/135, 136; NJ 1979/533; AB 1979/262). Dit kan onder meer aan de orde zijn in het geval dat – zoals hier door ROTW gesteld – sprake is van een toezegging van het bestuursorgaan (HR 26 september 1979, BNB 1979/311; AB 1980/210). Een factor is dat bij een beslissing in belastingzaken meestal geen tegengestelde belangen van derden zijn betrokken die zich kunnen verzetten tegen het aanvaarden van contra legem-werking. Er is geen reden te veronderstellen dat in het onderhavige geval, waarin de LAR-rechter zal optreden als ‘plaatsvervangende belastingrechter’, de LAR-rechter zal afwijken van deze lijn.
2.3.
Dat in het onderhavige geval sprake is van schendingen van algemene beginselen van behoorlijk bestuur die niet (tijdig) aan de LAR-rechter konden zijn voorgelegd, is niet komen vast te staan. ROTW is daarom niet-ontvankelijk in haar verzet.
2.4.
Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking moet worden bevestigd.
2.5.
Bij het incidenteel appel heeft de Ontvanger geen belang. Het GEA heeft de vordering op de Ontvanger afgewezen. Het Hof gaat ervan uit dat onder een afwijzing zowel een niet-ontvankelijk verklaring als een ontzegging van de vordering is begrepen.
2.6.
ROTW dient de kosten van het hoger beroep te dragen.
B E S L I S S I N G
Het Hof bevestigt het bestreden vonnis en veroordeelt ROTW in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van het Land gevallen en tot op heden begroot op NAf 8.000,- aan gemachtigdensalaris en NAf 249,50 aan verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, J.Th. Drop en M.G.J.M. van Kempen, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en op 30 juli 2019 ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken.