ECLI:NL:OGHACMB:2019:102

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
AR 1442/03, AR 20/05 en AR 11376/03 Ghis 16926/2003, 28129/2005 en 16860/2003 CUR200300003, CUR200500005 en CUR200300002 CUR2018H00111
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake legitieme portie en inkorting van legaten in erfrechtelijke geschil

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De zaak betreft de legitieme portie van [appellant sub 1], die als enige kind van de erflater, [naam 1], aanspraak maakt op zijn legitieme portie uit de nalatenschap. De erflater is op 1 oktober 2003 overleden en had een testament opgesteld waarin hij legaten heeft opgenomen voor verschillende personen, waaronder [naam 2]. De appellanten hebben in hoger beroep acht grieven ingediend en verzocht om vernietiging van het eerdere vonnis en toewijzing van hun vorderingen.

Het Hof heeft vastgesteld dat de appellanten tijdig en op de juiste wijze in hoger beroep zijn gekomen. De grieven van de appellanten zijn gericht tegen de afwijzing van hun vorderingen door het Gerecht in eerste aanleg. Het Hof heeft de procedure beoordeeld en geconcludeerd dat de legitieme portie van [appellant sub 1] in het geding is, evenals de inkorting van legaten aan [naam 2]. Het Hof heeft de berekening van de legitimaire massa en de legitieme portie gemaakt, waarbij rekening is gehouden met schenkingen en legaten.

De uitspraak van het Hof op 30 april 2019 vernietigt het eerdere vonnis en verklaart dat de legaten aan [naam 2] kunnen worden ingekort met 17,4% wegens schending van de legitieme portie van [appellant sub 1]. Het Hof heeft ook bepaald dat de kosten van de procedure worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de afwikkeling van de nalatenschap en de rechten van de betrokken erfgenamen.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2019 Vonnis no.:
Registratienummers: AR 1442/03, AR 20/05 en AR 11376/03
Ghis 16926/2003, 28129/2005 en 16860/2003
CUR200300003, CUR200500005 en CUR200300002
CUR2018H00111
Uitspraak: 30 april 2019
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in de gevoegde zaken van:
1. [APPELLANT SUB 1],
wonende in Nederland,
kind en erfgenaam van wijlen [naam 1],
hierna te noemen: [appellant sub 1],
2. [ [APPELLANT SUB 2],
wonende in Curaçao,
in zijn hoedanigheid van uitvoerder van de uiterste wilsbeschikking en bereddenaar van de boedel van wijlen [naam 1],
hierna te noemen: [appellant sub 2],
oorspronkelijk eisers, thans appellanten,
gemachtigde: mr. M.F. Bonapart,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende in Nederland,
in haar hoedanigheid van vereffenaar van de door haar thans als enige erfgenaam beneficiair aanvaarde nalatenschap van wijlen haar zuster [naam 2],
hierna te noemen: [geïntimeerde],
oorspronkelijk gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. R.P. Koeijers.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (GEA), wordt verwezen naar het vonnis van 30 oktober 2017. De inhoud van dit vonnis geldt als hier ingevoegd.
1.2. [
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn bij akte van appel op 10 november 2017 in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis. In een op 21 december 2017 ingekomen memorie van grieven, tevens akte houdende wijziging van eis, met producties, hebben zij acht grieven voorgedragen en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende hun vorderingen zal toewijzen, kosten rechtens.
1.3. [
[geïntimeerde] heeft in een memorie van antwoord, met producties, het hoger beroep bestreden en geconcludeerd tot bevestiging van het bestreden vonnis, kosten rechtens.
1.4.
Op 2 oktober 2018, de voor schriftelijk pleidooi bepaalde dag, hebben de gemachtigden van partijen pleitaantekeningen overgelegd.
1.5.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De ontvankelijkheid

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn tijdig en op de juiste wijze in hoger beroep gekomen en kunnen daarin worden ontvangen.

3.De grieven

Voor de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.Beoordeling

4.1.
Op 1 oktober 2003 is overleden in Curaçao, zijnde zijn laatste woonplaats, [naam 1] (hierna te noemen: de erflater). [appellant sub 1], appellant onder 1, is zijn enige familierechtelijke kind en, ingevolge testament (zie hierna in rov. 4.2), zijn enige erfgenaam. [naam 2] was zijn ongehuwde levensgezel.
4.2.
Het testament van de erflater (productie 1 bij memorie van grieven) hield onder meer in:
B. Ik legateer aan:
1. mijn zoon [APPELLANT SUB 1], wonende te Amsterdam, Nederland:
mijn witgouden polshorloge van het merk "Phillipe Patek"
2. mevrouw [NAAM 2], wonende te [adres A], Nederland:
a. Een som in contanten groot Vijfhonderd duizend gulden (f.500.000,--).
b. mijn diamantenring, mijn drie witgouden ringen, mijn zegelring en al mijn overige sieraden.
3. mevrouw [NAAM 3]geboren [NAAM 3A], wonende op Curacao, Ceresstraat 2:
Een som in contanten groot tachtig duizend gulden (f.80.000,--).
4. mijn voornoemde zoon [APPELLANT SUB 1] en voornoemde
mevrouw [NAAM 2] gezamenlijk en voor gelijke delen en bij opvolging het levenslang recht van vruchtgebruik van mijn certificaten toegekend door de op Curacao gevestigde stichting “Stichting Administratiekantoor Ph.A. de Jongh” als beheerder en administratrice van mijn aandelen in de op Curacao gevestigde naamloze vennootschap "Banco di Caribe N.V."
5. de op Curacao gevestigde stichting “ Philip A. de Jongh Benevolent Foundation”: onder de last van het sub 4 vermelde recht van vruchtgebruik mijn sub 4 genoemde certificaten.
C. onder de last van gemelde legaten benoem ik tot mijn enige erfgenaam mijn voornoemde zoon [APPELLANT SUB 1].
(…)
E. Ik benoem tot uitvoerder van mijn uiterste wilsbeschikkingen, beredderaar van mijn boedel en bestuurder van mijn begrafenis de heer [APPELLANT SUB 2], notaris, wonende op Curacao, en bij diens ontstentenis of ontbreken mevrouw [NAAM 3] geboren [NAAM 3A] voornoemd, zulks onder toekenning van alle rechten welke aan die betrekkingen kunnen worden verbonden, speciaal als uitvoerder der uiterste wilsbeschikkingen het recht van bezit van de gehele nalatenschap tot hij (zij) zijn (haar) werkzaamheden zal hebben beeindigd en door de erfgenamen zal zijn gedechargeerd.
4.3. [
[naam 2] is overleden op 20 december 2004. Haar erfgenamen waren haar vader ([naam 4]) en haar zuster [geïntimeerde]. Haar vader is inmiddels ook overleden en diens enige erfgenaam is [geïntimeerde]. [geïntimeerde] is dus thans de enige opvolger onder algemene titel van wijlen [naam 2]; zij heeft overigens de nalatenschap van [naam 2] aanvaard onder voorrecht van boedelbeschrijving (productie 11 bij akte [appellant sub 1] van 23 juni 2014) en is vereffenaar.
4.4.
Per 1 januari 2012 is in Curaçao een nieuw erfrecht in werking getreden, waarin een recht op een legitieme portie ontbreekt. Artikel 83 van de
Landsverordening overgangsrecht nieuw Burgerlijk Wetboekbepaalt ter zake:
1. Is de nalatenschap voor het in werking treden van de wet opengevallen, dan kan een legitimaris zijn bevoegdheden overeenkomstig het tevoren geldende recht uitoefenen.
2. Degene die tot aan het tijdstip van het in werking treden van de wet volgens het tevoren geldende recht zijn bevoegdheden als legitimaris kon uitoefenen, behoudt die bevoegdheden gedurende een jaar nadien, indien de erflater ten minste vier jaren vóór dat tijdstip is overleden. Is de nalatenschap later, doch vóór het in werking treden van de wet opengevallen, dan behoudt de legitimaris zijn bevoegdheden totdat sedert het overlijden van de erflater vijf jaren zijn verstreken.
Met in de Memorie van Toelichting:
Artikel 83 OR
1. In het nieuwe recht komt de legitieme portie te vervallen. Legitimarissen van het huidige recht die hun rechtspositie door het openvallen van de nalatenschap vóór de inwerkingtreding van Boek 4 reeds hadden verworven (indien de nalatenschap voor de inwerkingtreding van het nieuwe Boek 4 is opengevallen), zullen hun bevoegdheden volgens het thans geldende recht kunnen uitoefenen. Aldus is bepaald in artikel 83, eerste lid, OR.
2. Volgens het huidige recht is het beroep op de legitieme niet aan een bepaalde termijn gebonden; ook de algemene verjaringstermijnen voor rechtsvorderingen van de artikelen 3:52 en 3:306 BW gelden daarvoor niet, terwijl bovendien het beroep op de legitieme niet bij wege van rechtsvordering behoeft te worden gedaan (zie HR 17-2-1944, NJ 1944, 254). Een onbeperkte gelding van het huidige recht gaat echter te ver. Voorgesteld wordt daarom, in artikel 83, tweede lid, OR, de bevoegdheden van de legitimaris van de artikelen 4.3.3.11d lid 1 en 4.3.3.14 lid 3 uiterlijk na vijf jaren doet vervallen (vergelijk de artikel 4:85, eerste lid, en artikel 4:90, derde lid, van het Nederlandse Boek 4). Artikel 83, tweede lid, OR maakt onderscheid tussen legitimarissen, die bij de inwerkingtreding van Boek 4 hun bevoegdheden volgens het thans nog geldende recht reeds ten minste vier jaren bezitten, en degenen voor wie die periode korter is. Voor de eerste groep wordt de rechtspositie nog een jaar geëerbiedigd, zodat de termijn ten minste vijf jaren zal belopen, voor de tweede groep wordt die termijn op vijf jaren gesteld. Een gegrond beroep op de legitieme vernietigt daarmee strijdige makingen en giften met terugwerkende kracht; aan verlenging van de termijn totdat procedures zijn geëindigd, bestaat derhalve geen behoefte.
4.5.
De erflater is op 1 oktober 2003 overleden. Reeds in 2003 en 2005 heeft zijn zoon [appellant sub 1] beroep gedaan op zijn legitieme portie, omdat die hoger is dan het saldo van de nalatenschap. Het oude recht is derhalve van toepassing.
4.6.
Het GEA heeft de vorderingen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] afgewezen. Hiertegen richt zich het appel.
4.7. [
[appellant sub 1] is het enige kind met wie de erflater familierechtelijke betrekkingen had. Artikel 4:940 lid 1 (oud) BW bepaalt:
1. In de nederdalende linie, indien de erflater slechts één kind nalaat, bestaat dat wettelijk erfdeel in de helft van de goederen, welke het kind bij versterf zoude hebben geërfd.
4.8.
Ter bepaling van de legitimaire massa bepaalt artikel 4:947 (oud) BW;
Om de hoegrootheid van het wettelijk erfdeel te bepalen, maakt men een opsomming van al de goederen, die op het tijdstip van het overlijden van de gever of erflater aanwezig waren; men voegt daarbij het beloop der goederen, waarover bij giften onder de levenden beschikt is, berekend naar de staat, waarin zij zich op het tijdstip der gift bevonden hebben, en hun waarde op het ogenblik van het overlijden van de gever; men berekent over al die goederen, na de schulden daarvan te hebben afgetrokken, hoeveel, naarmate van de betrekking der legitimarissen, het erfdeel is, hetwelk zij kunnen vorderen, en men trekt daarvan af hetgeen dezen, zelfs met vrijstelling van inbreng, van de overledene hebben ontvangen.
Overigens drukt de bepaling aan het slot zich minder juist uit, waar zij zegt, dat hetgeen de legitimaris van de erflater ontvangen heeft, van het wettelijk erfdeel
wordt afgetrokken. Zij bedoelt te zeggen, dat dit op het wettelijk erfdeel wordt toegerekend. Immers niet de grootte van het wettelijk erfdeel wordt door giften en makingen aan de legitimaris verminderd, maar alleen hetgeen deze nog op grond van zijn wettelijk erfdeel vorderen kan.
4.9.
Basis voor de vorderingen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] is het
Rapport van bevindingenvan 7 juni 2005 van [appellant sub 2] (productie 3 bij memorie van grieven). Hierin wordt de legitimaire massa en de legitieme portie berekend. Echter, dat geen rekening is gehouden met de schenkingen aan de legitimaris ([appellant sub 1]) lijkt in strijd te zijn met het slot van artikel 4:947 (oud) BW, hiervóór in rov. 4.8 geciteerd. Ook is niet zonder meer begrijpelijk dat met het legaat van de legitimaris ([appellant sub 1]), ten aanzien waarvan uit de gang van zaken volgt dat hij het heeft aanvaard, in het geheel geen rekening is gehouden. Kortom, de aan de vorderingen ten grondslag liggende berekening door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] is ondeugdelijk.
4.10.
Het Hof zal een eigen berekening maken. Het Hof begrijpt uit de stukken dat alle geschillen tussen [appellant sub 1] en [geïntimeerde] deel uitmaken van deze procedure, dus niet alleen die betreffende de certificaten in Festival Holdings AVV. Het is wenselijk dat aan deze nu al meer dan vijftien jaren zich voortslepende procedure in feitelijke instantie een einde wordt gemaakt. Ook de afwikkeling van de nalatenschap van de 20 december 2004 overleden [naam 2] en die van diens vader is daarvan afhankelijk (zie memorie van grieven onder 3.7).
4.11.
Wat betreft de waarde van de muntencollectie volgt het Hof [geïntimeerde] (NAf 200.000,-; productie 3 bij memorie van antwoord). De collectie bevond zich bij [appellant sub 1]. Indien hij de collectie inmiddels verkocht heeft, heeft hij ruimschoots de gelegenheid gehad opgave te doen van de opbrengst. Indien de collectie nog steeds in zijn bezit is, had hij een taxatierapport in het geding kunnen hebben gebracht.
4.12.
Bij de lasten zal het Hof mede rekening houden met de door [appellant sub 1] opgegeven NAf 1,7 miljoen aan advocatenkosten (memorie van grieven, onder 4.4 en 6.5). Voor zover het gaat om procedures met [appellant sub 2], uitvoerder van de uiterste wilsbeschikking en bereddenaar (zie het testament, geciteerd in rov. 4.2), mede als partij, geldt dat diens bevoegdheden ook het inkorten omvatte. Wat betreft de procedures tegen Kramer, deze is een biologisch kind van de erflater, met wie deze geen familierechtelijke betrekkingen had. De procedures zijn geëindigd met HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0663, NJ 2009/454,
Kramer v. De Jongh. Zou Kramer geslaagd zijn in de ontkenning van het vaderschap dan zou hij, na een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, ook recht hebben gehad op een legitieme portie. Voor de overige lasten zal worden uitgegaan van de opgave van [appellant sub 2] (productie 3 bij memorie van grieven, onder 2).
4.13. [
[naam 1] en [appellant sub 2] richten hun pijlen in het bijzonder op de schenking/gift bij leven (in 1996) door de erflater gedaan aan wijlen [naam 2] van de
Stock Certificates “To Bearer”in Festival Holdings AVV. Ter zake van deze toondercertificaten heeft het GEA op 7 februari 2011 en heeft het Hof in hoger beroep op 3 april 2012 (AR 37027/10 – H 221/11), zaak
Peter de Jongh v. stichting Fundashon Fiha, vonnissen gewezen (onder meer productie 18 bij akte [appellant sub 1] van 23 juni 2014). Voor zover in de onderhavige procedure opnieuw door [appellant sub 1] wordt weersproken dat de toonderaandeelcertificaten of banktegoeden en effectenportefeuille het vermogen van de erflater hebben verlaten, sluit het Hof zich in de onderhavige procedure aan bij het destijds geoordeelde (Hofvonnis rov. 4.5-4.8). In het midden kan daarom blijven in hoeverre het standpunt van [appellant sub 1] in de onderhavige procedure zich verdraagt met de door hem getroffen schikking (zie hierna rov. 4.14) met de kennelijk op instigatie van [naam 2] opgerichte stichting Fundashon Fiha, waarin de desbetreffende goederen zijn ondergebracht. In productie 3 bij de memorie van grieven, onder 2, is opgenomen: Festival Holdings Investment NAf 1.988.819,95 en Festival Holdings Spaarrekening NAf 804.259,85, totaal: NAf 2.793.079,80. Met dit bedrag als schenking/gift aan wijlen [naam 2] zal ter bepaling van de legitimaire massa rekening worden gehouden.
4.14.
Als gevolg van een getroffen schikking heeft [appellant sub 1] ter zake van deze schenking/gift inmiddels ontvangen, volgens hemzelf, NAf 1.250.000,- (memorie van grieven, onder 2.13). [geïntimeerde] suggereert dat het NAf 1.396.539,90 moet zijn geweest aangezien dit de helft is van het in rov. 4.13 genoemd bedrag van NAf 2.793.079,80 (memorie van antwoord, p. 2). Het Hof zal met het eerste bedrag (NAf 1.250.000,-) rekening houden, aangezien het een schikking betrof en de stelling van [geïntimeerde] te vaag is. Dit schikkingsbedrag zal worden toegerekend op de legitieme portie van [appellant sub 1], ook al zou het door de stichting Fundashon Fiha zijn uitbetaald. Het zou onaanvaardbaar zijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid om dit niet te doen.
4.15.
Wat betreft de overige schenkingen/giften aan wijlen [naam 2] volgt het Hof de opgave van [appellant sub 2] (productie 3 bij memorie van grieven, onder 2). Belangrijk hier is een schenking/gift van NAf 1.500.000,- op 17 januari 1995 gedaan; zie productie 8 bij pleitnota mrs. Bonapart en Rijnberg in eerste aanleg van 19 juni 2015. Het in eerste aanleg ingenomen standpunt van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ten aanzien van wettelijke rente is in hoger beroep niet herhaald. Wat betreft de NAf 100.000,- bestemd voor aanschaf van een auto, zie productie 10 bij deze pleitnota. Anders dan [appellant sub 2] merkt het Hof de gelden afkomstig van de erflater op de spaarrekening op naam van [naam 2] aan als schenkingen/giften bij leven aan haar. Onvoldoende weersproken is gesteld dat (slechts) de helft van het saldo op de peildatum, zijnde een bedrag van NAf 31.462,00 is gevormd door deze gelden, zodat het Hof hiervan uitgaat.
4.16.
Inboedels plegen een bescheiden waarde te hebben. Mede gelet op de productie 2 bij de memorie van antwoord, schat het Hof de waarde op NAf 50.000,-. Dat er bijzonder(e) antiek en kunstvoorwerpen aanwezig waren die een hogere schatting rechtvaardigen is onvoldoende gebleken.
4.17.
Volgens de opgave van [appellant sub 2] zijn de schenking aan [naam 5] van NAf 25.000,- en die aan [naam 6] van 25.000,- twee weken na het overlijden van de erflater gedaan. In de memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] Sterk daarop gewezen en daaraan de voor de hand liggende conclusie verbonden dat het dus geen gedane schenkingen bij leven betreft. Tegenover deze betwisting door [geïntimeerde] was het aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] om hun stelling dat de betreffende bedragen moeten worden meegeteld voor het bepalen van de legitimaire massa nader - feitelijk - te onderbouwen. Nu zij dit hebben nagelaten, zal het Hof deze twee posten buiten beschouwing laten.
4.18.
Wat betreft de aan wijlen [naam 2] gelegateerde sieraden (NAf 205.000,- volgens productie 3 bij memorie van grieven, onder 3) begrijpt het Hof uit hetgeen [appellant sub 1] hierover heeft opgemerkt dat deze inmiddels aan hem zijn geretourneerd (aktes van 23 juni 2014, onder 4.1 en 5.1 en het proces-verbaal van het op 19 juni 2015 gehouden pleidooi). Of dit legaat, indien [geïntimeerde] nog afgifte zou wensen, dient te worden ingekort komt hieronder aan de orde.
4.19.
Volgens [geïntimeerde] heeft [appellant sub 1] de aandelen (of certificaten) in Banco di Caribe N.V. inmiddels verkocht voor US$ 9 miljoen (memorie van antwoord, p. 5), dus NAf 16,2 miljoen. De peildatum is echter de dag van overlijden van de erflater, zodat hiermee geen rekening wordt gehouden (vgl. ook pleitnota mr. Bonapart in hoger beroep, onder 3.2). Hoe [appellant sub 1] in staat was tot deze verkoop (en overdracht), blijkt overigens niet uit het dossier.
4.20.
Zowel in de berekening van [appellant sub 2] (productie 3 bij memorie van grieven, onder 3-4) als in die van [geïntimeerde] (memorie van antwoord, p. 4) wordt ervan uitgegaan dat de waarde van het aandeel in het vruchtgebruik van de certificaten van enerzijds [appellant sub 1] en anderzijds [naam 2] dezelfde is, te weten NAf 2.922.082,25. Het Hof zal ook daarvan uitgaan.
4.21.
Berekening legitimaire massa, legitieme portie en tekort (zie rov. 4.8):
Baten
In NAf
Spaarrekening 15.617.1000001.01
66.404,62
Spaarrekening 01.617.1000001.01
402.492,04
Certificaten van aandelen BdC
11.688.329,00
Mercedes Benz coupe 1979
12.500,00
BMW coupe 1997
15.000,00
Huis [adres ]
345.000,00
Inboedel [adres] (zie rov. 4.16)
50.000,00
Patek Phillipe Horloge
18.500,00
Overige sieraden
205.000,00
Muntencollectie (zie rov. 4.11)
200.000,00
Totaal
13.003.225,66
Lasten
Opgave [appellant sub 2] (zie rov. 4.12)
294.162,77
Advocatenkosten (zie rov. 4.12)
1.700.000,00
Totaal
1.994.162,77
Schenkingen/giften bij leven
Aan [appellant sub 1]:
Investments depot 71171019
2.225.265,50
Kapitaalcertificaat E 7340032
500.000,00
Spaarrekening 03.617.190978.01
525.316,44
Termijn depos. 01.807.168595.00
694.730,41
Boeki d'oro 01.607.158707.01
3.548,81
Totaal
3.948.861,16
Aan [naam 2]:
Festival Holdings AVV (zie rov. 4.13)
2.793.079,80
De helft van de Spaarrekening op naam
[naam 2](zie rov. 4.15)
31.462,00
Overige schenkingen (zie rov. 4.15)
1.680.000,00
Auto 20 januari 2003 (zie rov. 4.15)
100.000,00
Totaal
4.604.541,80
Aan [naam 5]
Op 31 januari 2003
20.000,00
Aan [naam 3] -[naam 3a]
Op 21 maart 2003
20.000,00
Totaal van alle schenkingen
8.593.402,96
Legitimaire massa (zie rov. 4.8):
Baten (13.003.225,66) vermeerderd met schenkingen/giften (8.593.402,96), i.e. 21.596.628,62, verminderd met lasten (1.994.162,77), i.e.:
19.602.465,85
Legitieme portie (zie rov. 4.7-4.8):
de helft van 19.652.465,85, i.e.:
9.801.232,92
Legaten (testament in rov. 4.2):
Aan [appellant sub 1]
Patek Phillippe Horloge
18.500,00
Vruchtgebruik certificaten BdC
2.922.082,25
Totaal
2.940.582,25
Aan [naam 2]
Contanten
500.000,00
Sieraden
205.000,00
Vruchtgebruik certificaten BdC
2.922.082,25
Totaal
3.627.082,25
Aan [naam 3] -[naam 3a]
80.000,00
Aan Stichting Benevolent
5.844.164,50
Totaal der legaten aan anderen dan [appellant sub 1]:
9.551.246,75
Op legitieme portie van [appellant sub 1] (ad 9.813.732,92) toe te rekenen (zie rov. 4.8) (na betaling der lasten en uitkering der legaten resteert niets voor [appellant sub 1] als erfgenaam):
Schenkingen/giften aan hemzelf
3.948.861,16
Legaten aan hemzelf
2.940.582,25
Schikkingsbedrag (zie rov. 4.14)
1.250.000,00
Totaal
8.139.443,41
Tekort op legitieme portie: 9.801.232,92 verminderd met 8.139.443,41, i.e.:
1.661.789,51
Inkorting op de legaten aan anderen dan [appellant sub 1]: (tekort ad 1.661.789,51 gedeeld door totaal van die legaten ad 9.551.246,75) maal 100, i.e.:
17,4%
4.22.
Uit het voorgaande volgt dat alle legaten aan anderen dan [appellant sub 1] in beginsel moeten worden ingekort met 17,4%.
4.23.
Het legaat aan [naam 2] van de sieraden wordt ingekort met 17,4%. Het is verder aan partijen om te bepalen op welke wijze de afgifte van het ingekorte legaat dient plaats te vinden..
4.24.
Het aan [naam 2] gelegateerde vruchtgebruik van de certificaten BdC ad NAf 2.922.082,25 kan worden ingekort met 17,4%. Het gaat hier om een goederenrechtelijk recht waaraan een geldelijke waarde kan worden toegekend, en niet om een (aanspraak) op een geldbedrag. Het van het recht van vruchtgebruik resterende is bij het overlijden van [naam 2] op 20 december 2004, ingevolge het testament van de erflater (B onder 4; zie rov. 4.2: “bij opvolging”), aan [appellant sub 1] toegevallen. Ten aanzien van dit vruchtgebruik is dus, anders dan [geïntimeerde] stelt (memorie van antwoord, p. 4 onderaan), [appellant sub 1] niets aan [geïntimeerde] verschuldigd, behoudens wellicht een deel van de vruchten tussen dag van overlijden van de erflater en de dag van overlijden van [naam 2], waarover het dossier niets bevat.
4.25.
Resteert het legaat van NAf 500.000,- aan [naam 2]. Dit kan met 17,4% (i.e. NAf 87.000,-) worden ingekort, zodat [appellant sub 1] aan [geïntimeerde]
NAf 413.000,- moet uitbetalen.
4.26.
De inkorting der legaten is voldoende om aan het tekort op de legitieme portie tegemoet te komen, zodat de giften/schenkingen, waaronder die betreffende Festival Holdings AVV, buiten schot blijven. Immers, een gift onder de levenden moet pas na de legaten worden ingekort. Artikel 4:950, eerste zin, (oud) BW luidt:
De giften onder de levenden zullen nimmer mogen worden verminderd, dan nadat al de goederen, welke bij uiterste wil zijn weggemaakt, zullen bevonden worden niet genoegzaam te zijn om het wettelijk aandeel te verzekeren. (…).
4.27.
Wat betreft de ‘kluiszaak’ sluit het Hof zich aan bij de beslissing van het GEA (rov. 4.1.1-4.1.3).
4.28.
De overige vorderingen van [appellant sub 1] (en [appellant sub 2]) zullen daarom worden afgewezen.
4.29.
Wijlen [naam 2], onder algemene titel opgevolgd door [geïntimeerde], was de levensgezel van de erflater, die onder algemene titel is opgevolgd door [appellant sub 1]. Deze omstandigheid mede in aanmerking genomen, zullen de kosten van deze procedure worden gecompenseerd.

5.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt het bestreden vonnis, en opnieuw recht doende:
- verklaart voor recht dat het legaat van NAf 500.000,- aan wijlen [naam 2], onder algemene titel opgevolgd door [geïntimeerde], wegens schending van de legitieme portie van [appellant sub 1], door deze kan worden ingekort met 17,4%;
- verklaart voor recht dat het legaat van het vruchtgebruik van de certificaten BdC aan [naam 2] wegens schending van de legitieme portie van [appellant sub 1], door deze kan worden ingekort met 17,4% en dat het van het vruchtgebruik resterende bij het overlijden van [naam 2] aan [appellant sub 1] is toegevallen;
- verklaart voor recht dat het legaat van de juwelen ter waarde van NAf 205.000,- aan [naam 2] door [appellant sub 1] kan worden ingekort met 17,4%;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
- compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. F.W.J. Meijer, M.B. van den Enden en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 30 april 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.