ECLI:NL:OGHACMB:2018:86

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
11 juni 2018
Zaaknummer
CUR2017H00066-70 en CUR2017H00124-128 en CUR2017H00130-134
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid van bezwaren tegen belastingaanslagen en griffierecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin zijn bezwaren tegen belastingaanslagen niet-ontvankelijk zijn verklaard. De belanghebbende had op 7 maart 2003 en 7 november 2003 aanslagen in de inkomstenbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ ontvangen. Na bezwaar tegen deze aanslagen, dat buiten de wettelijke termijn van twee maanden was ingediend, heeft de Inspecteur de aanslagen ambtshalve verminderd tot nihil. De belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de vraag aan de orde is of hij ontvankelijk is in zijn bezwaren en of de aanslagen verminderd dienen te worden tot nihil. Het Hof oordeelt dat de belanghebbende ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat hij door het hoger beroep in een betere positie kan komen met betrekking tot het betaalde griffierecht. Het Hof volgt de overwegingen van het Gerecht en concludeert dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar is. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en er zijn geen termen voor proceskostenvergoeding.

Uitspraak

Uitspraak
CUR2017H00066-70 en CUR2017H00124-128 en CUR2017H00130-134
Datum uitspraak: 7 juni 2018
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[ X ],
wonende te Curaçao,
appellant (belanghebbende),
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (het Gerecht) van 19 juli 2017 in zaken BBZ nrs. CUR201600363 t/m CUR201600377 in het geding tussen
belanghebbende
en
de Inspecteur der Belastingen in Curaçao,
verweerder (de Inspecteur).

1.Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende zijn op 7 maart 2003 voor het jaar 2000 en op 7 november 2003 voor het jaar 2002 aanslagen in de inkomstenbelasting, premies AOV/AWW en AVBZ naar belastbare inkomens van NAf 21.859 respectievelijk NAf 30.500 opgelegd.
1.2.
Met dagtekening 20 juli 2007 zijn aan belanghebbende aanslagen inkomstenbelasting, premies AOV/AWW en AVBZ voor de jaren 2003 t/m 2005 opgelegd.
1.3.
Belanghebbende is op 1 juni 2015 tegen de aanslagen inkomstenbelasting, premies AOV/AWW en AVBZ voor de jaren 2002 t/m 2005 in bezwaar gekomen en op 1 juli 2015 tegen de aanslagen voor het jaar 2000.
1.4.
Bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 11 december 2015 heeft de Inspecteur de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
1.5.
Belanghebbende is op 9 februari 2016 in beroep gekomen tegen de uitspraken op bezwaar. De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
1.6.
Het Gerecht heeft op 19 juli 2017 het beroep ongegrond verklaard.
1.7.
Belanghebbende heeft bij brief van 14 september 2017 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.8.
Het Hof heeft de zaak ter zitting te Willemstad behandeld op 25 april 2018, waar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [ A ] namens de Inspecteur.

2.Feiten

2.1.
De bezwaarschriften tegen de aanslagen inkomstenbelasting, premies AOV/AWW en AVBZ over de jaren 2000 en 2002 t/m 2005 zijn buiten de wettelijke termijn van twee maanden als bedoeld in artikel 29, eerste lid van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) ingediend.
2.2.
De Inspecteur heeft alle aanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ over de jaren 2000 en 2002 t/m 2005 na de uitspraak waarvan hoger beroep ambtshalve verminderd tot nihil.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is - naar het Hof begrijpt - in geschil of belanghebbende ontvankelijk is in zijn bezwaren en zo ja, of de aanslagen verminderd dienen te worden tot nihil.
3.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het Gerecht het beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard omdat de Landsontvanger alle aanslagen heeft afgeboekt en de verschuldigde bedragen op nihil heeft gesteld.
3.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.
3.4.
Belanghebbende concludeert, zo begrijpt het Hof, tot vernietiging van de uitspraak van het Gerecht, tot vermindering van de aanslagen inkomstenbelasting, premies AOV/AWW en AVBZ over de jaren 2000 en 2002 t/m 2005 tot nihil en tot veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten in hoger beroep en hem te gelasten het betaalde griffierecht aan belanghebbende te restitueren. De Inspecteur concludeert daarentegen tot bevestiging van de uitspraak van het Gerecht.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De vraag die het Hof als eerste heeft te beantwoorden, is of belanghebbende ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Een hoger beroep moet niet-ontvankelijk worden verklaard als de indiener van dat rechtsmiddel geen belang daarbij heeft. Daarvan is sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen zoals die met betrekking tot proceskosten en griffierecht. Indien het aangewende rechtsmiddel de indiener ervan wel in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit dan wel eventuele bijkomende beslissingen en voldaan is aan de overige ontvankelijkheidsvereisten, moet het rechtsmiddel ontvankelijk worden geacht, moeten de door de indiener aangevoerde gronden worden onderzocht en moet worden beoordeeld of het rechtsmiddel wel of niet gegrond is (Hoge Raad, 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:878).
4.2.
Na de uitspraak van het Gerecht heeft de Inspecteur alsnog alle in geschil zijnde aanslagen verminderd tot nihil zodat belanghebbende met betrekking tot de bestreden aanslagen door het hoger beroep niet in een betere positie kan worden gebracht. Vaststaat voorts dat niet gebleken is dat belanghebbende professionele rechtsbijstand heeft genoten en daardoor kosten dan wel anderszins voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft moeten maken. Wel heeft belanghebbende in eerste aanleg NAf 50 aan griffierecht betaald. Derhalve kan belanghebbende door het hoger beroep ten aanzien van bijkomende (rechterlijke) beslissingen zoals die met betrekking tot het betaalde griffierecht in een betere positie geraken. Gelet hierop is belanghebbende ontvankelijk in zijn hoger beroep.
4.3.
Het Gerecht heeft onder 2.2 van zijn uitspraak overwogen dat de bezwaren tegen de aanslagen buiten de wettelijke termijn van twee maanden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de ALL zijn ingediend. Het Gerecht achtte het voorts ongeloofwaardig dat belanghebbende over de jaren geen enkele aanslag heeft ontvangen. Het Gerecht achtte de overschrijding van de wettelijke bezwaartermijn dan ook niet verschoonbaar, zodat de Inspecteur de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Gelet op een en ander kwam het Gerecht niet toe aan een inhoudelijke behandeling van het beroep.
4.4.
In hoger beroep heeft belanghebbende geen nieuwe gronden aangevoerd die de conclusie rechtvaardigen dat de overschrijding van de wettelijke bezwaartermijn belanghebbende niet kan worden aangerekend. Met betrekking tot de in eerste aanleg aangevoerde gronden volgt het Hof het Gerecht in zijn overwegingen en zijn daarop gebaseerde oordeel dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest en maakt die overwegingen en dat oordeel tot het zijne.
Slotsom
Op grond van al het voorgaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.
Proceskostenvergoeding
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof
bevestigtde uitspraak van het Gerecht.
De uitspraak is gedaan door mrs. D. Haan, voorzitter, H.A.J. Kroon en M.G.J.M. van Kempen, leden, in tegenwoordigheid van M.M.M. Faro MSc, als griffier. De beslissing is op 7 juni 2018 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
Afschriften van deze uitspraak zijn per post/e-mail op aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.